Tegen de psychologie (2)

Benno Barnard houdt niet zo van de ‘verlekkerde aanvaarding van ons post-aap-zijn’.

Heb ik persoonlijk überhaupt ooit iets aan boeken gehad?

Niet in die zin dat ik ooit met behulp van een boek gelukkig ben gescheiden of zelf heb leren onaneren.

Wel heb ik uit boeken allerlei inzichten en waarheden opgedaan – het bescheiden koraalrif van mijn kennis zou nog veel kleiner zijn zonder tientallen jaren van lectuur. Zo beschouwd ‘helpen’ boeken mij mijn geest te helpen, om maar in de sfeer van de zelfhulp te blijven.

Ook al is zoals bekend alle kunst totaal nutteloos, dus ook de literaire kunst – juist van bellettrie kun je veel leren over het leven, haast evenveel als van het leven zelf.

Maar van welke boeken houd ik dan, als ik niet van psychologische romans houd?

In de prozaliteratuur zou ik me verwant moeten voelen met het
postmodernisme van mijn eigen generatie. Zoals de populaire cultuur het provincialisme van het afgebakende Zelf predikt, zo predikt de dominante intellectuele cultuur het kosmopolitisme van een onbepaalbaar Ik. Maar raar genoeg heeft dat postmodernisme juist zo ongelooflijk veel egocentrische en criant vervelende literatuur opgeleverd.

Ach, tijden en zeden van ons! Onder de postmoderne schrijvers waar ik rond als een vreemdeling – een kosmopoliet met voldoende gezond provincialisme om te weten wie ik ben, met mijn kleine verdiensten en reusachtige tekortkomingen… met mijn volslagen ontherapeutiseerbare ego!

Het modernisme dan. Dat moet toch spek voor mijn bek zijn?

Hoewel ik het interbellum als de meest fascinerende periode in de voorbije tweehonderd jaar beschouw, ligt mijn hart niet bij de modernistische vernieuwers uit die tijd. In de kathedralen van Robert Musil en James Joyce dwaal ik rond als een verwarde kerkrat.

Hier stuit ik op een paradox, want in de poëzie ben ik nu juist wel op de modernisten gesteld, T.S. Eliot voorop – mogelijk omdat poëzie een hogere abstractiegraad kent en de realiteit eerder transformeert dan beschrijft. Maar het proza moet voor mij een zekere… ik durf het haast niet te zeggen… een zekere journalistieke kwaliteit bezitten.

Waarom zou ik ook van ‘vernieuwend’ proza houden? Zelfvoldaan plant de tijd zich voort, zonder ooit iets anders te baren dan zichzelf – zei Schopenhauer het niet zo? En de mens zelf is evenmin ooit vernieuwd. Maar die nooit-vernieuwde, eeuwig zichzelf gebleven mens wordt door de grote prozaïsten – laten we zeggen uit het tijdvak dat zich van Gustave Flaubert tot Joseph Roth uitstrekt – met veel sarcasme en nog meer mededogen beschreven.

En toch is mevrouw Bovary een uitzondering. De boeken van deze schrijvers zijn niet in eerste instantie ‘psychologisch’. De psychologie is pas aan het begin van de twintigste eeuw, dankzij de heilsleer van de welbekende kwakzalver, in ons collectieve besef binnengedrongen. Eerder zijn de boeken die ik bedoel ‘naturalistisch’ of liever gezegd historisch van aard: ze beschrijven de omstandigheden van mensen in een bepaalde historische periode. De ‘Buddenbrooks’ van Thomas Mann is een goed voorbeeld van zo’n boek. Of anders bieden deze romans een min of meer mythische beschouwing over de mens, denkt u maar aan Dostojewski.

Alle psychologie is daarbij impliciet: de auteurs beschrijven om zo te zeggen de ziel van individuen, die tevens de ziel van hun tijd is. Dat is een hemelsbreed verschil met de psychologische roman, en zeker de moderne psychologische roman, die zich immers pleegt te concentreren op de individuele casus.

Dergelijke klassieke boeken bieden het bijkomende voordeel dat ze de schitterende nabloei van de eeuw na de Verlichting demonstreren, vlak voordat iedereen auto ging rijden. (Kinderarbeid? Ik weet het. Verelendung? Het is me bekend. Maar deze en andere kwalen had men ook kunnen bestrijden zonder onze planeet nagenoeg te vernietigen.)

Grote passen, snel thuis… ik ben me ervan bewust.

Ondertussen is dat mededogen van groot belang. Het ontbreekt in de hedendaagse literatuur van onze gewesten. Daarin is de mens per definitie een betreurenswaardig, op de bacil gelijkende ontsporing van de evolutie, die zijn dagen vult met vreten, paren en moorden.

Ik ben ongetwijfeld een van heimwee vervulde pessimist, met rare ideeën over de mens, zijn literatuur en zijn geschiedenis. Mijn denken lijkt helemaal niet op dat van mijn tijdgenoten. Ik voel afgrijzen bij hun lichtjes verlekkerde aanvaarding van ons post-aap-zijn.

Ik vermoed dat de neodarwinistische meedogenloosheid me met dat gevoel opzadelt. De neodarwinistische aapmens wordt permanent gestimuleerd op zoek te gaan naar zijn Zelf. De hel zijn namelijk de anderen, zoals we van de Rive Gauche hebben geleerd. De aapmens is alleen en in behandeling. De consequentie van zijn therapie – die queeste naar de graal van het narcisme: het Zelf – is dat hij in toenemende mate verstoken raakt van empathie en ten slotte zijn talent voor mededogen verliest.

Gaande dat proces verandert de aapmens onvermijdelijk in zijn eigen rechtvaardiging. Zijn Zelf is niet goddelijk meer, maar natuurlijk. Omdat het natuurlijk is, gedraagt het zich conform het belang van zijn genen. Zijn erfelijk materiaal heeft de rol van God overgenomen: het is de enige instantie waaraan hij verantwoording verschuldigd is. Vandaar dat iedere therapeut u zal verzekeren dat u recht hebt op kinderen, juist als narcist, en vervolgens op een echtscheiding.

Maar nu ben ik al op een landtong terechtgekomen waar ik helemaal niet heen wilde varen, ver van huis. Al is dat uitgerekend de plek waar de westerse mens tegenwoordig schijnt te willen vertoeven.





Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content