Maarten ’t Hart – Het dovemansorendieet

Van het azijndieet van Lord Byron, die zo 30 kilo vermagerde, tot het verband tussen tatoeages en overgewicht: Maarten ’t Hart schreef een vermakelijk en informatief boek over zijn hoogsteigen ‘dovemansorendieet’.

Maarten ’t Hart (1944)
’t Hart is vooral bekend als romanschrijver, dankzij bestsellers als Een vlucht regenwulpen (1978) en Het woeden der gehele wereld (1993). Het psalmenoproer (2006), een historische roman over calvinistische perikelen in zijn geboortedorp Maassluis, was zijn zestiende en jongste roman. Ondertussen schreef hij echter ook heel wat verhalen, essays en autobiografische vertellingen, tot zelfs een wetenschappelijke studie over ratten. Hij zwoer zijn travestietenverleden af en voerde actie voor de Partij voor de Dieren.

Maarten ’t Hart – Het dovemansorendieet. Over zin en onzin van gewichtsverlies
Uitgeverij: De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen
Aantal pagina’s: 166
ISBN: 9789029565813

‘Hoe onsmakelijker het eten, hoe minder je nuttigt, hoe minder je aankomt.’ Tot zover het laconieke recept van schrijver Maarten ’t Hart in Het dovemansorendieet om in lengte van dagen een slank figuur te dragen. ’t Hart heeft recht van spreken, want hij weegt naar eigen zeggen met zijn 1,85 meter momenteel 76 kilogram.

Ooit was dat anders, maar dat had dan te maken met de exuberante keuken van zijn tante of van zijn goddelijke Italiaanse vriendinnetje, Graziella. Zo op het eerste gezicht verwacht je van ’t Hart met zijn calvinistische roots en dus ingebakken soberheid niet anders. Maar het interessante aan dit dieetboek is de autobiografische flair waarmee hij over zijn eetgewoontes spreekt, en ook de prikkelende uitstapjes die hij sporadisch in de literaire dieetwereld maakt.

Zo heeft Adriaan van Dis met zijn 1,91 en 99 kilo van het South Beachdieet (alles mag, behalve foute koolhydraten en vetten) zijn levenswijze gemaakt. Van de ‘culinaire pornografie’ in het werk van Connie Palmen en Renate Dorrestein, die te pas en vooral te onpas schransende personages opvoeren, wil ’t Hart absoluut niet weten. Het wordt volgens hem wel hoog tijd dat AFTh. zich als ervaringsdeskundige aan een lijvige roman zet die het adagium ‘dikzak goedzak’ als thema heeft.

En het gezegde over de muffe spruitjeslucht in de Nederlandse literatuur, met haar voorkeur voor kneuterige huiskamertafereeltjes, vindt hij helemaal niet kunnen: ‘Mits goed klaargemaakt, dus niet gekookt, geurt het spruitje amper, dus wat nou gezeurd over de lucht ervan?’

’t Hart houdt ervan om in te gaan tegen de dooddoeners van de huidige dieetterreur. Van water drinken word je, aldus ’t Hart, allesbehalve mager, en van sporten evenmin: ‘Sport (…) is niet alleen totaal nutteloos in de strijd tegen overgewicht, maar levert daar mogelijkerwijs zelfs een substantiële bijdrage aan.’

Daarnaast kun je maar beter zuinig zijn met drinken tout court, en vooral oppassen met alcohol. Want: ‘Alcohol rijmt op bol.’ Wat mag je dan volgens ’t Hart vooral eten? Ook daar verpakt hij zijn levenswijsheid in volks klinkende spreuken: ‘Overal mag ik in bijten, mits ik daarvan flink ga schijten’. Een andere keer luidt zijn lijfspreuk: ‘Niet ontberen maar laxeren’.

Fruit en groenten die de stoelgang bevorderen, zijn dus te verkiezen. Hij geeft daarbij genoeg concrete voorbeelden om effectief voordeel te puren uit zijn dieetvoorschriften.

Maar hij vertelt ook heel plezierig over de eigen eetgeschiedenis. Als kind werd hij niet bepaald verwend door de keuken van zijn moeder: broodpap (‘een klonterige, vormloze, kwalachtige, blubberige substantie’) en andijvie (‘bleekgroen snot’) waren wekelijks terugkerende horreurs. Gruttenbrij uit boekweit vond hij daarentegen best te doen, en bruine bonen met een beetje stroop erover was voor ’t Hart een regelrechte delicatesse.

Vlees kwam er nauwelijks op tafel, tenzij versneden in onooglijke dobbelsteentjes. En op zaterdag werd er tomatensoep gegeten als voor- en daarna erwtensoep als hoofdgerecht. Kortom, het was de dood in de pot ten huize ’t Hart.

Buitenshuis leert ’t Hart wel de goede dingen des levens appreciëren. Hij eet dankzij een bemiddelde vriend voor de eerste keer een portie friet na het zwembadbezoek en gaat prompt zelf proberen ‘de gouden staafjes’ te bakken op een petroleumkacheltje. Wat uiteraard jammerlijk mislukt.

’t Hart eet vandaag vooral laxerend voedsel en breekt een lans voor quinoa, Peruaanse rijst, in de rode of witte variant. Ook peulvruchten raadt hij aan: ‘Wie linzen, boon en erwt versmaadt, verwerft een grote kledingmaat.’ Eieren zijn geen probleem: ‘Een ei maakt blij.’ En uiteraard is bruin brood een must, maar dan wel oppassen dat er letterlijk geen haar in de boter zit en dus liefst zelf brood bakken.

Uit de samenstelling van de ingrediënten van een willekeurig gekozen zesgranenbrood uit de supermarkt blijkt dat er een meelverbeteraar in zit die – volgens ’t Hart – verkregen wordt uit veren en (menselijke) haren. Om maar te zeggen dat de schrijver niet simpelweg enkele impressionistische ideetjes uit de losse pols neerpent maar harde feiten over bijvoorbeeld de zin en onzin van glycemische indexen bij het montignacdieet opdist.

Wie dus na de feesten opnieuw wil gaan lijnen, zit meer dan goed bij deze literaire dieetmeester. Niet alleen serveert hij een originele en makkelijke manier om het gewicht bij te stellen, hij schrijft er ook nog eens ongedwongen en hilarisch over. Op die manier doe je als lezer dubbel profijt.

Frank Hellemans

Partner Content