Simon Demeulemeester

Nooit meer naar Ronse

Knack.be-redacteur Simon Demeulemeester vraagt in een open brief aan de burgemeester wat hij kan doen aan het vele geweld in Ronse. ‘Ik ben nogal gehecht aan mijn neus. En aan mijn oogkassen.’

Meneer de burgemeester, Luc Dupont,

We hebben elkaar al een paar keer ontmoet. U was dan burgemeester, ik groepsleider van de scouts van Ronse. U bent me niet tegengevallen, toen. Uw toespraak op de tentoonstelling voor onze 90e verjaardag was enthousiast en bevlogen. Een oud-scout aan het woord, dat doet altijd plezier.

Op een andere gelegenheid was dat wel anders. U was toen ook burgemeester, toeval kan het niet zijn, ik nog steeds groepsleider. Maar dat had niets te maken met onze ontmoeting. Ik was er als student journalistiek en interviewde u. Over Ronse. U was welbespraakt, beleefd en had tijd voor mij. U wist waar u het over had. Maar toch is van dat twee uur durende gesprek maar één zin echt blijven hangen: ‘We willen er toch geen politiestaat van maken?’ Die ‘er’, dat sloeg op Ronse.

Ik weet nog dat ik er de artikelkop van maakte. Dat ‘pakt’, weet u. Want in Ronse, meneer de burgemeester, zouden de mensen, duvels als de Ronsenaars zijn, wel eens ’toch wel’ durven te zeggen. Ik heb het dan niet over die dertig procent die ooit op Erik Tack en de zijnen, nu ja, vooral op Tack, gestemd heeft. Van die mensen die maar wat graag overal meer uniformen, blauw of donkerder, zouden zien. Graag met matrak, menotten en pepperspray erbij. Want, zo zijn sommige mensen nu eenmaal.

Premier Obelix

Maar er zijn er ook andere, zelfs bij die 30 procent. Ik, bijvoorbeeld. Nochtans een progressief van het zuiverste water. Niet echt een liefhebber van uniformen (of het zouden scoutsuniformen moeten zijn). Neen, ik geloof in vrede, vlinders en madeliefjes. Had ik het voor het zeggen, Obelix werd premier, Guust Flater zijn vicepremier. En de smurfen bevolkten hun kabinetten. Dat is het blauw dat ik van uit het diepst van mijn hart op straat wil zien.

Maar toch, meneer de burgemeester, wilde ik toen antwoorden met ’toch wel’ – dus vóór geüniformeerd blauw. Ik had er zelfs willen aan toevoegen: ‘En maak er een beetje mee voort ook, dan kan ik vanavond nog eens op mijn gemak uitgaan!’ Want dat doe ik al een tijdje niet meer, meneer de burgemeester, uitgaan in uw stad. Niet dat er niet genoeg te doen is, neen. Dat valt goed mee. Maar ’t is de veiligheid, meneer.

Hogerlucht

Toen ik mijn ‘100 dagen’ vierde, was ik al om 1u thuis. Niet omdat ik te dronken was of omdat het feestje mij niet aanstond. Neen, omdat ik mijzelf een gevangenisstraf wou besparen. U moet weten dat op die fuif in het jeugdhuis – voelt u hem komen? – een stuk crapuul het nodig vond een vriendin van mij te duwen. Hard te duwen. Eerder op de avond had die rotzak met zijn vrienden al rottigheid uitgehaald. Ze waren door de ramen naar binnen gekomen, want betalen is voor sukkels.

Ik heb mijn trots, meneer de burgemeester, en dat hebben mijn vrienden ook. En we waren 18, of moesten dat worden. Meer spieren dan verstand, dus. In een normale situatie krijgt een zak die een meisje duwt de wind van voren. En als ik heel eerlijk mag zijn en de sociaal-darwinist in mij loslaat: een ram op zijn kop zou ook op zijn plaats zijn. Want dat doe je niet, meisjes duwen, zo hard dat ze struikelen.

Maar ik durfde dat stuk crapuul geen ram verkopen, of zelfs maar de wind van voren geven. Want dan belandde ik sowieso op de spoedafdeling van Hogerlucht. Met minder tanden dan ik eerder had, maar wel wat kneuzingen rijker. Die gasten zijn nooit alleen, ziet u. Of, erger, ik zou die nietsnut een oog uitslaan. Dan belandde ik onder dezelfde condities op de spoed, maar kon hij zowel langs de kassa van den dop blijven passeren, als langs de spaarpot die mijn ouders bij hun verzekeraar hadden aangelegd. Ik heb iets te verliezen, ziet u, hij had dat niet.

Mooie Grote Markt, jammer van de veldslagen

Enkele jaren verder studeer ik al een tijdje in Gent. Ik ging toen zelden tot nooit uit in Ronse. Want ik werd gek van die agressieve sfeer die er hangt. Ik werd er gek van te moeten buigen voor crapuul dat in hordes door de stad trekt. Leeglopers, broekventjes, 15 kilo lichter dan ik. Van die gastjes die ik als scoutsleider per drie in het water smeet bij een of ander spel. Maar niet zo bij deze jongens. En dat werd ik snel kotsbeu, meneer de burgemeester. Want ik ben nogal gehecht aan mijn neus, moet u weten. En mijn oogkassen houd ik ook liever heel.

Terugkeren naar Ronse, vroegen mijn vriendin en ik ons een tijdje geleden af? Nooit van ons leven, meneer de burgemeester. Ook al ben ik zot op Ronse, vind ik het een fascinerend dorpstadje, ook al ziet de Grote Markt er beter uit dan vroeger: ons schrijft u de komende jaren niet in uw bevolkingsregister in. Maar wij hebben geen zin om gepakt te worden door zo’n bende als die die het gemunt heeft op mensen met een IPhone. Kent u dat verhaal, trouwens? Ik weet niet welke verhalen het van de straat tot op uw bureau halen?

Bosnië in Ronse

Het gaat dat er een bende op pad is die in cafés mensen met een IPhone viseren om hen bij het buitengaan te bestelen. Een van hun slachtoffers kreeg het onzalige idee achter die bende aan te gaan. Toen hij het drietal gevolgd was van op de Markt, door de Peperstraat, tot op de Rooseveltplaats, bleek de bende plots 15 man sterk te zijn. Stel je voor. En plots werd hij bewusteloos geslagen. En gestampt, en nog eens geslagen. U weet hoe dat gaat: sommige mensen, van dat type dat niets te verliezen heeft, hebben zichzelf moeilijk in de hand. Maar echt vreselijk moet het nog worden. Want die jongen was gevolgd door een vriend.

Maar die werd niet in elkaar geslagen. Een zucht van opluchting? Hou die maar in. Hem werd vriendelijk verzocht rustig terug te gaan, dan zou hem niets gebeuren. Waarop hij achter de hoek moest gaan staan luisteren hoe zijn vriend (die dan al bewusteloos was, weet u nog) verder de stront uit zijn lijf gestampt werd. Excuseert u mij die uitdrukking, maar ik ken er geen betere.

In die situatie, meneer de burgemeester, zou ik sterven van schaamte en frustratie.

Mij lijkt dit tafereel uit het Bosnië van de jaren ’90 geplukt. Net als de anekdote van een vriendin die net aan een groepsverkrachting ontsnapte. Of die over een vriend die drie weken met een rietje moest eten, want kauwen met een stukgeslagen kaak schijnt pijnlijk te zijn. Enfin, u begrijpt waar ik naartoe wil, meneer de burgemeester: veiligheid, het thema van ons nummer. Dat is er niet in Ronse. Laat staan een veiligheidsgevoel.

Hoeveel agenten, zei u?

Let wel, meneer de burgemeester, ik zong al vaak de lof van uw bestuur. Niet van mijn gewoonte, mijn beroep verbiedt me politici te adoreren. En: als lokale politicus hebt u heel weinig impact op de oorzaken van die problemen. En ja, ik scherm met anekdotes die je overal kunt horen.

Maar toch: ik vroeg u hoeveel agenten er tijdens het weekend in Ronse op patrouille zijn. Drie patrouilles, zei u. Dat moeten zo’n 12 man zijn, vroeg ik. Neen, zei u: zes, want drie patrouilles van twee man. En u noemde dat ‘verhoogde aanwezigheid’.

Dat maakt mij kwaad, meneer de burgemeester. Een kind ziet dat dat te weinig is. Want het zijn vaak nog bijna-kinderen die uw politie vernederen en beledigen. Dat zorgt voor frustratie, een venijnige emotie, en dat maakt uw politiekorps zwak. Hen zowel kwalitatief als kwantitatief versterken: daar zou u veel Ronsenaars blij mee maken. (Het zijn kiezingen in 2012, hé meneer de burgemeester. Kzegge dat en kzegge niet…)

Ik ben nog steeds kwaad, meneer de burgemeester, om uw fatalistische antwoord. Ik wil die woede kwijt en wil begrijpen wat er gebeurt. Ik wil u een kans geven dat uit te leggen en vraag het daarom op de man af:

Meneer de burgemeester, wat kan u doen aan die degoutante geweldcultuur?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content