Redactie Knack

Na de zaak N-VA tegen ACW: Hoe vrij is het politieke debat?

Kan een politicus zomaar voor een rechtbank gedaagd worden? Hendrik Vuye, grondwetspecialist en professor staatsrecht, maakt een juridische analyse van de ‘zaak ACW versus Peter Dedecker’.

Volksvertegenwoordiger Peter Dedecker (N-VA) werd door het ACW voor de burgerlijke rechter gedaagd wegens lasterlijke uitspraken op een persconferentie. Dedecker ontkent dat zijn verklaringen lasterlijk zijn. In de pers kon men lezen dat het ACW een symbolische Euro schadevergoeding vordert. Maar wat met het vrije politieke debat? Zullen politici zich voortaan met regelmaat moeten verantwoorden voor de rechter? Is de rechtszaal wel het geschikte forum om politieke twisten te beslechten? Kan een democratie dergelijke verregaande beperking van het politieke debat wel dulden?

Parlementaire onschendbaarheden

In België genieten parlementairen een verregaande bescherming. Artikel 58 van de Grondwet waarborgt de ‘parlementaire onverantwoordelijkheid’. Dit houdt in dat een parlementslid niet kan worden vervolgd voor handelingen gesteld in de uitoefening van zijn functie. Deze immuniteit geldt zowel voor de burgerlijke rechtbanken, als voor de strafrechtbanken. Onder handelingen gesteld in de uitoefening van parlementaire functie verstaat men bijvoorbeeld de interpellatie van een minister, het stellen van een mondelinge of schriftelijke vraag, het deelnemen aan een parlementaire onderzoekscommissie, …

Andere handelingen, bijvoorbeeld een toespraak op het partijcongres, het publiceren van een boek, het opstellen van een verkiezingspamflet e.d. zijn weliswaar handelingen gesteld als politicus, maar niet binnen de uitoefening van de parlementaire functie. Zo ook is een persconferentie geen handeling binnen de uitoefening van het parlementair mandaat. Dit mocht eertijds Volksunie-parlementslid Jaak Vandemeulebroecke ervaren nadat hij op een persconferentie personen had beticht deel uit te maken van de hormonenmaffia. Het Gentse hof van beroep oordeelde dat hij zich niet kon verschuilen achter artikel 58.


Wanneer een parlementslid zich niet kan beroepen op artikel 58, dan impliceert dit nog niet dat hij zomaar kan worden vervolgd. Artikel 59 van de Grondwet bepaalt dat de betrokken assemblee in bepaalde gevallen toestemming moet geven. Dit is wat de media omschrijven als het ‘opheffen van de parlementaire onschendbaarheid’. Artikel 59 geldt echter alleen in strafzaken en niet voor de burgerlijke rechter. Vandaar dat het ACW kiest voor een burgerlijke rechtbank.


Peter Dedecker kan zich dus niet beroepen op de artikelen 58 en 59. Dit impliceert helemaal niet dat het parlementslid zal worden veroordeeld. Hiervoor dient immers niet alleen aangetoond dat het ACW schade heeft geleden, maar ook dat Peter Dedecker een burgerrechtelijke fout heeft begaan die in oorzakelijk verband staat tot de schade. Er moet sprake zijn van wat juristen een ‘onrechtmatige daad’ noemen.

Het vrije politieke debat

Op dit punt komt de vrijheid van meningsuiting om de hoek kijken. Deze wordt o.a. gewaarborgd door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Volgens een vaste formule gebruikt door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geldt de vrijheid van meningsuiting ‘niet alleen voor de informatie of de ideeën die gunstig worden onthaald of die als onschuldig en onverschillig worden beschouwd, maar ook voor die welke de Staat of een of andere groep van de bevolking schokken, verontrusten of kwetsen. Zo willen het pluralisme, de verdraagzaamheid en de geest van openheid, zonder welke de democratische samenleving niet bestaat’.


Sedert het arrest “Castells tegen Spanje” van 1992[1] oordeelt het Mensenrechtenhof dat de vrijheid van meningsuiting bijzonder belangrijk is voor politici, daar zij de bekommernissen van hun kiezers vertolken. Het vrije politieke debat is cruciaal voor de democratie. Meer nog, zonder dergelijk debat bestaat er geen democratie.

Wanneer een politicus kritiek uit op de regering, op een ander politicus of op een politieke organisatie, dan is de rechtspraak van het dit Hof bijzonder streng. Het vrije politieke debat duldt, in beginsel, geen beperkingen. Dit geldt des te meer wanneer er een maatschappelijk debat aan de gang is. Er is meer kritiek geoorloofd ten opzichte van een politicus of een politieke organisatie, dan ten opzichte van een gewone burger. Politici, partijen en politieke organisaties maken deel uit van het openbare leven, gewone burgers niet.

Nu kan men moeilijk ontkennen dat er over het ACW een maatschappelijk debat aan de gang is. Al evenmin kan men ontkennen dat het ACW onder meer een politieke organisatie is. ACW tracht invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming. Meer nog, hoewel ACW op zich geen politieke partij is, zijn er zelfs ministers en parlementsleden met een ACW-etiket. Dit laatste wordt noch door het ACW, noch door de betrokken politici ontkend. Enkel een ‘dwingende maatschappelijke noodzaak’ kan in deze hypothese een beperking van het vrije politieke debat rechtvaardigen.

Enkele voorbeelden

Dit blijkt uit recente rechtspraak[2]. Het arrest “Brasilier tegen Frankrijk” (2006) betreft een politicus die Jean Tiberi, de vroegere burgemeester van Parijs, beschuldigt van verkiezingsfraude. Brasilier wordt veroordeeld tot een symbolische euro. Het Mensenrechtenhof oordeelt dat zelfs dergelijke lichte veroordeling een inbreuk uitmaakt op de vrijheid van meningsuiting, daar dit een ontradend effect heeft. In de toekomst zullen politici misschien minder geneigd zijn tussen te komen in het maatschappelijk debat. Of de veroordeling burgerrechtelijk, dan wel strafrechtelijk is speelt hierbij geen rol[3]. Beide soorten veroordelingen hebben een afschrikkend effect.

De zaak “Renaud tegen Frankrijk” (2010) gaat over de veroordeling van een politicus wegens lasterlijke aantijgingen ten opzichte van een andere politicus. Ook deze veroordeling kan volgens het Mensenrechtenhof niet door de beugel. Wanneer het gaat om het vrije politieke debat, dan geniet de vrijheid van meningsuiting een grote bescherming. Ook scherpe bewoordingen vallen nog steeds onder de vrijheid van het politieke debat. Dit is des te meer het geval wanneer het gaat om het politieke spel tussen oppositie en meerderheid.

Feiten en waardeoordelen

Moet Peter Dedecker zijn beschuldigingen dan niet bewijzen? Hij stelt alvast dat hij zijn beschuldigingen kan onderbouwen. Maar moet dit wel? Op dit punt maakt het Mensenrechtenhof een onderscheid tussen feiten en waardeoordelen. Feiten moet men bewijzen. Waardeoordelen kan men per definitie niet bewijzen. Nu heeft het Hof reeds meermaals geoordeeld dat wanneer een politicus een politieke tegenstrever of een politieke organisatie beschuldigt van een misdrijf, dit veeleer een waardeoordeel is[4]. Vanuit zijn politieke achtergrond ventileert de politicus zijn standpunt. Zo heeft Dedecker nooit gesteld dat het ACW werd veroordeeld, maar alleen dat er naar zijn mening sprake is van een misdrijf. Wat waardeoordelen betreft kan de enkele vaststelling dat de beschuldigingen niet door een rechtbank werden -of zullen worden- weerhouden, niet volstaan voor een veroordeling. De vrijheid van meningsuiting van politici en politieke partijen is dermate belangrijk voor de democratie, dat enige overdrijving en provocatie aanvaardbaar is. Enkel wanneer het waardeoordeel kennelijk elke grondslag mist, is er ruimte voor een veroordeling

Geen verkrampte democratie

Het vrije politieke debat is wezenlijk voor de democratie. Dit betekent niet dat politici alles mogen. Zo mag een politicus niet zomaar een burger beschuldigen. Tussen politici, politieke partijen en politieke organisaties daarentegen geldt het vrije politieke debat. Zoals het Mensenrechtenhof terecht stelt duldt dit in beginsel geen uitzonderingen, anders verkrampt de democratie. Democratie staat of valt met het vrije politieke debat. Een politieke organisatie die dit niet aanvaardt, stelt zich eigenlijk boven de democratie.

Deze bijdrage van professor Hendrik Vuye verscheen eerder op www.doorbraak.be, de website van het politieke maandblad Doorbraak.

Geciteerde bronnen:

[1] Alle geciteerde arresten zijn beschikbaar op de webstek van het EHRM: http://hudoc.echr.coe.int [2] Zie naast de geciteerde voorbeelden onder meer: “Dupuis tegen Frankrijk” van 7 juni 2007; “Lindon, Otchakovsky-Laurens en July tegen Frankrijk” van 22 oktober 2007; “Desjardin tegen Frankrijk” van 22 november 2007; “Faruk Temec tegen Turkije”, van 1 februari 2011; “Velluni en Michel tegen Frankrijk” van 6 oktober 2011; “Lesquen du Plessis-Casso tegen Frankrijk” van 12 april 2012. [3] Zie bijvoorbeeld: “A/S Diena en Ozolins tegen Letland” van 12 juli 2007. [4] Zie bijvoorbeeld: “Carlan tegen Roemenië” van 20 maart 2010; “Vides Aizsardzibas Klubs tegen Letland” van 27 mei 2004.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content