‘Sarajevo has something strange’

Ferhadija in Sarajevo is een fenomeen. Als de nacht valt, en de dure boetieks de deuren sluiten, dan vult de winkel-wandelstraat zich met schoon volk. Geminirokte blondines met pronkborsten, gelaarsde donkere dames met vacuüm verpakte billen, modieuze kerels met buitenmaatse zonnebrillen flaneren urenlang heen en weer langs de fel verlichte vitrines. Wie het zich kan permitteren, gaat iets drinken in een trendy keet. Een koffie meestal. Dat kost het minst.

Maar om drinken, laat staan zich te bezatten, is het hier niet te doen. Het gaat er om op te vallen, kijken en bekeken worden, keuren, knipogen en kussen. Ferhadija wint het van de moskee, zelfs tijdens de ramadan.

1300 dagen belegering laat littekens na. Vreemde soldaten in de straat, kogelgaten in de muur, stervormige granaatinslagen in het asfalt, en graven. Duizenden graven, op verschillende kerkhoven, verspreid over de heuvels van Sarajevo.

Op het martelarenkerkhof liggen uitsluitend gesneuvelde soldaten die de stad verdedigden. “Het zijn helden. Aan hen heeft Sarajevo haar voortbestaan te danken.” Aan het woord is een Bosnische militair, die toezicht houdt op het kerkhof, en dan vooral op het grafmonument van opperheld Alija Izetbegovic, leider van de Bosnische moslims tijdens de oorlog. In augustus dit jaar, in de aanloop naar de verkiezingen, probeerden onbekenden het graf te dynamiteren. “Noem hen gerust terroristen”, zegt de soldaat. De schade was beperkt. De verontwaardiging allerminst.

Voor een stevige portie oorlogsromantiek, kan je in de buitenwijk Butmir terecht. In het huis van de familie Kolar, vlakbij de luchthaven van Sarajevo, begonnen in 1993 enkele jonge mannen een tunnel te graven. In een onopvallend rijhuis aan de andere kant van de landingsbaan, in de wijk Dobrinja, groef men in de tegenovergestelde richting. Op 30 juli reikten beide graafploegen elkaar de hand, halverwege het tarmac. Sarajevo, omsingeld door Servische troepen, had weer een opening naar vrij Bosnië. Een mollenpijp van 800 meter lang, 1 meter breed en anderhalve meter hoog.

De luchthaven, onder controle van de Verenigde Naties, vormde het enige gat in de Servische omsingeling van de stad. Dankzij de tunnel werd de toevoer van soldaten, wapens, brandstof en proviand verzekerd, zonder bemoeienis van de VN. Er liep een electriciteitsleiding en telefoonlijn door, en gewonden konden “veilig” worden geëvacueerd.

Vandaag is het huis van de Kolars een museum. De tunnel werd het symbool van verzet en het belang ervan nam na de oorlog mythische proporties aan.
Munitiekisten, camouflagenetten, kogelgaten en een niet verwijderde mortier in de vloer, moeten de sfeer van weleer oproepen. De tunnel overleefde de belegering, maar is vandaag grotendeels ingestort. Enkel de eerste 25 meter zijn bewaard en toegankelijk voor het publiek. De modder, de ontbering, de miserie is verleden tijd. Wat rest is een toeristische attractie.

Nick Hannes – Anja Peeters

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content