Leo Pleysier – Dieperik

In zijn nieuwste roman, Dieperik, trekt Leo Pleysier zichzelf letterlijk uit de Kempense klei. En dat zou eigenlijk voorpaginanieuws moeten zijn.

Leo Pleysier – Dieperik

Uitgeverij: De Bezige Bij

Aantal pagina’s: 112

Prijs: 16,90 euro

ISBN: 978-90-234-5889-0

Leo Pleysier is 65 geworden. Geruisloos, zoals het een ‘stille’ schrijver past. Dat epitheton kreeg hij van woelwater Dimitri Verhulst die vorig jaar curator was van Zogezegd. Verhulst verzuchtte toen dat het niet makkelijk is om ‘zeurpieten’ zoals Leo Pleysier een plaatsje te geven op de affiche van een hippe happening.

Pleysier maalde er niet om. Hij heeft zich altijd ver gehouden van het publieke forum en hij heeft al die mediatieke hysterie ook niet nodig. Zijn lezers en de fijnproevers die in 2008 voor Knack de canon van de Vlaamse literatuur opstelden, situeren hem zonder aarzelen bij de grootste nog levende Vlaamse auteurs. Dat hij eerst in Nederland succes moest oogsten voor hij hier voor vol werd aangezien, wordt echter vaak vergeten.

Wie ‘Leo Pleysier’ intikt in een zoekmachine, krijgt altijd dezelfde trefwoorden terug: ‘Kempen’, ‘idioom’, ‘familieromans’, ‘volks’ en ‘klei’. Dat is vreemd want zijn boeken spelen zich ook af op de wei van Werchter, in Wales of China.

Pleysier is een verwoed reiziger, maar hij keert altijd terug naar Rijkevorsel. So what? ‘Rijkevorsel ligt op 25 minuten van Antwerpen, anderhalf uur van Amsterdam, twee uur van Keulen en vier uur van Parijs. Waar hebben we het dan eigenlijk over? Wat mis ik hier? Wat ontgaat mij? Niets’, zei hij vijf jaar geleden in een interview met Filip Rogiers.

Met Dieperik doet Pleysier geen moeite meer om de vooroordelen uit de weg te gaan. Hij gaat schaamteloos Kempens. Hij situeert het verhaal in de jaren vijftig in Rijkevorsel (Kempen!).

De ‘ik’ is deze keer de kleine Michel die met zijn fietsje rond de benen van zijn moeder rijdt (familieroman!). Die zit in de tuin prinsessenbonen te blezen (idioom!). Hij herinnert zich de luidruchtige kaartavond (volks!) van zijn vader en diens vrienden. En zijn nonkel Wies die naar de spiegeltent van Klessens (volks, bis!) fietst om er met de meisjes te gaan dansen. Op pagina 15 zit de lezer al tot aan zijn oksels in de Kempense klei.

Laat nu net die klei dé hoofdrol spelen in Dieperik. Aan de oevers van de kleiputten naast het kanaal Dessel-Schoten, in Beerse, troept op warme zomerdagen de dorpsjeugd samen voor wat waterpret en wat hormonenpingpong. Nonkel Wies weet met zijn atletische lichaam de meisjes te imponeren en neef Michel bewondert hem daarvoor.

Het verhaal kabbelt op dat moment trager dan de Turnhoutse vaart tot plots een dramatische gebeurtenis alles in een stroomversnelling brengt. Michel raakt in moeilijkheden in de kleiput en zijn nonkel Wies… trekt hem uit de klei. De bijna-doodervaring zal Michel zijn hele leven achtervolgen.

Dan voert Pleysier het tempo op. Een lange litanie moet de lezer naar het heden brengen en ondertussen – in telegramstijl – het leven van het hoofdpersonage samenvatten. Een greep: ‘Mijn oefeningen van algebra instuderen (…) de albatros van Baudelaire ontleden (…) samen met mijn vrouw een kind maken, lesgeven, vader worden (…) de laatste elpee van de The Velvet Underground beluisteren (…) de brievenbus ledigen…’

En daarin zit een uitnodiging voor het gouden jubileum van zijn nonkel Wies en tante Betty. De ontmoeting tussen oom en neef wordt het hoogtepunt van Dieperik. Toch?

De kracht van Dieperik zit in haast bijna onzichtbare details. Zoals bij klei. In de dissertatie van Michels broer over ‘de colloïdale eigenschappen van klei’ staat ongetwijfeld dat klei een colloïdaal systeem (een suspensie) is van vaste deeltjes in een vloeistof. Zoals Filip Rogiers in 2005 schreef, puur Pleysier kunst uit klei. Tot herinnering gestolde feiten worden weer vloeibaar en stollen weer in taal.

Dieperik is – jazeker – ook een trendy boek. De spiegeltenten van Klessens zijn op dit moment ongelofelijk hip. In de zwaaikom in Beerse (op een boogscheut van de kleiput waaruit Michel werd gered) speelt Het Gevolg Maria Vaart, een theaterstuk dat eer betuigt aan de schippers die de ‘Beerse boerkens’ (bakstenen) naar Antwerpen transporteerden (zie Knack 36 ).

De Boomse klei waarvan die bakstenen gemaakt werden, is ook voorpaginanieuws nu de Nationale Instelling voor Radioactief Afval en Verrijkte Splijtstoffen (Niras) in 19 Kempense gemeenten mogelijkheden ziet om hoogradioactief afval te bergen voor de eeuwigheid.

Als één boek het dezer dagen dus verdient om op de voor-pagina’s van de kranten te staan, dan is het Dieperik.

Karl van den Broeck

Over Leo Pleysier

Geboren in 1945.

Woont in Rijkevorsel in de Noorderkempen.

Debuteerde in 1971 met Mirliton (Stijn Streuvelsprijs).

Vanaf 1978 publiceert hij bij De Bezige Bij. De razernij der winderige dagen, De weg naar Kralingen en Kop in kas vormen een trilogie ( Waar was ik weer?). Daarna volgen nog Shimmy en Zwart van het volk.

Wanneer Wit is Altijd Schoon (1989) furore maakt in Nederland (AKO-nominatie, Fernand Bordewijk-prijs), breekt Pleysier ook in Vlaanderen door. In 1996 krijgt hij de Vlaamse Cultuur-prijs voor Proza voor De Gele rivier is Bevrozen.

Daarna volgen nog Volgend jaar in Berchem (2000), De dieven zijn al gaan slapen (2003), De Trousse (2004) en De Latino’s (2007).

Partner Content