“De taalgrens is mijn ware vaderland”

Benno Barnard houdt van grenzen – vooral oude – en legt uit waarom.

Gezien de politieke omstandigheden, nu meer Vlamingen dan ooit tevoren de taalgrens tot staatsgrens hopen te sublimeren, wil ik het hier over de betekenis van grenzen hebben.

Maar eerst moet ik Olivier Maingain berispen: ‘Vous ne voulez pas la Belgique, vous voulez la Flandre comme votre colonie.’ Eigenaardig genoeg is de burgemeester van Sint-Lambrechts-Woluwe, die België zo hartstochtelijk zegt te beminnen, een van de doodgravers van dit land. De populariteit van het separatisme heeft alles te maken met zijn gedrag, dat de politieke vertaling vormt van de wijze waarop veel Franstaligen zich jegens de inheemse negerstammen in de moerassen rond Brussel gedragen. Stuitende koloniale minachting! En zoals proletariërs naar armoede ruiken, zo hangt er rond deze bourgeois de mufheid van een nooit geluchte negentiende-eeuws salon.

De liberale journalist Jacques De Decker verklaarde onlangs in De Standaard dat hij het recht opeiste in Vlaanderen ‘zijn eigen taal’ te spreken, zoals hij dat overal in Europa deed. Dat Europa van hem is dan wel gekrompen tot enkele universiteiten. Wonderlijk, De Decker heeft germanistiek gestudeerd en schrijft al jaren over Vlaamse literatuur in Le Soir… Er is een geheime kamer in het Franstalig brein, waar een roerloze duisternis boven het gestorven meubilair hangt – in deze kamer trekt de bewoner zich geregeld terug om over de universaliteit van de francofonie te mijmeren.

En toch blijf ik geloven in de mogelijkheid van een België dat zowel een ivoren ancien régime als een modderig Vlaamse provincialisme overstijgt.

Mijn eerste gedachte over grenzen is deze: zou het kunnen dat nieuwe grenzen ook nieuwe mensen opleveren? Misschien niet onmiddellijk, maar toch wel na een generatie of zo? En is dat wenselijk? De separatisten redeneren natuurlijk omgekeerd, die streven naar nieuwe grenzen omdat ze menen dat bepaalde mensen voldoende anders zijn om andere grenzen te rechtvaardigen.

In mijn tweede gedachte over grenzen, over hun waarde en waardeloosheid, schuilt een onoplosbare paradox. Ik ben tegen nieuwe grenzen en voor oude, daar komt het zo’n beetje op neer. Nationalisme heeft de mensen voornamelijk ongeluk gebracht; en over het negeren van grenzen door roofzuchtige vorsten en dictators hoef ik niet uit te weiden. Daar staat weer tegenover dat volkeren die al eeuwen onder een tribaal juk leven aanzienlijk beter af zijn in een van buitenaf opgelegde beschaafde staatsorde. De opvatting dat ieder volk recht heeft op een eigen staat – zoals verdedigd door de Amerikaanse president Woodrow Wilson in het kader van de oprichting van de Volkenbond, tijdens het interbellum door de historicus Johan Huizinga en na de Tweede Wereldoorlog door de geallieerden – zou maken dat de Balkan tegen de zonsondergang van de twintigste eeuw droop van het bloed.

Een derde gedachte: misschien is het wel zo dat de ervaring uitwijst welke grenzen goed zijn en welke niet, zonder dat daar een sluitende ideologie uit kan worden afgeleid. Of misschien zijn sommige grenzen wel goed en slecht tegelijk. Het passeren van de Nederlands-Belgische grens ervaar ik al sinds mijn kindertijd als verblijdend, in de richting van België althans. Ik vind België alles bij elkaar een aangenaam land om in te wonen en die mening is gebaseerd op ruim dertig jaar praktijkervaring. Niettemin betreur ik het uiteenvallen van de historische Nederlanden, omdat ik vermoed dat mijn taal en cultuur er vandaag de dag beter aan toe zouden zijn als het project van koning Willem I niet op een mislukking was uitgelopen – alleen is die spijt van rationele aard. En tegen de lamp van het verstand wervelt het stof van de feiten.

Ik ervaar de landsgrens als een soort culturele en politieke garantie: ik woon niet in Nederland, waar de voorbije decennia een indrukwekkende vergroving van de omgangsvormen te zien hebben gegeven; ik woon ook niet in het jakobijnse Frankrijk, noch in het getormenteerde Duitsland of het slaapverwekkende Luxemburg. Ook binnen de Europese Unie is een staatsgrens meer dan alleen een symbool of een historisch relict. De invloed van het bestuurlijke apparaat in de hoofdstad reikt immers tot aan de rand.

In een ongelooflijk complex samenspel van factoren kneden staatsgrenzen het landschap, de smaak, de tradities en eigenaardigheden van een volk. Dat verklaart ook waarom er wel degelijk Belgen bestaan: nog altijd is het zo dat geen volk ter wereld meer op de Vlamingen lijkt dan de Walen. Zoals bekend is het Vlaamse volk dan ook van oudsher ‘le plus latin des peuples germaniques’. Maar door de centrifugale krachten van de federalisering begint het Vlaamse volk wel steeds meer te germaniseren, zonder daarbij overigens op de Nederlanders te gaan lijken. Nieuwe grenzen leveren zo te zien dus inderdaad nieuwe mensen op.

Mijn laatste gedachte betreft de taalgrens, die ik vanuit mijn raam kan zien, zij het zonder iets speciaals te zien. Die grens is een zaligheid voor mensen met een nomadische karakterstructuur en sedentaire leefomstandigheden, voor kunstenaars en schrijvers kortom. In die zin is het ook een figuurlijke, een metaforische grens. Ik beschik over een Nederlands paspoort, ik voel mij Europeaan en ik woon in België, in Europa in het klein dus, waarover nog de uitdovende naglans van het naoorlogse idealisme ligt. De taalgrens drukt dat allemaal uit. Die grens is mijn ware vaderland.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content