Volgende week zijn er voorverkiezingen in Georgia. Veertig jaar geleden werd een onbekende pindaboer uit die staat de belangrijkste man van de wereld. Onze reporter maakte een wonderlijke tijdreis naar Plains, het geboortedorp van Jimmy Carter. Hij woont er nog steeds en predikt er elke zondag.

In de zomer stuurde ik hem een brief. Ik vroeg of hij nog weleens aan 1976 dacht. Het jaar dat hij de held was, de man over wie iedereen sprak. De underdog die het establishment uitdaagde en beloofde dat met hem alles anders zou worden. ‘Vote Jimmy Carter. A leader for change.

In de winter zat er een antwoord uit Amerika in de bus. Hij bedankte me voor de brief. Natuurlijk dacht hij nog weleens aan 1976, ‘the year I was elected as president.

Vooral de poststempel intrigeerde me. Plains. Ik legde mijn vinger op de wereldbol: een boerengat van zeshonderd inwoners, ergens in het diepe Zuiden.

Weken later, baanrestaurant All State Truck Shop in Unadilla, het hol van Georgia.

Het is vijf uur ’s ochtends. De Greyhoundbus heeft me afgezet in the wee wee hours, zoals ze hier zeggen. Het uur dat er geen taxi’s meer rijden. Tegenover me zit Daniel, een vrachtwagenchauffeur die de slaap niet kan vatten. ‘Ik wil je wel een lift geven’, zegt hij.

De zon is al op als we voorbij een bord rijden: ‘PLAINS, Georgia, home of Jimmy Carter, our 39th president. Wat verder staat een metershoge pindanoot. ‘Vreemd dorp’, zegt Daniel.

Het lijkt alsof we de jaren dertig zijn binnengereden. Een paar straten, groter is Plains niet. In het midden ligt een verlaten spoorweg. Daarnaast vier nostalgische winkels. Op een raam plakt een levensgrote jeugdfoto van Jimmy Carter en zijn Rosalynn. Twee ramen verder een andere foto van het koppel in hun late dagen. Ik neem mijn koffer en stap uit. Er is niemand op straat.

Uit een oud houten depot, net naast de spoorweg, komt applaus. ‘JIMMY CARTER FOR PRESIDENT!‘ staat op de barak.

Binnen is er niemand. Op een antieke televisie draait een campagnefilm uit 1976, in een eindeloze lus. Aan de muren hangen zwart-witfoto’s. ‘We kozen dit treindepot als campagnehoofdkwartier omdat het het enige leegstaande gebouw was in Plains met een badkamer’, heeft iemand eronder geschreven. En dat ze nooit vermoed hadden dat deze houten barak even het centrum van Amerika zou zijn.

In 1976 geloofde niemand nog in Washington: het land had de oorlog in Vietnam verloren en Watergate was niet verteerd. Dat jaar riep een pindaboer uit een godvergeten boerengat in het Zuiden: ‘My name is Jimmy Carter and I’m running for president.

In het begin werd er alleen maar gelachen: ‘Jimmy who?

Ik staar naar de campagnefilm uit 1976. De jonge Carter kijkt me aan en zegt: ‘Ik zie een Amerika dat aan het begin staat van een nieuw tijdperk. [… ] U wilt geen egoïstische politici. U wilt leven in een land met een regering die even goed en eerlijk is, even idealistisch en fatsoenlijk, evenveel mededogen en liefde heeft als het Amerikaanse volk. [… ] Ik zal een president zijn die uw pijn voelt en uw dromen deelt. Ik zal nooit een leugen tegen u vertellen.’

Buiten hoor ik het geronk van twee auto’s. Ik stap naar de deur van het treindepot. Aan de overkant van de straat rijden twee zwarte wagens. Tussen een paar bewakingsagenten slentert een oude man, hand in hand met zijn geliefde. Ze gaan een van de nostalgische winkels binnen. Vijf minuten later komen ze naar buiten en vertrekken weer.

‘Dat was Jimmy Carter’, zeg ik tegen de winkeluitbater. ‘Hij woont honderd meter verder’, antwoordt hij. ‘Elke dag maakt hij een wandeling door het dorp. Regelmatig springt hij binnen om te vragen hoe het gaat.’

Ik kijk rond in de winkel: overal oude boeken van Carter, kaarten en verkiezingspins. ‘Ik verzamel die al lang’, zegt hij. ‘Niet alleen van Carter, maar van alle presidenten.’

Philip Kurland is niet afkomstig uit Plains. Twintig jaar geleden kochten hij en zijn vrouw deze winkel. ‘Op de eerste dag kwam Jimmy binnen. We schrokken natuurlijk, maar hij was heel vriendelijk. “Welkom in Plains”, zei hij.’

Philip verzweeg wijselijk dat hij in 1976 op Gerald Ford gestemd had. Zoveel jaar later krijgt Carter wel zijn stem. Hij is een groot man. Onlangs was ik zwaar ziek. De eersten die aan mijn ziekbed stonden, waren Jimmy en Rosalynn. Om te bidden. Elke keer als er iemand sterft in het dorp, zijn ze op de begrafenis. Ben je al in zijn ouderlijk huis geweest? De straat aan de overkant van de spoorweg is Church Street. Volg die, je passeert het huis waar hij nu woont. Daarachter is het.’

Ik wandel de spoorweg over. Aan beide zijden van Church Street staan tientallen borden. ‘JIMMY CARTER FOR CANCER SURVIVOR‘.

Ik loop voorbij een huis met bewakingsagenten en een kerkhof. Wat verderop staat een bord: ‘JIMMY CARTER BOYHOOD HOME‘.

Een pindaboerderij die vastgeraakt lijkt in de jaren dertig. De deur staat halfopen. Ook hier is niemand, alleen een oude mannenstem die me toespreekt. ‘Ik heb hier gewoond vanaf mijn vierde’, zegt de stem. ‘In dit huis liggen al mijn jeugdherinneringen.’

Hier had hij geleerd hoe je een pindaplant moest telen en moest zakendoen. Als kleine jongen stak hij noten in twintig kleine zakjes. Hij wandelde langs de spoorweg naar Plains, dat toen het centrum van het universum leek. Onderweg verkocht hij de zakjes. Op het einde van de dag had hij een dollar verdiend, een fortuin in The Great Depression.

Weer thuis keek hij vaak door het raam. Recht voor hem de spoorweg en de trein die toen nog van Plains naar de wereld reed. Links woonden de buren, Rachel en Jack Clark, die op de pindaboerderij werkten.

Ook hun huis is nu een museum. Een ode aan de eerste zwarte mensen die Jimmy Carter ooit zag.

Ik wandel langs de spoorweg terug naar het dorp. Het Jimmy Carter Boyhood Home is niet zijn enige jeugdherinnering die bewaard is. Heel Plains lijkt wel een museum. Zelfs zijn high school ziet eruit als in de jaren dertig. Alleen staat er nu een replica van zijn bureau uit het Witte Huis. Ook hier geen toeristen, wel een opzichter.

‘Mijnheer Carter komt hier regelmatig langs’, zegt ze. Hij vertelt dan graag over miss Julia, de lerares die hem Oorlog en vrede van Tolstoj liet lezen en op een dag voor de klas voorspeld had: ‘Ooit zal een van jullie president van Amerika worden.’

Een paar uur later, de nacht valt over Plains. Ik ben uitgenodigd bij Jill Stuckey, een vriendin van de Carters. Ze heeft voor het halve dorp gekookt. Aan tafel zitten een paar oudere mensen die in 1976 nog campagne voerden voor Carter. Dorpsgenoten, die hem al jaren kenden. Hij was hun Bijbelleraar, gaf elke zondag les in hun kerk. Maar zelfs zij hadden hem zot verklaard toen hij op een dag zei: ‘I’m running for president.‘ Een volstrekt surrealistische droom leek dat, geen ambitie voor een man uit Plains.

En dan vroeg hij: ‘Willen jullie mij helpen?’

Lang hoefden ze niet na te denken. Jimmy kon je niets weigeren, zeggen ze, zelfs geen surrealistische droom. Zijn buurman werd campagneleider en de rest van het dorp sloot zich bij hen aan. Ze noemden zichzelf de Pindabrigade, staken de spoorweg over en trokken het land door. Onderweg klopten ze op elke deur, om de blijde boodschap te verkondigen. ‘We komen van ver, uit het dorp van Jimmy Carter. Wij kennen hem goed. Hij deugt. U moet voor hem stemmen.’

’s Nachts sliepen ze in motels, auto’s en treinen. Het was koud daar, nooit heeft het zo hard gesneeuwd als in 1976. Beweren ze.

Het geld raakte op, net als het enthousiasme van de Pindabrigade. ‘Ik herinner me dat we aankwamen in Florida’, zegt iemand. ‘We hadden een voorverkiezing verloren en niemand zag het nog zitten. Zelfs Jimmy niet. Het eerste wat we zagen, was een groot bord waarop stond: ‘GEORGE WALLACE FOR PRESIDENT‘. Jimmy was zo ontgoocheld. En toen draaiden we de hoek om en zagen we plots honderden borden: ‘JIMMY CARTER FOR PRESIDENT‘. Dat was een kantelpunt.’

Er kwamen er nog vele. Op den duur vroeg niemand nog: ‘Jimmy who?‘ Het land was in de ban van de pindaboer en zijn brigade. Hij kwam niet alleen naar hen, ze gingen ook naar hem toe.

In 1976 reisden tienduizenden Amerikanen naar Plains. In het oude houten spoorwegdepot werden ze opgevangen door Carters moeder, miss Lilian, en de weeshond J-WHO?. In Plains zagen ze het oude Amerika. Het land dat nog waarden had en waar mensen zeiden: ‘Ik zal nooit een leugen tegen u vertellen.’

Een paar fans uit Illinois brachten een grote pindanoot mee. The Big Peanut.Ze staat er nog altijd.

‘Ze lijkt wat op een fallus’, zeg ik.

‘Jimmy is er ook niet onverdeeld gelukkig mee. De veiligheidsdienst van de regering heeft nog gecontroleerd of er geen bom in zat.’

Jan Williams was zesentwintig in 1976, een jonge schoollerares in de middelbare school van Plains. In haar klas zat Amy, de jongste dochter van de Carters. ‘Ze kreeg post uit heel Amerika. Kinderen vroegen haar of ze een vriendje had, wat haar favoriete tv-programma was en of haar ouders streng waren. “We moeten iets doen met die brieven”, zei mister Jimmy. Ik heb ze allemaal beantwoord, avonden voor mijn typemachine doorgebracht. Amy ondertekende de brieven en schreef eronder: “Zeg tegen je ouders dat ze op mijn papa moeten stemmen.”‘

Geen verloren moeite: op 2 november 1976 werd Carter verkozen tot de machtigste man van de wereld. De Pindabrigade wachtte hem op in het oude spoorwegdepot. Om vijf uur ’s ochtends kwam hij thuis. Onder luid gejuich stak hij een krant omhoog: ‘CARTER WINS‘.

‘Dat was de gelukkigste dag van ons leven’, zegt Jan. Het was de overwinning van de kleine dorpen, de small towns. Van hen die elke dag op kurkdroge gronden pindanoten kweekten en elke zondag naar de kerk gingen.

Op een januaridag in 1977 vertrok er weer een grote trein uit Plains. ‘The Peanut Special’. Het dorp had hem gehuurd, achttien wagons, opdat iedereen mee kon naar de inauguratie in Washington. Een dag later liep de Pindabrigade tussen de groten van de aarde op Pennsylvania Avenue, de straat van het Witte Huis.

Jan zei tegen Carter: ‘Nu pas besef ik dat ik binnen een paar uur “meneer de president” zal moeten zeggen.’ ‘Blijf me maar mister Jimmy noemen’, antwoordde hij.

De jaren daarop vroeg Jan hem soms: ‘Wanneer kom je terug naar Plains, mister Jimmy?’ ‘Na mijn presidentschap’, antwoordde hij elke keer.

Niemand geloofde hem, maar hij hield woord. Sneller dan gepland, want in 1980 verloor Carter de verkiezingen van Ronald Reagan. Het ging niet goed met de wereld: de recessie sneed diep, en in Teheran werden drieënzestig Amerikanen gegijzeld.

‘Dat waren heel trieste dagen’, zegt Jan. ‘We hadden allemaal gekookt, om hem te troosten. Toen hij hier aankwam, was het hard aan het regenen. Alsof God zich wilde verontschuldigen omdat mister Jimmy de verkiezingen verloren had.’

Jan is al lang geen schoollerares meer. Ze baat nu een hotel uit, dat helemaal gewijd is aan Carter. ‘We hebben zeven kamers, die elk een decennium uit zijn leven verbeelden. In de jarenveertigkamer bijvoorbeeld staan twee aparte bedden. De eerste keer dat mister Jimmy en miss Rosalynn een dubbel bed zagen, was in de jaren vijftig, in de “I Love Lucy“-show.’

We wandelen de spoorweg over. De Historic Inn ligt in een van de oude gebouwen. Jan toont me de seventieskamer, de Presidential Suite. Er staat een replica van het bed dat de Carters hadden in het Witte Huis. ‘Toen het hotel openging, hebben mister Jimmy en miss Rosalynn erin overnacht’, zegt Jan. ‘Zodat iedereen nu kan zeggen: ik heb in het bed van de president geslapen.’

Ik leg me op het bed. Aan de muur hangt een schilderij, dat Reünie van de presidenten heet. Carter staat er tussen Lincoln, Roosevelt en de anderen. Ik draai me om. Op het nachtkastje ligt The Holy Bible.

Lang duren de nachten in Plains niet. De volgende dag word ik al vroeg gewekt door kerkklokken. Hoewel het dorp nog geen zevenhonderd inwoners telt, zijn er elf kerken. De beroemdste is de Maranatha Baptist Church, waar Carter nog elke zondag zijn Bijbelles geeft.

Aan de deur staat een lange rij mensen, uit het hele land, sommigen al van vier uur deze nacht. Iedereen moet door een metaaldetector. Om negen uur zit de kerk helemaal vol. Carter is er nog niet, maar Jan warmt op.

‘Waar is mister Jimmy geboren?’ vraagt ze.

‘In een hospitaal in Plains’, roept iemand. ‘Klopt’, zegt Jan. ‘Hij is de eerste president die in een ziekenhuis het licht zag. Toeval eigenlijk. In 1924 bevielen mensen nog thuis. Maar zijn moeder, miss Lilian, was een verpleegster. Ze konden haar niet zo lang missen op het werk.’

Volgende vraag. ‘Waar zal mister Jimmy straks begraven worden?’

‘Op het kerkhof van Plains, in het familiegraf van de Carters’, zegt iemand. Fout. ‘Hij zal begraven worden net naast zijn huis. Als hij of miss Rosalynn sterft, zal de veiligheidsdienst van de regering het graf bewaken. Als ze allebei dood zijn, nemen mensen van nationaal erfgoed die taak over en wordt zijn huis een museum.’

‘Nog één ding: als mister Jimmy straks binnenkomt, begin dan niet te applaudisseren. Daar heeft hij een hekel aan. Hij zal je kwaad aankijken en “No!” roepen. Je kunt mister Jimmy maar met één ding een plezier doen: ga terug naar je dorp en denk na over wat hij gezegd heeft. Dat is het applaus dat hij wil krijgen.’

Intussen wandelt Carter het kerkgebouw binnen. ‘Goeiemorgen. Zijn jullie allemaal goed gedrild?’ lacht hij.

Yeahhhhhh…’ ‘Vertel, uit welke staat komen jullie?’

‘California!’ roept iemand. ‘Kom ik heel graag’, antwoordt Carter.

‘Arizona!’ ‘Prachtig.’

‘Pennsylvania!’ ‘O, daar ga ik graag vissen.’

‘Belgium!’ roep ik. Een seconde stilte. ‘What?‘ antwoordt hij.

‘Belgium…’ roep ik opnieuw, deze keer met iets meer twijfel.

‘Belgium’, herhaalt hij verbaasd. ‘Welkom.’

Hij begint te vertellen over Jezus en zijn dorp Nazareth. Over Plains en de rest van de wereld. Een uur lang, zonder spiekbrief, maar met veel humor. Vijfsterrenredenaar, deze man, buiten categorie. De hele kerk hangt aan zijn lippen, zelfs ik begin op den duur te geloven.

Na de kerkdienst mag iedereen op de foto met Carter. Wanneer ik aan de beurt ben, zegt hij: ‘Ah the guy from Belgium.”Ik heb u een brief geschreven’, stotter ik. We lachen allebei wat bedremmeld. Op dat moment drukt de fotograaf af. ‘Next.‘ ‘Welkom in Plains’, roept hij mij nog na.

Een paar uur later. De kerkgangers zijn allemaal weg, het is weer stil aan de spoorweg in Church Street. Zelfs de weeshond blaft niet meer. Hij heeft hier een monument gekregen: J-WHO? (1976-1986).

Geluid, plots. Carter wandelt aan de overkant. Zonder Rosalynn deze keer, maar met zijn veiligheidsagenten.

Ah the guy from Belgium‘, lacht hij. ‘Bevalt het je in Plains?’

‘U woont in een mooi dorp, meneer Carter’, antwoord ik.

Hij lacht.

‘Elke keer als ik mijn naam hoor, denk ik aan mijn vader. Hij heette zoals ik: James Earl Carter. In het begin van de jaren vijftig maakte ik carrière bij de marine. Op een dag zeiden ze dat mijn vader terminale pancreaskanker had. Ik kreeg een paar weken vakantie van mijn overste. Dagenlang heb ik aan zijn sterfbed gezeten, we hebben meer gepraat dan in al de jaren daarvoor. En ik was niet de enige: tientallen mensen uit Plains kwamen hem groeten. Ik zag hoeveel hij betekende voor de gemeenschap. Na zijn dood heb ik onmiddellijk ontslag genomen bij de marine en ben teruggekeerd naar de pindaboerderij. Ik besefte dat ik in Plains meer kon betekenen dan bij de marine. Na mijn presidentschap kon ik overal in de wereld gaan wonen. Toch wilde ik naar Plains terugkeren. Hier was mijn kerk, ontmoette ik Rosalynn, lag mijn leven.’

Hij geeft me een hand, vraagt of ik al pindanotenijs gegeten heb en wandelt verder.

Ik steek de spoorweg over. Net tegenover de pindanotenijswinkel ligt Billy Carter’s Gas Station, maar veel benzine is er niet te koop. Ook dit station lijkt bevroren in de tijd. Al brandt er wel licht binnen. Ik klop op het raam.

Kim Carter doet open. ‘Billy was mijn vader’, zegt ze. ‘Hij was dertien jaar jonger dan uncle Jimmy.’

De twee broers waren behoorlijk verschillend. ‘Ik ben een echte jongen van het Zuiden’, zei Billy ooit. ‘Ik heb een rode nek, draag witte sokken en drink Blue Ribbon Beer.’ En later zijn eigen bier, Billy Beer. Toen de wereldpers nog in Plains kampeerde, wisten ze maar al te goed waar ze moesten zijn: in het benzinestation van Billy, die altijd wel een straf verhaal in zijn zakken had zitten.

Maar Billy had ook ambitie. ‘Hij is de slimste van mijn zonen’, had miss Lilian ooit gezegd. Hij kreeg de leiding over de pindaboerderij, toen zijn broer gouverneur was. En in 1976 stelde hij zich kandidaat voor het burgemeesterschap van Plains. Jimmy werd verkozen tot president, Billy faalde. Hij verloor ook de leiding van de pindaboerderij, ‘om belangenvermenging te vermijden’.

Billy raakte aan de drank en werd zelf een verhaal. The First Brother haalde in die late jaren zeventig vaak de krant, meestal omdat hij zijn broer weer eens in verlegenheid gebracht had. In 1980, een maand voor de verkiezingen, oordeelde een senaatscommissie dat ‘president Carter meer afstand had moeten nemen van zijn broer’.

‘Mijn vader was one of a kind‘, zegt Kim. ‘Maar hij was een goed man. Een fantastische vader, ook. Uncle Jimmy en hij zagen elkaar graag. Nooit vergeet ik de laatste dag van zijn presidentschap. Hij belde vanuit Air Force One. Ik nam de telefoon op in het benzinestation. “Is je vader thuis, Kim?” vroeg hij. “De gijzelaars in Iran zijn vrij”, hoorde ik hem zeggen. Waarop mijn vader antwoordde: “Het is oké, Jimmy. Kom nu maar naar huis.”‘

In 1988 stierf Billy aan pancreaskanker, de familieziekte van de Carters. Hij was nauwelijks de vijftig gepasseerd, net zoals zijn vader en zijn zus. Na de dood van Billy werd zijn benzinestation nationaal erfgoed. Er liggen nu tientallen foto’s, zijn kleren liggen uitgestald in een glazen kast. Hier aan de spoorweg zal Billy altijd The First Brother blijven.

Middernacht. Jill geeft me een lift naar de halte van de Greyhoundbus. We rijden langs de tientallen borden in Church Street: ‘JIMMY CARTER FOR CANCER SURVIVOR‘.

‘Dat was mijn idee’, geeft Jill toe. ‘Toen deze zomer bekend werd dat hij kanker had, vond ik dat we iets moesten doen.’ In 1976 woonde Jill nog niet in Plains. Ze heeft haar man, een prominent lid van de Pindabrigade, pas later leren kennen. Net als al die oud-strijdersverhalen uit de zomer van 1976. Toen het land vol stond met borden: ‘JIMMY CARTER FOR PRESIDENT‘.

‘Hij ging weer een strijd aan, een die nog moeilijker was dan die van 1976. Ik vond dat we moesten tonen dat we weer aan zijn zijde stonden.’

Jill riep de Pindabrigade bijeen en liet vijfhonderd borden maken. ‘JIMMY CARTER FOR CANCER SURVIVOR‘. Iedereen zette er een in zijn tuin. Toen hij terugkwam van een behandeling, belde hij me ontroerd op: ‘Jill, dit kan alleen maar jouw idee zijn.’

Het was weer geen verloren moeite. Een paar maanden later vertelde Carter in de Bijbelles dat hij een scan had laten nemen. ‘De kanker is verdwenen.’ Carter wins, net zoals die ochtend in 1976.

Zijn leerlingen applaudisseerden, omdat hij weer eens een mirakel had verricht. Carter wilde nog ‘NO!‘ roepen, maar voor een keer liet hij ze begaan. Ze bleven applaudisseren. Luid, minutenlang.

De zaterdag erop had Jill de ex-president en zijn eeuwige liefde uitgenodigd om te komen eten. ‘Het was heel gezellig’, zegt ze. Zo’n avond dat het leven op zijn plaats valt.

‘Toen we afscheid namen, rinkelde zijn telefoon. Zijn kleinzoon had een hartaanval gehad. Ze waren hem aan het reanimeren. Jimmy is direct naar het ziekenhuis vertrokken, maar het was al te laat. Een hele nacht is hij daar gebleven. We dachten dat hij de volgende dag geen Bijbelles zou geven. Maar om tien over tien wandelde hij de kerk binnen. Hij verontschuldigde zich uitgebreid omdat hij tien minuten te laat was en vertelde wat er gebeurd was. Daarna heeft hij een uur lang, met tranen in de ogen, gepraat over Jeremy. “Een fantastische gast van achtentwintig”, zei hij. Als kind had hij ooit gevraagd: “Opa, ga jij ook sterven?”‘

Jill stopt aan het kruispunt voor de spoorweg. Er passeert een ambulance. ‘Elke keer als ik een ziekenwagen zie, denk ik dat het zover is’, zegt ze stil. Ze kijkt in de achteruitkijkspiegel en drukt het gaspedaal in. Direction home.

Op 18 april verschijnt De zomer van 1976, verhalen van Stijn Tormans bij uitgeverij Polis.

DOOR STIJN TORMANS, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

Vijfsterrenredenaar, deze man, buiten categorie. De hele kerk hangt aan zijn lippen, zelfs ik begin op den duur te geloven.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content