Slagen aan universiteit begint met motivatie en zelfkennis

Het organiseren van een toelatingsproef – of ze al dan niet vrijblijvend is speelt geen rol – heeft iets ondemocratisch.

“De helft van de jongeren die deze week aan het eerste jaar universiteit beginnen, zal zakken” lazen we vorige week in De Standaard. Het zal vele ouders en kersverse studenten niet aangenaam in de oren hebben geklonken. Op de dag dat je aan je hogere studies begint al te horen krijgen dat je 50% kans hebt om te mislukken, je zou er voor minder de moed bij verliezen.

En bijna gelijktijdig met deze berichtgeving kwam het idee van een (al dan niet vrijblijvende) toelatings- of oriëntatieproef weer op de proppen. De argumentatie klinkt logisch: als je aan de poort maar streng genoeg selecteert, is de kans op slagen des te groter. Dat is een economische benadering van het probleem waar mijn universiteit geen voorstander van is. De discussie over zo’n proef is in Vlaanderen nog niet ten gronde gevoerd. Slagen aan de universiteit heeft immers niet alleen met kennis te maken, maar ook met attitude, motivatie en kennis van de eigen competenties. Als sportman weet ik maar al te goed dat talent alleen geen garantie biedt op succes. Een (top)sporter met veel talent kan geen winnaar worden als de motivatie of het geloof in het eigen kunnen niet voldoende aanwezig is.

Dat is ook de reden waarom wij aan de Vrije Universiteit Brussel al vele jaren werk maken van een goede begeleiding van onze studenten en van onze toekomstige studenten.

Voor toekomstige studenten hebben wij diverse instrumenten ontwikkeld die hen moeten helpen om de juiste studiekeuze te maken. Want kiezen voor een opleiding aan de universiteit doe je niet lukraak. Wij proberen de student er actief toe aan te zetten om zijn of haar competenties en talenten te leren kennen. Het is niet voldoende dat je studenten informatie over de studierichtingen of de onderwijsprogramma’s bezorgt. Studenten moeten ook leren waar hun eigen talenten liggen. Dat is een proces dat niet alleen met een oriëntatieproef kan worden opgelost en dat al in het secundair onderwijs moet starten. Daarom is er onze Kieswijzer.

Dit werkboek biedt leerlingen uit het vijfde en het zesde jaar secundair onderwijs een stevige ondersteuning tijdens het studiekeuzeproces. Zo kunnen ze zelf nagaan hoe goed ze zichzelf kennen (persoonlijke talenten en grenzen), hoe goed ze de uitwegen kennen na het secundair onderwijs (de studiemogelijkheden en de beroepen) en welke informatie ze best nog kunnen verzamelen. Naast die Kieswijzer ontwikkelde de Vrije Universiteit Brussel ook nog een Studeerwijzer, een boek boordevol informatie en tips over het verwerken van leerstof, het maken van een planning, het schrijven van een paper, bachelor- of masterproef, enz.

Nog belangrijker is de doorgedreven begeleiding van de studenten. Zo kunnen studenten die er nood aan hebben altijd terecht in onze Centra voor Studie en Begeleiding om op een zelfstandige manier de gedoceerde leerstof te verwerken, te herhalen en te toetsen. Studenten die op zoek zijn naar een goede studiemethode of vragen hebben over examens, staan we steeds met raad en daad bij. Voor bepaalde groepen studenten zoals topsporters bestaan zelfs aparte begeleidingsprogramma’s. De Vrije Universiteit Brussel was ruim 20 jaar geleden de eerste universiteit in Vlaanderen die een dergelijke begeleiding aanbood.

Gelijke kansen

Het organiseren van een toelatingsproef – of ze al dan niet vrijblijvend is speelt geen rol – heeft iets ondemocratisch. Want in een louter economische benadering zouden universiteiten dan gaan “shoppen” door enkel nog de meest competente studenten binnen te halen. Zo’n aanpak is zelfs makkelijk te verkopen, door te beweren dat een selectie vooraf ervoor zorgt dat de universiteiten de juiste mensen op de arbeidsmarkt brengen, mensen die de kenniseconomie broodnodig heeft.

Ik wil uiteraard niet gezegd hebben dat de uitbouw van onze kenniseconomie niet belangrijk is, integendeel. Maar wij hebben als universiteit ook een maatschappelijke opdracht te vervullen. Het is onze maatschappelijke plicht om iedereen die over de capaciteiten beschikt en ongeacht zijn of haar sociale afkomst, de kans te geven om zich in een bepaald vakgebied te ontplooien. Denk bijvoorbeeld aan de vele allochtone jongeren die hun weg zoeken in het hoger onderwijs. De slaagcijfers van allochtone jongeren in het hoger onderwijs liggen nog altijd erg laag. Dat is te wijten aan een cumulatie van factoren zoals een verkeerde vooropleiding, het opleidingsniveau van de ouders, de sociale afkomst en de taal. Het is onder andere vanuit die vaststelling dat wij gestart zijn met initiatieven rond academische taalvaardigheid.
Uit onderzoek (“Een maat voor niets”) naar het nut van een oriëntatieproef hebben we geleerd dat men geen spectaculaire verhoging van de slaagcijfers mag verwachten. Ervaringen uit het verleden met de zogenaamde “maturiteitsproef” bleken trouwens ook niet echt succesvol.

Het gaat er niet alleen omdat je goede studenten aan boord haalt omdat die veel kans op slagen hebben. Het is ook belangrijk dat je jongeren die vanuit een moeilijke sociaaleconomische achtergrond starten, de kans geeft om hoger onderwijs te volgen én succesvol af te ronden.

Als sportman weet ik dat geloof in het eigen kunnen een belangrijke factor is voor succes. Dat geldt evengoed voor nieuwe studenten, ongeacht hun afkomst.

Paul De Knop rector Vrije Universiteit Brussel

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content