Tirana!

Wie voor het eerst op het centrale Skenderbegplein in de Albanese hoofdstad staat, heeft tijd nodig. Het is een druk verkeersknooppunt, en de gebouwen vertellen er verhalen.

Van op een hoge sokkel kijkt de versteende Skenderbeg uit over de werkloze fonteinen. Een van de weinige overblijfselen van de vijand die hij bestreed, is de Ottomaanse Et’hem Bey moskee uit de 18de eeuw. De met fresco’s beschilderde parel bleef gespaard van de atheistische sloopcampagnes van de late jaren ’60. Het godshuis kreeg de status van cultureel monument, er bidden was echter verboden.

Ook vandaag zijn gesluierde vrouwen en mannen met lange baarden een zeldzaamheid in Albanië, waar nochtans 70 procent van de bevolking moslim is. “Wij kennen hier een gematigde vorm van islam”, vertelt Omar, een Albanees die in Hamburg woont. “Noem het de Europese islam. Veel Albanese moslims drinken alcohol en eten varkensvlees. De term “islamiet” wordt hier zelden gebruikt. Mensen noemen zich liever “moslim”. Dat klinkt veel minder radicaal.”

“In heel Albanie zul je moskeeën en kerken vreedzaam naast elkaar zien staan. Moslims, katholieken en orthodoxen trouwen met elkaar. Godsdienstige spanningen zijn Albanië vreemd. Skenderbeg is de nationale held voor christenen en voor moslims, en dat overstijgt de religieuze verschillen.”

Naast de moskee ijsberen veiligheidsagenten langs de ministeries, symmetrisch aan beide kanten van het plein gelegen. Hier begint de brede Boulevard van de Martelaren van de Natie, een opeenvolging van pompeuze regeringsgebouwen. Het is een strak totaalconcept, uitgetekend door Italiaanse stadsplanners, met een fascistoid trekje.

In een grote witte piramide halverwege de laan, opende in 1988 het Enver Hoxha-museum. “Het museum der leugens”, zegt iemand als we er met de bus voorbij rijden. Vandaag is het een evenementenhal.

In een straatje achter de nationale bank op het Skenderbegplein, staan enkele tientallen geldwisselaars met dikke pakken biljetten te zwaaien. Sommigen houden een klein fortuin aan euro-biljetten in de hand. Kleine transacties gebeuren rechtstaand. Aan tafels op het terras van een koffiebar worden de grotere deals gesloten. Twee mannen tellen vingervlug enkele pakken Leke, de plaatselijke munt. Voor hen ligt nonchalant een berg papieren geld, die net in een plastic zak past. Ik krijg boze blikken en geroep terug, wanneer ik een foto wil maken. “Met zoveel geld in hun bezit willen velen niet gefotografeerd worden”, zegt een man me in gebrekkig Engels. “Niet dat het rijke mensen zijn. Verre van. De meesten onder hen staan hier echt niet voor hun plezier. Dit is overleven. Sommigen hebben een universitair diploma, zoals ikzelf, maar vinden geen werk.”

“Het zijn vooral bouwfirma’s die hier geld wisselen, een bloeiende economie in Albanie”, zegt de man, waarna hij plots verdwijnt.

Het vertrouwen van de Albanees in het bankwezen zakte tot een dieptepunt toen in 1997 het frauduleuze systeem van de piramidespelen in elkaar stortte. Duizenden mensen verloren in een klap hun zuur verdiende spaarcenten. Er volgde een periode van totale anarchie, waarbij overheidsgebouwen werden geplunderd, wapens uit leger- en politiedepots werden gestolen, en meer dan duizend burgers stierven bij straatgeweld. Vandaag worden grote aankopen nog altijd het liefst cash betaald.

Een straat verder worden mobiele telefoons uit de hand verkocht. Enkele wagens met open kofferbak tonen hun assortiment. Ook hier liever geen foto’s. “We mogen hier niet staan”, zegt een jonge man. Maar iets verder koopt een agent in uniform net een gsm.

De informele handel is voor veel Albanezen de enige bron van inkomsten. Afrim, 26 jaar, is net afgestudeerd als econoom, en heeft drie maanden Cambridge achter de rug. Nu verkoopt hij mechanische speelgoedbeesten van Chinese makelij. Hondjes die keffen en op hun achterste poten gaan staan, konijnen die vrolijk rond huppelen terwijl hun oogjes rood oplichten. “Ik kocht een pakket speelgoed voor 4000 euro aan”, vertelt Afrim. “Met de hele familie proberen we ze nu te verkopen. Gemiddeld 30 per dag. Lang niet slecht. Als ik genoeg heb verdiend, dan open ik een gsm-winkel.”

“Meisjes, vooral knappe, vinden makkelijker werk. Loop maar eens een bank binnen. Iedereen wil wel mooie vrouwen in het bedrijf.”

“Het toerisme wordt een belangrijke sector. Kosovaren en Macedoniërs komen naar onze kust, omdat ze er zelf geen hebben. Westerse toeristen combineren Albanië steeds meer met hun trip naar Montenegro of Griekenland. Ik merk dat heel sterk in de zomer. Dan verkoop ik zonnebrillen.”

Het meest in het oog springende gebouw op het Skenderbergplein is het nationaal historisch museum, met een heroisch mozaiek op de gevel, waarop strijders uit de ganse Albanese geschiedenis, van Illyrier tot partizaan, zegevieren. Het stuk plein er voor mag dan al verkeersvrij zijn, kinderen kunnen er voor weinig geld een echte quad huren om even over en weer te racen.

Het monumentale operagebouw, net als het museum door de communisten gebouwd, licht ’s nachts blauw op. Voor het aanpalende Hotel Tirana International, zowat het duurste van de stad, staan limousines geparkeerd. Op de stoep zit een man met een weegschaal voor zich. Hij wacht elke dag, van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat, tot iemand zich komt wegen. Voor 20 Leke, 15 eurocent.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content