‘Ja, ik geloof’ (Herman Brusselmans)

Philip Hoorne interviewde Herman Brusselmans, ‘de Straaljager der Vlaamse letteren’, en liet het publiek hem mee-interviewen.

Een frisse donderdagavond, maart 2010. Herman Brusselmans is op uitnodiging van de bibliotheek van Wevelgem te gast in OC De Stekke, Moorsele. Als ik richting ingang stap, herken ik door het raam van de bar het speculoospastabruine jasje van de Straaljager der Vlaamse Letteren, een term die ik in de voorbereiding op het interview dat ik straks van hem zal afnemen, een paar keer in persgeschriften ben tegengekomen, en die mij een beetje ergert. Maar ja, iemand kan niet eeuwig Mooie Jonge Oppergod worden genoemd.

Tania zit aan zijn zijde. Tania: geliefde, chaperonne en manager. Haar naam zal die avond ettelijke keren vallen. Goed om weten: Tania, gewoon Tania, zonder haar familienaam, is mevrouw Brusselmans; Tania De Metsenaere, met haar familienaam, is het romanpersonage dat Herman naar haar beeltenis heeft geboetseerd. Voor aanvang, alsook in de pauze, sloffen ze naar buiten om een sigaret te roken. Ook tijdens het interview zal Herman roken, hij heeft van de organisator de toestemming verkregen voor één sigaret. Uiteindelijk zal hij er drie opsteken. ‘Ik rookte mijn eerste sigaret toen ik negen was, meteen wist ik: dit is iets voor mij. Toch zou ik graag stoppen, ik ben al twee keer geopereerd aan mijn benen, dichtgeslibde aderen, maar het lukt mij niet.’

In het eerste deel van de avond leest Herman Brusselmans vier nieuwe verhalen. Hij leest snel maar duidelijk. Zijn bindteksten – ‘U bent een fantastisch publiek. Dat geslijm hebben we dan ook al weer gehad.’ – last hij er in datzelfde helse ritme tussen. De mist die tussen schrijver en publiek in hangt, moet nog een beetje optrekken. Dat gebeurt prompt als ik na de pauze mijn eerste vraag stel. De schrijver, die daarnet zijn act opvoerde, is gemuteerd in een man van vlees en bloed.

Hoe het nu precies zat met dat dipje van tijdens of na zijn laatste boek ‘Kaloemmerkes in de zep’? ‘Iedereen die lange tijd hetzelfde werk doet, weet dat een dergelijk dipje zich kan voordoen. Vergeet niet, ik ben al bezig sinds 1982. De dokter raadde mij aan het veel kalmer aan te doen, maar uiteindelijk heeft mijn geplande sabbatical year van twee jaar slechts drie weken geduurd. Ik moest me forceren om niet te schrijven, wat mij ook niet echt gezond lijkt. In september verschijnt ‘Trager dan de snelheid’, het derde Louis Tinner-deel na De man die werk vond uit 1985 en Nog drie keer slapen en ik word wakker uit 1998. Een trilogie met tussen de delen in telkens 12 à 13 jaar tijd.’

Gaat het schrijven werkelijk zo gemakkelijk als het voor de lezer lijkt? ‘Ja, eigenlijk wel. Het enige wat ik nodig heb is een titel en een eerste zin. Dan bepaal ik of het een ik-roman of een hij-roman wordt, pure fictie of semi-autobiografie, en ik ben vertrokken. Natuurlijk gooi ik wel eens iets weg, als ik na 20, 40, 60 pagina’s merk dat het niet goed genoeg is.’

De kritiek dat al zijn boeken op elkaar gelijken vindt hij bullshit. Ik nodig hem uit nog eens het verhaal te vertellen dat achter ‘Het einde van mensen in 1967’ steekt, een boek uit 1999 met vijf verhalen die ingenieus met elkaar verweven zijn, onmiskenbaar een apart boek in zijn oeuvre. ‘Wel, ik stuurde het manuscript onder de schuilnaam Peter Van Oostende – dat was een vriend van mij – naar een tiental uitgeverijen. Alle tien wezen ze het af, ook mijn eigen uitgeverij. Toen ik bekende dat ik achter dat boek zat, wilden ze het toch uitgeven. Het liefst had ik die schuilnaam behouden, maar de uitgever wilde het spelletje niet meespelen.’

‘Ooit wil ik nog een boek schrijven over mijn jeugd in Hamme op het platteland. Mijn moeder is vroeg gestorven, in 1992. Toen overwoog ik om een moederboek te schrijven, maar ik vroeg me af of ik dat wel kon maken tegenover mijn vader. Mijn vader overleed in 2008. Nu is het misschien tijd om dat boek te schrijven. Aan de andere kant is de afweging tussen wat ik openbaar zal maken en wat niet zo’n delicate oefening, dat ik soms denk dat het toch maar beter is dat boek ongeschreven te laten.’

‘Mijn inspiratie is fantasie. De werkelijkheid in mijn boeken en mijn eigen werkelijkheid liggen mijlenver uiteen. Mijn leven is niet bijster interessant, want ik zit altijd te schrijven. Ook het verschil tussen de boeken-ik en mijn echte ik is groter dan velen denken. Op de vraag wie ik echt ben, kan ik moeilijk antwoorden. Ik weet niet hoe ik in mekaar steek, ik modder maar wat aan.’

‘Ja, ik ben een softie.’ En dan volgt het verhaal van de muis. In de loft van Herman en Tania logeren sinds kort een of meerdere muizen. Prompt werd een gespecialiseerde verdelgingsfirma ingeschakeld, maar als ze op een nacht gepiep horen dat kan wijzen op een mogelijke doodsstrijd, krijgen ze allebei de tranen in de ogen.

‘Ik ben het angstige type. In de jaren ’80 was die angst pathologisch. Door de juiste medicatie heb ik die kunnen bedwingen. Ik heb besloten mij niet meer door die angst te laten overmeesteren. Dat vergt een zeker je m’en fou-tisme, wat tegen mijn natuur is. Toeval speelt een grote rol in het leven. Ieder moment kunnen er dingen gebeuren die je leven overhoop halen. Ik houd daar continu rekening mee, waardoor ik nooit helemaal op mijn gemak ben.’

Of hij dit graag doet, vraagt een dame in de zaal. Soms vragen ze hem om ergens te gaan spreken, maar ‘gaan spreken’ is zo spreekbeurtachtig. Een formule zoals vanavond met eerste een leesgedeelte en dan een interview en/of vragen van het publiek, dat vindt hij aangenamer. De aspecten publiciteit en verdienste spelen natuurlijk ook een rol.

Over zijn BV-schap: ‘Er is maar één manier om bekend te worden en dat is met je kop op tv komen. Maar het is niet ik die wil bekend worden, ik wil dat mijn boeken bekend worden. Ik maak een product en moet er dus ook voor zorgen dat het publiek weet dat mijn product bestaat. ‘

Over het zelfstandig zijn: ‘Ik ben al zelfstandig sinds 1987. Ik heb er hard voor gewerkt, in het begin kranten en tijdschriften aangeschreven, actief op zoek gegaan naar publicatiemogelijkheden. Ik zou best voor een baas kunnen werken, ik heb trouwens vijf jaar in de bibliotheek van de RVA te Brussel gewerkt, maar de vrijheid die je jezelf als zelfstandige kan toe-eigenen is onbetaalbaar. Ik schrijf mijn columns overdag en mijn boeken ’s nachts. Al 20 jaar ga ik slapen om 5u.30 en sta ik op om 14u.15.’

Herman Brusselmans gaat geen enkele vraag uit de weg. Hij neemt alle tijd en lijkt niet pissig dat hij vanavond Hamburg-Anderlecht en Panathinaikos-Standard moet missen. Zijn er nog onderwerpen? Onderwerpen zat.

Over zijn grote liefde Tania: ‘Je kunt in je leven maar één partner echt graag zien. Ik heb moeten wachten op de ware liefde tot in 1991, toen ik Tania ontmoette. Let wel, mijn eerste huwelijk was een goed huwelijk, maar het was niet met de ware. Dat voelde ik al toen ik destijds voor het altaar stond.’

Over de dialogen in zijn boeken: ‘Mensen praten om de tijd te doden. Praten is een uitstekend middel om de zee van tijd tussen geboorte en dood in te vullen. Ik praat graag, maar veel liever luister ik. Alles wat met taal te maken heeft, boeit mij.’

Over andere literaire disciplines dan het romanschrijven: ‘Een dichtbundel, een non-fictieboek, het behoort allemaal tot de mogelijkheden, maar in de eerste plaats ben ik een romanschrijver. Momenteel werk ik aan een monoloog voor de Gentse actrice Lies Pauwels, maar voor mij is dat werk in de marge.’

Of er na ‘Ex-drummer’ nog verfilmingen van zijn boeken zullen volgen? ‘Constant komen er vragen om boeken van mij te verfilmen, maar altijd komen die van filmmakers zonder geld. Alles springt altijd af op het vergaren van het benodigde budget.’

Over literatuur in Vlaanderen en Nederland: ‘In Nederland is literatuur meer geïnstitutionaliseerd. Je hebt er de stichting SSS, Schrijvers School Samenleving, die subsidies geeft, reiskosten vergoed en zorgt voor alle praktische beslommeringen van een auteurslezing. Daardoor kunnen lokale besturen of organisaties zonder veel kopbrekens een schrijver uitnodigen. Kleinschalige initiatieven, zoals hier vanavond in Moorsele, zouden in Vlaanderen veel meer moeten bestaan. Zo creëer je uiteindelijk een literair circuit.’

Iemand vraagt of hij gelooft. Twintig jaar geleden had Herman Brusselmans deze vraag wellicht snoeihard terug de zaal in gekeild. Niet nu. Zijn antwoord ontroert mij, de zaal is muisstil als hij zegt: ‘Ja, ik geloof. Toen mijn moeder in 1992 stierf, heb ik haar tot mijn godsbeeld gemaakt. In plaats van een oude man met een grijze baard is mijn moeder mijn God. Ik geloof dat ze ergens op mij zit neer te kijken. Dat sterkt mij.’

Philip Hoorne

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content