Jeroen Olyslaegers – Wij

Met Wij heeft Jeroen Olyslaegers een van de interessantste Vlaamse romans van 2009 geschreven, dat staat nu al vast: ambitieus, intelligent en gedreven. Helaas zijn er ook een paar bezwaren.

Jeroen Olyslaegers (Mortsel, 1967)
Debuteerde in 1994 met de roman Navel; de verhalenbundel Il faut manger (1996) en de roman Open gelijk een mond (1999) volgden.

Legde zich de laatste tien jaar op toneel toe. Schreef onder meer Diep in de aarde, dieper in uw gat voor de KVS (seizoen 2001-2002), Mood on the Go voor Het Toneelhuis (2003-2004) en Uw darmen: een marktonderzoek voor NTGent (2006-2007).

Jeroen Olyslaegers – Wij
Uitgeverij: Meulenhoof/Manteau, Antwerpen
Aantal pagina’s: 304
ISBN: 978-90-854-2125-2

Eigen volk eerst! Ja, dat vinden wij – progressieve mensen, toch? – heel verkeerd, denken in die termen. En geef ons eens ongelijk. (Behalve… É, o, bálve agget over taal èt èsseg, daddis toevallig wel iet élemaal anders è. Zoals Joël De Ceulaer het in een van zijn columns in dit blad eens, niet zonder ironie, onverbeterbaar heeft geformuleerd: ‘Waar dialect gesproken wordt, kan men het sociale weefsel bijna hóren groeien.’)

Sociaal weefsel, daar gaat ook de nieuwe roman van Jeroen Olyslaegers over. En over dialect en zo óók, maar daarover straks. Sociaal weefsel, dat een mens geborgenheid schenkt maar dat hij soms ook aan flarden wil scheuren, om zich te bevrijden van die beknellende gemeenschap. Waarna hij vervolgens ontdekt dat totale vrijheid een illusie is.

Maar het gaat ook over het totalitaire mannetje met stramme rechterarm in ieder van ons. En over seks en drugs en – nou ja, ABBA dan (het boek speelt in 1976, het jaar van die mythische verzengende zomer).

Drie delen telt Wij , respectievelijk ‘Zij’, ‘Wij’ en ‘Gij’ genoemd. In het eerste deel is Georges aan het woord, politiek tekenaar onder het pseudoniem Kali bij een niet nader genoemde krant die alleen De Standaard kan zijn. Samen met vrouw en kinderen, en een hoop Vlaams-nationalistische bekenden, onder wie zijn beste vriend Fred en diens vrouw Lore, neemt hij vakantie in Spanje.

Georges’ grote begeerte naar Lore is de eerste schakel in de keten van dramatische gebeurtenissen die zich vervolgens ontspinnen. Na een avond waarop het hele gezelschap zich aan partnerruil waagt, vlucht Georges weg met Nicole, de (hevig linkse) studente die Fred en Lore als kinderoppas hebben meegenomen. In het tweede deel valt dan een dode, en uiteindelijk zal Georges door de gemeenschap verstoten (en doorenige ‘vrienden’ verraden) worden.

Dat alles wordt met het nodige realisme verteld, met name in de uitstekende dialogen. Maar tegelijk doemt Kali, de Indische godin van zowel dood als (her)geboorte, in enkele (drugs)scènes op.

In weer andere scènes moet je veeleer aan klassieke Europese mythen denken: het lijkt er sterk op dat Olyslaegers zijn onfortuinlijke antiheld Georges als een soort anti-Orpheus geeft opgevat. Hij is niet de kunstenaar die een bezielend, levengevend verband weet te scheppen, veeleer lijkt hij een profeet vande scepsis, het zich niet binden.

Olyslaegers is nogal van de grote gebaren, en ook wel van het Mulischprincipe ‘Hoezo, “dat kan niet” – het stáát er toch?’. Heel goed, op bleekzuchtig binnenkamerproza zit niemand te wachten, maar ondanks de intelligentie waarmee Wij in elkaar is gezet, vergt deze roman af en toe toch wel enige coulantie van de lezer.

Bijvoorbeeld: op zeker ogenblik meent Georges’ zoontje Donald ‘een stem’ te horen. ‘”Wie zingt er toch hier?” vraagt Donald. “Alles is kapot,” lijkt hij te horen, “en iedereen doet alsof “.Donald kijkt om zich heen. Niemand. Komt de stem uit het gras? Is het een stem uit de grond?’ Nee hoor – hier is de geest van het verhaal zo gedienstig ons even iets voor te kauwen. Een tikje nadrukkelijk toch wel, dit.

En dan is er de taal. Het zou kunnen dat Wij het reactionaire standpunt kritiseert dat jij een vreemde smetten is, terwijl gij tenminste taal ‘van ons’ is – juist doordat het hele boek dat ‘ons’ kritisch tegen het licht houdt: ‘wanneer die mannen het woord “wij” gebruiken, bedoelen ze in de eerste plaats “gij niet”‘, zoals Nicole zegt, die als laatste aan het woord komt.

Alleen blijkt dat nergens uit de concrete tekst, en bovendien maakt de auteur op dit punt zelf meer dan eens technische fouten: gegarandeerd niemand in Vlaanderen zei in 1976: ‘Ge ziet er niet uit.’ Zoals ook gegarandeerd niemand, en dan zéker geen rechtse Vlaams-nationalisten, al het woord ‘leuk’ gebruikte, en er zijn meer voorbeelden te geven.

Wat maar weer bewijst dat het volmaakte boek niet bestaat. Desondanks is Wij een roman die er staat, en nog wel even overeind zal blijven ook. Interessante lectuur bovendien – een bij romans tamelijk zeldzame kwaliteit.

Herman Jacobs

Partner Content