Vrije Tribune

Red alle taalgebruikers!

Vrije Tribune Hier geven we een forum aan organisaties, columnisten en gastbloggers

Er bestaat geen ‘eigenlijke’, ‘on-ideologische’ of ‘objectieve’ manier om naar taal te kijken.

Beste Bea Hanssen,

Ik vind je pleidooi om het ‘Zuid-Nederlands’ te redden sympathiek. Ideologisch kan ik me er goed in vinden. En ik zeg inderdaad ideologisch, want zo moeten we jouw standpunt natuurlijk ook noemen, hoewel je in je betoog enkel je tegenstanders van ideologie beschuldigt, en dat doet de discussie mijns inziens weinig goed. Ik denk dat het belangrijk is dat we beseffen dat we allemaal ideologisch zijn, zij het op een verschillende manier. Er bestaat dus geen ‘eigenlijke’, ‘on-ideologische’ of ‘objectieve’ manier om naar taal te kijken, alleen maar subjectieve visies. Maar de ene visie kan natuurlijk wel verkieslijker zijn dan de andere, afhankelijk van hoe sterk de argumenten zijn waarmee men haar verkondigt. Over die argumenten wil ik het hieronder hebben.

Mag ik je allereerst het volgende vragen? Je hebt het erg vaak over ‘de taalkundigen’ of ‘prominente taalkundigen’. Maar wie zijn die taalkundigen? Wat zeggen ze precies? Ik ben het met je eens dat er heel wat Vlaamse taalkundigen zijn die inderdaad ofwel enkel Noord-Nederlands maatgevend vinden, of een gematigd standpunt huldigen waarin er een beetje plaats is voor een Belgisch-Nederlandse woordenschat. Maar er zijn ook aardig wat Vlaamse taalkundigen die daar andere ideeën over hebben. Denk maar aan wijlen Kas Deprez, en aan Johan De Caluwe, Johan De Schryver, José Cajot, Johan Van Hoorde (die voor de Taalunie werkt!) en ik denk ook aan mijn eigen werk en dat van literatuursocioloog Kevin Absillis. Je lijkt deze afwijkende stemmen over het hoofd te zien, terwijl ze jouw pleidooi misschien extra informatie zouden kunnen verschaffen en dus versterken. Zou het kunnen dat je op deze manier in feite bijdraagt aan wat je op je blog aankaart, namelijk aan het feit dat ‘Belgische taalkundigen zo weinig van zich laten horen in de publieke ruimte’? Die afwijkende taalkundigen laten immers wél van zich horen, in algemeen-culturele tijdschriften die in elke serieuze Vlaamse bibliotheek te vinden zijn. Maar dan moet men ze wel willen beluisteren/lezen. Als ik voor mezelf spreek dan denk ik niet dat een snel-snel voorbereid en ongenuanceerd optreden op radio en televisie, hoe makkelijk bereikbaar het ook is voor het grote publiek, het inzicht over taalvariatie in Vlaanderen erg doet toenemen, eerder integendeel.

Ter verdediging van de taalkunde zou ik overigens graag opwerpen dat je stelling dat ’talen evenwaardig zijn’ een radicaal taalkundig standpunt is, dat bijlange na niet als ‘cultuurfilosofisch’ kan gezien worden. Eerder integendeel: het taalkundig inzicht dat talen, dialecten, variëteiten in essentie allemaal even complex zijn wordt meestal weggelachen, omdat dat cultuurfilosofisch niet te rijmen valt met wat we allemaal leren: dat een standaard beter, belangrijker, wijdverspreider, etc. is dan een dialect. Als sommige taalkundigen hun taal-beschrijvend werk door die cultuurfilosofische uitgangspunten laten kapen of overwoekeren, dan heeft dat volgens mij veeleer te maken met de sterkte van een historisch diep teruggrijpende en onze samenleving doordesemende westerse cultuurfilosofie dan met hun taalkundig beroep (zie, voor een inleiding op die westerse cultuurfilosofie met betrekking tot taal, de inleiding van mijn boek ‘De klank van de stad. Stedelijke meertaligheid en interculturele communicatie’, verschenen bij Acco in 2009).

Verder valt het aan je betoog op dat je vooral op het lexicon focust, op typische Belgische woorden als ‘plezant’, ‘schoon’, ‘kleedje’, enzovoort. Dat is natuurlijk lovenswaardig, en ik ben het met je eens dat dit normale Nederlandse woorden zijn. Begrijpt een Nederlander ze niet, ik zal ze hem/haar graag uitleggen. Zoals je zelf schrijft hebben veel Nederlanders daar geen enkel probleem mee; mocht dat wel het geval zijn, dan zegt dat vaak veel over het gemak waarmee de noorderbuur in kwestie zichzelf als de maat der dingen ziet, en dat is nooit echt een teken van bescheidenheid of grootmoedigheid. Maar naast het lexicon zijn er nog wel wat andere taallagen waarvoor er aandacht zou kunnen bestaan: accenten (Limburgse vs. Antwerpse, Marokkaanse vs. Senegalese), en allerlei grammaticale fenomenen. In je pleidooi ten bate van het Zuid-Nederlands raken deze taallagen eerder ondergesneeuwd, terwijl ze evenzeer het voorwerp van discussie zouden mogen zijn of een voorvechter verdienen. Ik denk maar aan t-deletie (‘wa’, ‘da’ i.p.v. ‘dat’ en ‘niet’), rode i.p.v. groene werkwoordvolgordes (‘dat hij het gedaan had’ i.p.v. ‘dat hij het had gedaan’), dubbele negatie (‘nooit nie’ i.p.v. ‘nooit’) enzovoort. Ook deze fenomenen zijn toch typisch Zuid-Nederlands? Of zijn ze een brug te ver?

Of, sterker nog, zou het kunnen dat je eerder geringe aandacht voor grammaticale belgicismen of vaak als ‘dialectisch’ betitelde taalfenomenen samenhangt met het belang van een ‘verzorgde standaardtaal’ dat je enkele keren uitspreekt? Zo zeg je: “Ik vind verzorgde standaardtalen uitermate belangrijk”, en “vanzelfsprekend is verzorgde communicatie in het onderwijs en in de publieke ruimte een absolute noodzaak”. Dit soort uitspraken lijken me precies de democratisering die je voorstaat in de voet te schieten. De crux is immers: wat is ‘verzorgd’?; wie bepaalt dat?; waarop heeft ‘verzorgd’ betrekking? Zou een Zuid-Nederlandse norm werkelijk superieur zijn, en minder taalimperialistisch, dan de huidige Noord-Nederlandse norm wanneer dat betekent dat er geen plaats is voor wat sommige mensen als ‘onverzorgd’ of ‘dialectisch’ enzovoort beschouwen? Is een Zuid-Nederlandse norm met andere woorden beter wanneer die even vaak aanleiding geeft tot vernedering van wie ervan afwijkt ‘omdat een verzorgde standaardtaal absoluut noodzakelijk is’? Normen brengen immers altijd een zekere uitsluiting met zich mee van wat niet aan die normen voldoet. Een werkelijke democratisering komt echter neer op het voortdurend betwistbaar zijn van de norm, op een mogelijkheid om de norm te bekritiseren, en op het voorzien van een debatruimte (denk aan het parlement) waar er voor norm-betwisting plaats wordt gemaakt en waar die norm-betwisting legitiem is.

Een werkelijke democratisering kan dus niet enkel neerkomen op het redden van het Zuid-Nederlands, maar op [1] het bespreekbaar maken van wat men in welke situatie als geschikte taalprakijk wil beschouwen; [2] op het identificeren van belanghebbende groepen en taalgebruikers die voor- dan wel nadeel ondervinden van de gewoonlijke taalpraktijk; [3] op het organiseren van debat tussen de belanghebbende partijen, waarbij zoveel mogelijk de feiten het debat mogen voeden veeleer dan ongeïnformeerde overtuigingen – en wat die feiten betreft is er een duidelijke rol weggelegd voor taalkundigen. Een dergelijk debat zou volgens mij veel meer partijen aan tafel kunnen brengen dan alleen maar ‘noord’ en ‘zuid’, maar ook ruimte moeten creëren voor degenen waarvan men nu vindt dat ze een geaccentueerd, regionaal, ongepast of onzuiver taalgebruik produceren. Veel meer dan het Zuid-Nederlands moeten waarschijnlijk alle taalgebruikers gered worden van een gedachtengoed dat hen slaafs maakt aan wijdverspreide ideeën over standaardtaal of ‘verzorgd taalgebruik’ die de sociale ongelijkheid verhullen tussen wie bepaalt wat verzorgd is en wie daaraan dient te beantwoorden.

Met vriendelijke groet,

Jürgen Jaspers

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content