Llosa en de Franco-censuur

De censuur in het dictatoriale Spanje viel uiteindelijk nogal mee, aldus de Peruviaanse schrijver en Nobelprijswinnaar Mario Vargas Llosa.

Mario Vargas Llosa, die onder Franco in de jaren zestig met de schaarmannen af te rekenen kreeg, was niet onder de indruk van de Spaanse censoren. Het kon erger. Neem nu Peru zelf. Daar werd zijn roman ‘De stad en de honden’ (1963) niet verboden, maar verbrand. En in de Sovjet-Unie werd hetzelfde boek pas publicabel bevonden nadat de censors er veertig bladzijden uit weggeknipt hadden.

In Franco’s Spanje hadden de censors een voornaam, een initiaal en een nummer. Ze maakten deel uit van de Madrileense ‘Dirección General de Información’, zoals de censuur destijds heette. Het was echter niet zo dat de censors willekeurig het mes hanteerden. Ze oefenden een delicaat beroep uit dat neerkwam op een krachtmeting tussen enerzijds de censor en anderzijds de auteurs en hun uitgevers. Onder de Spaanse censors bevonden zich niet alleen bekrompen idioten, maar ook fijnzinnige geesten die een grote bewondering opbrachten voor de werken die ze castreerden.

Dat althans is de slotsom van het onderzoek dat de Spaanse krant ‘El Pais’ heeft gedaan naar de manier waarop zes romans van Mario Vargas Llosa door de Spaanse censuur onder Franco werden behandeld. Eerst waren het vooral termen als ‘maricón’ (homo) en ‘puta’ (hoer) uit de debuutroman ‘De jonge honden van Miraflores’ (1959) die de censuur stoorden. In ‘De stad en de honden’ (1963) waren het de krachttermen die censor nummer 4 (Manuel) tegen de borst stuitten.

‘El Pais’ vertelt hoe subtiel uitgever Carlos Barral te werk ging om de ‘De stad en de honden’ toch gepubliceerd te krijgen. Hij klopte aan bij zijn vriend en esthetica-professor José Maria Valverde, die zelf een kameraad was van Carlos Robles Piquer, de opperste censor in Spanje. Valverde verzocht Robles Piquer om het manuscript van Vargas Llosa zelf te lezen. De censor was diep onder de indruk van de roman. Hij liet de uitgever weten dat hij het boek graag zou laten verschijnen. Maar dat kon alleen als enkele passages die het regime zeker als antimilitaristisch zou interpreteren geschrapt werden.

Robles Piquer nodigde Vargas Llosa uit voor een gesprek, de twee ontbeten samen en vervolgens herschreef de auteur acht gewraakte passages tot ze voor de censor door de beugel konden. In een brief aan de censor liet de toen 27-jarige Vargas Llosa echter ook weten dat hij elke vorm van censuur verwerpelijk vond en dat een schrijver alleen de beperkingen kan aanvaarden die hij zichzelf oplegt. De tweede oplage van ‘De stad en de honden’ verscheen ongecensureerd in Spanje.

Met ‘Gesprek in De Kathedraal’ uit 1969 had Vargas Llosa weer problemen in Spanje. Censor nummer 12 kapittelde de roman niet alleen als obsceen, maar ook als marxistisch, antiklerikaal en antimilitaristisch. De censuur erkende echter ook de grote literaire kwaliteit van de roman en liet hem stilzwijgend passeren.
In het geval van ‘Pantaleón’ uit 1973 gingen twee Spaanse censors met elkaar in de clinch. In die roman is sprake van de oprichting van een bordeel voor Peruviaanse militairen. Volgens de ene censor was dat geen probleem, volgens de andere juist wel. Uiteindelijk werden de twee het met elkaar eens dat de roman kon verschijnen als de als pornografisch ervaren cover door een bravere illustratie werd vervangen.

Llosa, die dit jaar met de Nobelprijs werd bekroond, kan alleen nog glimlachen om al die literaire spoken die uit een ver, grijs verleden opdoemen.

Piet de Moor

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content