Dezso Kosztolanyi – Nero de bloedige dichter

Thomas Mann noemde deze roman van de Hongaarse schrijver Dezso Kosztolanyi het verhaal van het bloedig-pijnlijke dilettantisme, gruwelijk en komisch tegelijk.

Dezso Kosztolanyi – Nero de bloedige dichter

Vertaald door Rogier van der Wal

Uitgeverij: Van Gennep, Amsterdam

Aantal pagina’s: 287

Prijs: 19,90 euro

ISBN: 978-90-551-5956-7

Behalve dichter, romancier en schrijver van korte verhalen was de Hongaarse schrijver Dezso Kosztolanyi (1885-1936) ook vertaler.

Onder de vertalers zelf werd hij beroemd met een geniaal verhaal over een aan lagerwal geraakte vertaler die zo slecht wordt gehonoreerd dat hij zich tijdens het vertalen schadeloos stelt door middel van de juwelen en objecten van de personages uit de brontekst.

De vertaler doet een paar nullen van hun erfenissen af, vervangt de parels van hun snoeren door waardeloze kettinkjes en degradeert de kristallen lusters tot flakkerende petroleumlampen.

Ook in zijn romans en verhalen (Anna, Leeuwerik, De bekentenissen van Kornél Esti) onderwerpt Kosztolanyi zijn personages soms aan drastische metamorfoses.

Nergens gaat dit hem gemakkelijker af dan in de roman Nero, de bloedige dichter, waarin Kosztolanyi met vrij veel respect voor de historische feiten de ontwikkelingsgang schetst van de Romeinse tiran. Diens moordzucht heeft op de duur geen motief meer nodig.

Nero, vertwijfeld omdat hij niet het lyrische genie is dat hij had willen zijn, aarzelt niet om een willekeurige voorbijganger een dolk in het hart te boren, niet omdat zijn slachtoffer iets heeft misdaan, maar juist omdat het onschuldig is.

Nero’s voornaamste tegenspeler, Seneca, is bij Kosztolanyi een uitgekookte opportunist die alle wandaden van zijn pupil probeert te rechtvaardigen, tot de filosoof zelf het slachtoffer wordt van de keizerlijke paranoia.

Uiteindelijk beseft Nero dat hijzelf moet sterven om aan de wraak van zijn tegenstanders te ontkomen. De keizer smeekt zijn vriend Phaon om hem in het uur van zijn dood bij te staan: ‘Of als je weggaat, stuur dan tenminste een hond, zodat ik diens oor kan vasthouden tot ik sterf. Als hij maar leeft.’

In een lovende brief aan Kosztolanyi noemde Thomas Mann deze roman het verhaal van het bloedig-pijnlijke dilettantisme, gruwelijk en komisch tegelijk. Er staan heel memorabele zinnen in dit boek. ‘Zonder kunst is de werkelijkheid onvolledig’ is er een van.

Piet de Moor

Partner Content