Lewis Carroll – De avonturen van Alice in Wonderland

Lewis Carrolls Alice zal nog wel een tijdje wereldberoemd blijven: dit is (nonsens) literatuur in optima forma – en dankzij Nicolaas Matsier ook in het Nederlands zeer genietbaar.

Lewis Carroll
Pseudoniem van Charles Lutwidge Dodgson (1832 – 1898).

Was deken in de Anglicaanse kerk, wiskundige en logicus. In 1854 studeerde hij cum laude af in de wiskunde aan Christ Church College in Oxford, waar hij tot 1881 lector zou blijven.

Behalve Alice schreef hij nog een paar andere nonsensverhalen, zoals het berijmde epos The Hunting of the Snark (1876; Nederlands: De jacht op de slaai).

Was ook een begaafd amateurfotograaf, met een voorkeur voor (heel) jonge meisjes.

Lewis Carroll – De avonturen van Alice in Wonderland & Achter de spiegel en wat Alica daar aantrof
Met tekeningen van John Tenniel
Uit het Engels vertaald door Nicolaas Matsier
Uitgeverij: Athenaeum, Polak & Van Gennep, Amsterdam
Aantal pagina’s: 247

Martin Gardner – Aantekeningen bij Alice
Uit het Engels vertaald door Nicolaas Matsier
Uitgeverij: Athenaeum, Polak & Van Gennep, Amsterdam
Aantal pagina’s: 207
ISBN: 978-90-253-6421-2

Beide delen samen in een cassette, Gouden Reeks.

Ze mogen dan bijna anderhalve eeuw oud zijn – ze werden in 1865 en 1871 gepubliceerd – De avonturen van Alice in Wonderland en Achter de spiegel en wat Alice daar aantrof zijn nog steeds buitengewone, en buitengewoon onderhoudende, boeken.

Iedereen kent natuurlijk de Disneyversie, en daarin zitten ook wel leuke visuele vondsten, maar anders dan de meeste avonturenverhalen is Lewis Carrolls schepping in de eerste plaats een kwestie van woorden en niet van daden. En dus kán de film het niet halen bij het boek.

Dat Alice zo onverwoestbaar klassiek is, heeft vermoedelijk ook hiermee te maken: bij alle malligheid die meteen al op de eerste bladzijde van hoofdstuk een op je wordt losgelaten – het jas en vest dragende witte konijn dat voorbij komt hollen en uitroept: ‘O jee! Ik kom nog te laat!’ – lijkt het verhaal toch nooit gezocht, je krijgt nergens de indruk van het buitenissige-om-het buitenissige dat sommige andere fantasieverhalen ontsiert.

In wezen gaat het hier bijna altijd om heel gewone dingen en wezens die zich alleen maar tamelijk ongewoon gedragen.

De Kollumer Kat, zoals vertaler Nicolaas Matsier de Cheshire Cat in het Nederlands heeft genoemd, kan weliswaar praten, en grijnzen uiteraard (‘Nee maar! Ik heb vaak een kat zonder grijns gezien,’ dacht Alice, ‘maar een grijns zonder kat! Nog nooit in mijn leven heb ik zoiets raars gezien!’), maar ze verandert niet onverhoeds in het een of andere afzichtelijke onwezen (zoals in die stomvervelende Pokémonfilms gebeurt), ze heet gewoon ‘Kollumer Kat’ en niet ‘Grabrzmok’ of iets dergelijks, en ze maakt ook geen aanstalten om Alice, die er niet als een muis of een vogeltje uitziet, te verscheuren.

Anderzijds: geweld is er wel degelijk, in de werelden die Carroll zijn kleine heldin laat betreden – maar als een goede Victoriaan houdt hij die agressie veelal op verbaal niveau. Zo beschuldigen figuren die zelf aan de wonderlijkste denkkronkels ten prooi zijn, Alice geregeld van grote domheid, zoals de Witte en de Rode Koningin in Achter de spiegel .

Vaak gaat een en ander terug op betekenisverschillen in taal zoals die bijvoorbeeld in woordspelingen tot uiting komen. Wat het vertalen van deze verhalen er niet makkelijker op maakt. Matsier, het moet gezegd, heeft zich erg knap van zijn taak gekweten (niet het minst ook in de nonsensverzen waarmee de verhalen doorweven zijn, zoals het beroemde Jabberwocky – ‘Koeterwaals’).

(Het is niet de bedoeling de vertaler hier vliegen af te vangen – zoals in elke vertaling vind je ook in deze, hoezeer ook in de pers terecht al uitvoerig geprezen, onvolkomenheidjes. Laten we niettemin deze kleine opmerking mogen maken: ‘En ook sprong ik graag op het fietsie’, vertaalt Matsier in een versje dat wordt opgezegd tijdens Alice’ ontmoeting met de waterpijp rokende Rups – hij heeft een rijmwoord nodig bij ‘conditie’.

Dat daarmee de originele regel (‘ Allow me to sell you a couple ‘: en wel van de potjes zalf waarmee de spreker zijn limbs supple hield) uit het gezicht verdwijnt, is helemaal niet erg – maar fietsen waren in de tijd toen Alice ontstond nog verre van gewoon. De gemeenzame vertrouwelijkheid die in een woord als ‘fietsie’ besloten ligt, is in deze context anachronistisch.)

De nonsensliteratuur, waarvan Alice het voorbeeld bij uitnemendheid is, heeft misschien altijd iets escapistisch – maar tegelijk gaat er iets rebels uit van dit flinke meisje van zeven, dat terechtkomt in een wereld waar alle volwassenen zich als gekken gedragen en zich daar met grote nuchterheid doorheen slaat.

Bovendien heeft Carroll beide verhalen rijkelijk opgetuigd met allerlei intellectueel boeiende kwesties (het wezen van tijd, identiteit, logica, spiegelingen…), wat de grote aantrekkingskracht ervan ook op volwassenen verklaart.

Wat dat betreft zijn de Aantekeningen bij Alice van de Amerikaanse wiskundige-filosoof Martin Gardner, die bij deze uitgave zijn gevoegd, al evenzeer een plezier om te lezen. Wie zou de Kollumer Kat zo gauw in verband brengen met zuivere wiskunde? En toch, het snijdt hout.

Herman Jacobs

Partner Content