Defederalisering zal niet leiden tot een efficiënter beleid voor ontwikkelingssamenwerking

Laten we in de huidige ‘defederaliseringskoorts’ niet blindelings beleidsdomeinen overhevelen naar de regio’s.

Samenvatting
Vlaamse onderhandelaars hebben het defederaliseren van het Belgisch beleid voor ontwikkelingssamenwerking in het vizier;
Dit is een slecht idee: het zou de recent bereikte vooruitgang teniet doen, coherent buitenlands beleid bemoeilijken en de versnippering in de sector verergeren;
Laten we in de huidige ‘defederaliseringskoorts’ niet blindelings beleidsdomeinen overhevelen naar de regio’s, maar ernstig de voor- en nadelen hiervan afwegen.

Ongetwijfeld wordt op dit moment overal in België druk gespeculeerd over welke beleidsdomeinen, bij een politiek akkoord over de volgende staatshervorming, voortaan niet langer van op het federale niveau bestuurd zullen worden. Sommige bevoegdheden lijken buiten schot: denk aan pensioenen, de sociale zekerheid en defensie. Andere, zoals kinderbijslag, arbeidsmarktbeleid en personenbelasting, hangen in de weegschaal. Van één beleidsdomein kunnen we alvast aannemen dat het bij de ‘bookmakers’ hoog aangeschreven staat: ontwikkelingssamenwerking.

Om vier redenen viseert men dit beleidsdomein: Allereerst bestaat de juridische basis al: in lijn met de leuze ‘in foro interno, in foro externo’ stipuleert het Lambermont akkoord van 2001 dat de regio’s verantwoordelijk zijn voor de ontwikkelingssamenwerking die betrekking heeft op hun eigen bevoegdheden. Hoewel het zwaartepunt in de praktijk nog steeds federaal ligt, houdt dit in dat de jure landbouw en onderwijs, twee van de vijf prioritaire sectoren van onze ontwikkelingssamenwerking , nu al vanuit de regio’s bestuurd kunnen worden. Ten tweede, geld maakt vrienden: Het financieren van programma’s in derde landen is de ideale manier voor onze regio’s om hun merknaam in het buitenland bekend te maken. Beeld je maar eens rijstzakken in Pakistan of tenten in Haïti in, die een Vlaamse leeuw of Waalse haan dragen. Ten derde, de regio’s zouden met een defederalisering een mooie buit binnenhalen: Elk jaar geeft ons land bijna anderhalf miljard euro aan officiële ontwikkelingshulp uit, geen onaardig bedrag om naar de regio’s over te hevelen en als dusdanig een electorale home-run voor nationalistische partijen. En ten laatste komt het defederaliseren van de Belgische ontwikkelingssamenwerking ook terug in het partijprogramma van ’s lands grootste partij, de N-VA. Daar hou je dan ook best rekening mee.

Alleen is het een slecht idee. De eerste reden daarvoor is dat wij op federaal niveau eigenlijk best goed bezig zijn. In 1998 kende de Belgische ontwikkelingssamenwerking een verregaande hervorming: Naar Duits voorbeeld werd het Algemeen Bestuur Ontwikkelingssamenwerking (ABOS) opgesplitst in een ‘ministerie’ dat het strategisch beleid uitzet, de Directie-Generaal Internationale Samenwerking (DGIS), en een uitvoerend agentschap, de Belgische Technische Coöperatie (BTC) . Tot op de dag van vandaag wordt er hard gewerkt om te zoeken naar de beste manier om onze steun aan te passen aan deze tweekoppige structuur. Maar we maken vooruitgang, en die vooruitgang krijgt ook internationale erkenning. Dit jaar lichtten experts van de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) onze samenwerking grondig door. Hun rapport, dat op 2 september aan de Belgische pers werd voorgesteld, bevat voornamelijk lof : Zo slaagt België er in het groeipad aan te houden om tegen 2015 0,7% van zijn Bruto Nationaal Inkomen aan ontwikkelingssamenwerking te besteden. Dat lijkt weinig (is internationale solidariteit nog geen één honderdste van ons inkomen waard?), maar hiermee vervoegt België wel de exclusieve club van landen die dit internationaal engagement nakomen . En naast de hoeveelheid hulp die we bieden, is ook de kwaliteit van onze hulp verbeterd, aldus het OESO-rapport. Nu we juist een goed rapport kregen, is het niet beter door te gaan op dit elan, liever dan van vooraf aan te moeten starten?

Een tweede argument is dat een defederalisering de coherentie van ontwikkelingsbeleid met andere beleidsdomeinen bemoeilijkt. Maar al te vaak worden onze hulpinspanningen tegengewerkt of zelfs teniet gedaan door bijvoorbeeld ons beleid op vlak van landbouw of handel. Onze NGO’s kaarten al langer de problematiek aan van de Europese exportsubsidies voor landbouwproducten: doordat wij onze overproductie op buitenlandse markten ‘dumpen’ bemoeilijken wij de ontwikkeling van de cruciale landbouwsector in ontwikkelingslanden. Ook met betrekking tot ons handelsbeleid is coherentie een uitdaging, zoals de handel in ruwe grondstoffen illustreert: Onze industrie heeft nood aan goedkope grondstoffen om internationaal competitief te blijven, maar ontwikkelingslanden willen meer zijn dan enkel hofleverancier van Europa’s ruwe inputs. Ze willen toegevoegde waarde intern produceren, en zo kwalitatieve jobs in eigen land creëren. Om dit te bereiken kunnen ze bijvoorbeeld tijdelijk exporttarieven of -quota’s invoeren op grondstoffen en zo het ontstaan van een eigen verwerkende industrie aanmoedigen, iets wat onze industrie niet graag hoort. In beide voorgenoemde gevallen bestaan er duidelijke belangenconflicten. Liever dan een defederalisering, vereist coherentie hier een federaal niveau met een sterke coördinerende rol en de bevoegdheid om tussen deze tegengestelde belangen te arbitreren.

Een derde argument tegen defederaliseren is dat de Belgische ontwikkelingssamenwerking, die momenteel bijna 160 verschillende actoren telt (NGO’s, universiteiten, etc.), sterk te kampen heeft met een te grote versnippering. Dergelijke versnippering leidt tot efficiëntieverliezen omdat de gemiddelde beheerskosten van veel kleine projecten groter zijn dan die van enkele grote projecten, waardoor minder geld overblijft voor activiteiten in onze partnerlanden zelf. De internationale donorgemeenschap heeft de afgelopen jaren inspanningen geleverd om deze versnippering aan te pakken: donoren hebben in 2005 de Verklaring van Parijs ondertekend om de ‘doeltreffendheid van ontwikkelingshulp’ te verbeteren: hierin engageert men zich voor eenvoudigere structuren, harmonisering en schaalvergroting. In diezelfde lijn ligt ook de sterke ‘Europeanisering’ die ontwikkelingshulp de voorbije jaren gekend heeft: In EU-verband engageren lidstaten zich steeds meer om hun activiteiten op elkaar af te stemmen en beter te harmoniseren. Een defederalisatie zou lijnrecht ingaan tegen deze belangrijke internationale tendensen door nog meer entiteiten te creëren, elk actief op een kleinere schaal. Bovendien zou deze beslissing tijdens het Belgische Voorzitterschap van de Raad van de EU onze geloofwaardigheid in Europa grote schade berokkenen. Willen wij echt, in plaats van een Belgisch ministerie en agentschap voor ontwikkelingshulp, aparte Vlaamse, Waalse en Brusselse structuren oprichten?

Daarom deze oproep: Laten we in de huidige ‘defederaliseringskoorts’ niet blindelings beleidsdomeinen overhevelen naar de regio’s, maar serieus de voor- en nadelen hiervan afwegen. Een dergelijke afweging wordt idealiter systematisch gemaakt voor elk beleidsdomein: zo lijkt het logisch dat cultuur en onderwijs vanuit de gemeenschappen bestuurd worden, gezien hun taalgebondenheid, en lijkt defensie op zijn plaats op (minstens) het federale niveau, door het bestaan van aanzienlijke schaalvoordelen bij de aankoop en beheer van militair materiaal. Om bovenstaande redenen komen wij tot de conclusie dat ontwikkelingssamenwerking best van op het Belgische federale niveau bestuurd wordt.

Eind deze maand vindt in New York de vijfjaarlijkse Millenniumtop plaats. Staatshoofden en regeringsleiders van over heel de wereld zullen bespreken waarom wij niet op koers zitten om de 8 Millenniumdoelstellingen te verwezenlijken. Ons falen om armoede uit de wereld te bannen wordt nog moeilijker uit te leggen als België op de koop toe beslist om haar beleid voor het bereiken van deze doelstellingen in drie op te splitsen. Welk voorbeeld voor goed bestuur geven we dan aan de ontwikkelingslanden waarvan we zelf (terecht) zoveel eisen in ruil voor onze financiële steun?

Daarom hopen wij dat te midden van de huidige discussie over bevoegdheden, die de toekomstige vorm van ons land zal bepalen, voldoende ruimte bestaat voor nuchtere en rationele analyse. De N-VA pleit in haar partijprogramma, niet enkel voor een defederalisering van ons hulpbeleid, maar ook voor ‘goed bestuur’ en ‘een rationele aanpak van onze hulp’. Omdat we de recente vooruitgang moeten consolideren, omdat we naar een coherenter buitenlands beleid moeten streven en omdat de sector al versnipperd genoeg is, betekent goed en rationeel bestuur in dit geval het Belgisch beleid voor ontwikkelingssamenwerking federaal houden.

Getekend, Ewout Stoefs (° te Leuven) Quentin Martens (° te Brussel) De auteurs zijn beleidsmedewerker bij de Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking van de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Ze schrijven dit ten persoonlijke titel.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content