Alfons de Ridder was modaal man

Guido Lauwaert over de vernissage van ‘Dicht bij Elsschot’, de bio-expo in het Antwerpse Letterenhuis.

DICHT BIJ ELSSCHOT – Letterenhuis – Antwerpen – tot 31-12.10 – Catalogus Wieneke ’t Hoen, ‘Dicht bij Elsschot’, , Athenaeum-Polak & Van Gennep, 112 blz., 14,95 euro – ISBN 978-90-253-6773-2

Gisteren was het zover. De frontale aanval van Antwerpen tegen de rest van de wereld met Willem Elsschot, pseudoniem van Alfons De Ridder, in de loop van het kanon. Het hoofdkwartier is gevestigd in het Letterenhuis en het is ook daar dat een tentoonstelling is opgezet, samengesteld uit de onlangs verworven nalatenschap van de grote Lijmer, die zijn literaire carrière begonnen is met gedichten, zich vestigde met de ‘Villa des Roses’, doorbrak met ‘Kaas’, uitbolde met ‘Het dwaallicht’ en eindigde met een laatste poëtische opwelling, ‘Borms’.

Een tentoonstelling is wat het woord zegt. Hoe de klemtoon ook gelegd wordt. Het is een toonstel, een stelling en een toonstelling. In het geval van Dicht bij Elsschot is het onweerlegbaar. Niet dat de tentoonstelling simplistisch van aard is. De insteek is een kwestie geweest van logisch denken en praktisch met de materie omgaan. Verantwoordelijke van het eerste en het laatste woord is Wieneke ’t Hoen. Eerder publiceerde curator ’t Hoen onder meer een Elsschot-fotobiografie, en andere literaire projecten rond Elsschot in samenwerking met andere Elsschotkenners. Deze Nederlandse historica is zeer streng tewerk gegaan. Het aanbod was overweldigend. Wat te tonen? Er moet een zekere samenhang zijn.

Die samenhang heb ik nog niet gevonden. Naar een opening annex receptie gaat men niet om te zien wat is tentoongesteld. Men gaat om te zien wie er is, om gezien te worden en een praatje te slaan met les compagnons de route. Ongetwijfeld zal de samenhang wel gevonden worden bij een volgend bezoek. Nu zou de lezer kunnen veronderstellen dat de catalogus de verslaggever op het goede been kan zetten. Dat is met dit opzet niet het geval. Tentoonstelling en catalogus zijn wel bevriend, maar niet van harte. Ze staan op zichzelf. Dat heb ik wel ingezien, vluchtig, tussen de honderden luchtkussen door en een rustige kijk in de catalogus de volgende dag.

De catalogus wil geen biografie zijn, maar is dat in zekere zin wel en heeft daarom wel een samenhang. Wieneke ’t Hoen is een kruising tussen een archeoloog en een klerk. Het resultaat is een catalogus die leest als een parcours. Het begint bij vader De Ridder die al snel de literaire kwaliteit van zijn zoon inzag en daar ook blijk van gaf in een brief uit 1895: ‘Bij onze Fons is eenen geheelen omkeer gekomen. … Over eenige dagen moest hij een park beschrijven bij winterdag. Ik begrijp niet hoe zoo een caboterken zoo iets kan aan een brengen, het was iets buitengewoons, waardig om gedrukt te worden, …’. De catalogus te laten beginnen met de mening van de vader zet meteen de toon. De vele illustraties versterken nog de inleving bij de lezer. Hij treedt binnen in karakter en persoonlijkheid van de meest enigmatische auteur van de twintigste eeuw.

Na de vormingsjaren, van straatknul tot bedrijfstiller, volgt Elsschots verblijf in Rotterdam waar hij door een vrouwelijke collega op de Werf Gusto van Schiedam, tot het literair uitwerken van de anekdotes van zijn Parijse belevenissen wordt aangespoord. Het werk krijgt de titel ‘Villa des Roses’. Wat volgt is de reis van een koppigaard, voor niemand bang, een einzelgänger en tegelijk een familieman die zich meer en meer bewust wordt van de grenzen van de beschaving. Zowel als gezinshoofd en zakenman nadert hij de verbittering. Hij is echter te gecultiveerd om zichzelf te verbannen. Wat hij wel wordt is een edelman zonder titel. Maar daar streefde hij niet naar. Wel naar flink wat kaas in huis en kluis. Dat is hem aardig gelukt.

Wieneke ’t Hoen heeft een gat geslagen in de Grote Muur die Elsschot via De Ridder rond zich had gebouwd. Bovendien heeft zij de heiligheid die met de jaren rond Elsschot opgebouwd werd, ontdaan van de nodeloze en nutteloze complexiteit. Alfons De Ridder blijkt maar een modale man geweest te zien. Dat had hij ook al aangegeven in zijn boeken. Hij wilde geen heilige zijn. Hij wilde gewoon aantonen dat hij een heer van stand was, met de gebruikelijke en logische twijfels en kuren. De vuile lagen die door de kenners gaandeweg op het werk en de persoon van Elsschot als De Ridder werden gelegd, heeft zij er afgeschraapt.

Dankzij het werk van Wieneke ’t Hoen, tot slot, is de historie van een gezin uit de gegoede Antwerpse burgerij zichtbaar geworden. Vele gezinnen is hetzelfde overkomen, veel mensen zijn begonnen als bengels en geëindigd als bankiers, maar slechts Elsschot heeft het geschreven. Met de scherpte van de eeuwige anarchist in driedelig pak en het analytisch vermogen van een psychiater. De curator heeft de kaarten op tafel gelegd. In de juiste volgorde.

En nu, hop, weer naar de tentoonstelling. Ik hoop dat ik niet de enige bezoeker zal zijn. Maar wel dat ik niet aangeklampt word door een politiek activist, wat mij op de receptie wel is overkomen. Brigitte Raskin stormde op mij af en duwde mij een verkiezingsfolder van Frank Vandenbroucke in de hand. Een paar zinnen uit ‘Lijmen’ schoten mij door het hoofd toen zij de politicus de hemel in preekte: ‘Ik trachtte Boorman te overreden ’t project voor die naamloze vennootschap op zijn pooten te zetten en waarachtig, bij mijn volgend bezoek kreeg ik het mee. En ik moet erkennen dat het goed in elkander zat. Er ontbrak niets aan, behalve het geld.’

Bij Brigitte Raskin ontbrak het geld in de vorm van de foute plaats en het verkeerd moment.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content