Beestenboel: ‘Aantal goudkammetjes op onze stranden blijft dramatisch laag’

Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Van het goudkammetje vind je vooral de prachtige bouwsels op het strand: lange, trechtervormige kokertjes van zandkorrels.

Er zitten duizelingwekkende aantallen beestjes in ons Noordzeestrand, vooral in de zone juist achter de laagwaterlijn. Meestal zie je er niets van, behalve als de bouwsels van de diertjes – schelpen en kokertjes – aanspoelen op het strand. Er kunnen massale hoeveelheden schelpen en kokertjes bijeenkomen op de hoogwaterlijn.

De kokertjes zijn afkomstig van borstelwormen. Misschien niet de talrijkste, maar wel de mooiste daarvan – alleen al voor zijn naam – is het goudkammetje: een beestje dat vijf centimeter lang kan worden, en dat zijn naam dankt aan een dubbele rij goudgekleurde borstels op zijn kop. Die gebruikt hij om zich in te graven in het zand. Met de kop vooruit duiken de diertjes de zeebodem in en graven ze, tot ze zo’n tien centimeter diep zitten. Daar blijven ze in principe hun leven lang ondersteboven hangen.

Per vierkante meter zeebodem kunnen er soms duizenden goudkammetjes in het zand leven

De wormen hebben een week, vuilwitachtig lichaam dat ze beschermen met een omhulsel dat ze zelf maken: een koker bestaande uit één laag zandkorrels van gemiddelde grootte die ze netjes aan elkaar plakken, als de tegels in een kunstig aangelegde vloer, door middel van een stof die ze zelf produceren. Het productieproces van dat cement, dat als een ‘hard schuim’ omschreven wordt, leest als iets onmogelijks: een aaneenschakeling van diverse fysische en chemische processen in vier stappen. Voor het goudkammetje lijkt het de normaalste zaak van de wereld.

De kokertjes zijn iets langer dan het wormenlichaam en vormen een trechtertje. De brede kop van het dier zit aan de ingang. Het zand dat de worm naar boven woelt om zich in te graven, verdwijnt in de koker, maar wordt er aan de andere kant weer uitgewerkt, net als de uitwerpselen van de worm. Goudkammetjes leven van piepkleine organismen die ze uit het water filteren. Ze kunnen zelfs energie puren uit uitwerpselen van schelpjes met wie ze samenleven.

Borstelwormen zijn de belangrijkste bouwers in het zand van onze kust. Wereldwijd komen ze op de tweede plaats, na de koraaldiertjes. Hun constructies kunnen voor extra stevigheid in de bodem zorgen, maar ook voor een vorm van perforatie en waterdoorstroming. Per vierkante meter zeebodem kunnen er honderden, soms zelfs duizenden goudkammetjes leven – andere soorten halen nog hogere dichtheden. Het hoeft geen betoog dat de diertjes een belangrijke voedingsbron vormen voor bodemvissen als schol en pladijs.

Daarom is het verontrustend dat het goudkammetje het slecht doet op onze stranden. Een bericht van de Nederlandse Stichting Anemoon op de site Nature Today geeft aan dat de hoeveelheid aangespoelde kokertjes op stroken strand die intensief gemonitord worden, tussen 1993 en 2008 spectaculair is afgenomen: van een index van 120 naar amper 5. Sindsdien gaat het een beetje beter, maar de aantallen blijven dramatisch laag.

Extra verontrustend is dat niemand lijkt te weten waarom het zo slecht gaat met de soort. Een hypothese was dat het gesjouw van de mens met zand voor de kust – zand weghalen voor bouwwerken en ander zand opspuiten om stranden te versterken – een ongunstig effect had, maar de soort doet het ook slecht op plekken zonder verstoring. Misschien krijgt ze te maken met nieuwe concurrenten: met de scheepvaart ingevoerde soorten als de Amerikaanse zwaardschedeschelp. In het ergste geval zijn er meerdere factoren in het spel. Zo is het meestal.

Partner Content