Na vijftien jaar trok Jan Goossens de deur achter zich dicht als directeur van de KVS in Brussel. Hij begon zopas aan een nieuw leven als hoofd van het Festival de Marseille, dat vrijdag begint. ‘Een deel van het Franse publiek vindt mijn programmering radicaal, te veel gefocust op het zuiden en te politiek. Net zoals bij de KVS, dus whatever.’

Valavond in Marseille, we wandelen met Jan Goossens langs de kade van de vieux port. Zacht zonlicht valt op strandkleurige gevels, dobberende sloepjes wijzen richting Mediterranée, de krijtborden gewagen van dorade, kreeft en witte wijn. Hier, aan de oude haven, is de ambtswoning van de centrumrechtse burgemeester, de zeventiger Jean-Claude Gaudin, en hier vind je ook de Caravelle, Goossens’ favoriete bar, een genoeglijke plek met fraai uitzicht op de boten.

Maar er is ook een ander Marseille. Tijdens onze avondlijke wandeling vertelt Goossens over les quartiers nord: jong, arm, multicultureel, berucht. ‘Ik heb me laten vertellen dat veel jongeren daar nog nooit de zee hebben gezien’, zegt hij. Goossens heeft die beruchte buurt intussen al een paar keer bezocht. In gedachten, maar ook fysiek. Dat laatste blijkt nog niet zo evident. ‘Bij mijn vorige bezoek werd ik aan de rand van de wijk tegengehouden door een paar jonge kerels, de zogenaamde douaniers. Dat zijn jongens van een jaar of veertien, die tot 100 euro per dag kunnen verdienen door pottenkijkers buiten te houden. Ik heb hun uitgelegd dat ik hier was om mijn festival voor te stellen. Blijkbaar was dat een geldig excuus.’

Anders geletterd

Zouden les quartiers nord van Marseille boodschap hebben aan Alain Platel? Goossens gelooft van wel. Eerder die dag, in de Caravelle, had hij ons verteld over een ander bezoek aan de wijk. ‘Ik heb er het programma voorgesteld aan een vijftiental voornamelijk Afrikaanse jongeren. Dan merk je dat die jongeren veel minder duiding nodig hebben dan het klassieke, meer bemiddelde festivalpubliek. Als ik ze beelden laat zien uit Coup fatal (alom bejubelde coproductie van KVS en Les Ballets C de la B, nvdr.), herkennen ze meteen de referenties. Ze kennen de sapeurs (aanhangers van een dandyeske kledingstijl in Congo), n’dombolo (een Congolese dans) en Papa Wemba. In zekere zin is hun culturele geletterdheid groter dan die van een burgerij, die misschien wel de naam Alain Platel kent, maar niet of nauwelijks is ingeschreven in een cultuur die via het internet doordringt tot in alle hoeken van de wereld. Ik weet het wel zeker: mijn programma kan ook die jonge mensen aanspreken.’

Hoe goed kende u Marseille voor u hier aankwam?

JAN GOOSSENS: Ik kwam hier toch al een jaar of tien geregeld op bezoek. Soms voor een voorstelling van het festival waarvan ik nu de leiding heb overgenomen, soms ook tijdens het theaterfestival van Avignon, om even te ontsnappen uit die stolp. De aantrekkingskracht was er al van bij het begin. Ongetwijfeld zit die voor een belangrijk deel in de ligging. De stad ligt aan de Middellandse Zee. Geografisch – en in sommige wijken ook karakterieel – ligt deze stad dichter bij Tunis dan bij Parijs.

Natuurlijk zijn er ook grote problemen. Een ervan is dat de stad sociaal, cultureel en etnisch nog meer gefragmenteerd is dan Brussel. Marseille heeft meer dan 1 miljoen inwoners. Een kwart van hen is moslim, en bijna 100.000 mensen zijn joods. Mijn indruk is dat die gemeenschappen elkaar liever met rust laten dan dat ze met elkaar praten, wellicht vanuit de veronderstelling dat dat het beste is om botsingen te vermijden. Daarbovenop heb je ook nog eens een rijke, blanke burgerij, de klasse die de macht in handen heeft en die ook aan mijn festival is gelieerd. Uiteraard zijn dat niet allemaal oninteressante rechtse patsers. Maar ze zitten, net als de andere gemeenschappen, nog te veel in hun cocon. De kunst zal erin bestaan die cocon open te breken, zonder de aansluiting met dat klassieke publiek te verliezen.

Naar verluidt hebt u dat klassieke publiek al eens goed gekitteld. Bij het programmeren kreeg u carte blanche, op één voorwaarde: er moest een voorstelling bij van het ballet van de opera van Lyon. Die voorwaarde hebt u aan uw laars gelapt.

GOOSSENS:(lachje) Dat was geen strikte voorwaarde. Ze hebben me alleen gezegd dat het misschien geen slecht idee zou zijn om ook iets van dat gezelschap te programmeren.

Blijkbaar vond u dat geen goed idee.

GOOSSENS: Ik heb gezocht maar niet gevonden. Mogelijk, als het past, programmeer ik de volgende jaren wél klassiek danstheater, ik wil daar niet al te dogmatisch in zijn.

Eerder dit jaar stapte Jan Fabre vroegtijdig op als curator van het Hellenic Festival in Griekenland. Hij sprak van ‘een vijandige artistieke omgeving’.

GOOSSENS: Vijandig kan ik de omgeving hier onmogelijk noemen. Maar ik verwacht natuurlijk wel wat tegenwind. Ik ben nieuw, Belg, en doe iets anders dan men hier gewend is.

Hebt u al kritiek op uw programma gehoord?

GOOSSENS: Ik hoor wel wat waaien ja. Blijkbaar vindt een deel van het klassieke publiek de programmering nogal radicaal, wat te veel gefocust op het zuiden en te politiek. Eigenlijk is het precies dezelfde kritiek die ik als directeur van de KVS te horen kreeg, dus whatever.

Volgend jaar kiest Frankrijk een nieuwe president. Zou een overwinning van Marine Le Pen repercussies hebben voor het festival van Marseille?

GOOSSENS: Het zou repercussies hebben voor het hele culturele leven in Frankrijk, dus ook voor mijn festival. Kunst en cultuur worden in Frankrijk nog altijd redelijk direct aangestuurd door de politiek. Mijn echte baas is de burgemeester van deze stad. De directeur van het festival van Avignon wordt zelfs rechtstreeks aangeduid door de president. Dus ja, ik hou mijn hart vast voor de politieke toekomst.

GOOSSENS: Het Vlaamse politiek-culturele klimaat van de afgelopen jaren beviel me niet, nee. Maar dat was zeker niet de belangrijkste reden voor mijn vertrek. Na vijftien jaar was het genoeg geweest. Genoeg voor de KVS, en genoeg voor mezelf. De vraag was dan wat de volgende stap zou zijn. In Vlaanderen zag ik niets wat zo uitdagend is als het artistieke leiderschap van het belangrijkste podiumkunstenproject in Marseille, de tweede stad van Frankrijk. Betekent dit dat er hier geen idioten rondlopen, of politici met wie ik het hartsgrondig oneens ben? Natuurlijk zijn die er wel. Maar het zullen op z’n minst wel andere, nieuwe idioten en politici zijn.

In de KVS werd u opgevolgd door Michael De Cock. In zijn subsidiedossier schrijft hij over ‘gemiste kansen’ en ‘nood aan meer makers en medewerkers met een andere achtergrond’.

GOOSSENS: Dat is pure dossierretoriek. Je kunt een nieuw project moeilijk verkopen door te zeggen dat je precies hetzelfde zult doen. Los daarvan zeg ik: laten we over vijf jaar nog eens spreken. Als Michael de huidige publiekscijfers, zowel kwantitatief als qua diversiteit, kan evenaren, heeft hij uitstekend werk geleverd.

Heeft De Cock, los van de dossierretoriek, geen punt? Ondanks alle pogingen kreeg de KVS toch vooral hetzelfde kransje van progressieve hoger opgeleide blanke middenklassers over de vloer?

GOOSSENS: Ik denk dat we het publiek toch redelijk grondig hebben getransformeerd. Om te beginnen zijn we er in vijftien jaar tijd in geslaagd om het te verdrievoudigen. Die sprong hebben we vooral kunnen maken met mensen uit Brussel. Vroeger kwam ongeveer 20 procent uit Brussel, vandaag is dat meer dan de helft. Daar zitten mensen uit Ukkel bij, maar ze komen ook uit Molenbeek. Wetend dat theater nooit de populariteit van een film van Adil El Arbi zal hebben, denk ik dat we toch een eind gekomen zijn. Ik besef dat het werk nog niet helemaal af was, maar dat geldt nog veel meer als je de sector in zijn geheel bekijkt. Als ik zeg dat het festival van Marseille vandaag veel te veel het speelgoedje is van een kleine groep binnen de stad, dan geldt dat zeker ook voor de podiumsector in Vlaanderen.

Intussen in Molenbeek

Op de tafel van de Caravelle verschijnt iets sterks op basis van anijs, naar men zegt een lokale specialiteit. Niettemin blijven de geesten nog even in Brussel, Molenbeek. Tot tien jaar geleden resideerde de KVS daar, pal in de biotoop van de gebroeders Abdeslam en hun geradicaliseerde vrienden. Heeft Goossens er geen spijt van dat hij, net als zoveel Vlamingen, Molenbeek achter zich heeft gelaten?

‘Het vertrek uit Molenbeek was van moetens’, repliceert hij. ‘De restauratie van de oude KVS had 55 miljoen euro gekost. Van bij het begin was de opzet om alles wat we in Molenbeek hadden opgebouwd mee te nemen naar het nieuwe gebouw, maar dat bleek in de praktijk niet zo evident. Jonge makers zoals Ben Hamidou en Sam Touzani werden door die grote productiemolen fijngemalen. Ze stonden er niet op de juiste plek.

De KVS had in Molenbeek een kleine satelliet kunnen behouden.

GOOSSENS: Dat was financieel en politiek moeilijk haalbaar, vrees ik. Ik weet ook niet of de – terechte – vragen die u stelt aan een instelling als de KVS moeten worden gesteld. Ik denk dat Brussel iets anders nodig heeft. Kort na de aankondiging van mijn vertrek heb ik een visienota geschreven voor een groot cultureel project in de zomer, voor en van de Brusselaars.

Maar de Brusselse politiek wilde niet mee?

GOOSSENS: Blijkbaar zijn de geesten hier nog niet helemaal rijp voor. Ik voel wel ambitie bij politici zoals Pascal Smet (SP.A) of Guy Vanhengel (Open VLD), maar over het algemeen is de bereidheid om cultuur een trekkende rol te geven in de ontwikkeling van de stad niet bijzonder groot. Dat is doodjammer. De dynamiek van Antwerpen vandaag is nog altijd voor een stuk een gevolg van Antwerpen ’93.

Waarom kan zoiets niet in Brussel?

GOOSSENS: Er spelen verschillende factoren mee. Een daarvan is dat de politici die het kaliber hebben om echt iets te veranderen uit de stad wegblijven. Laurette Onkelinx (PS) is nooit minister-president van Brussel geworden. U mag van Onkelinx denken wat u wilt, maar ze is wel het type politicus dat, als het nodig is, dingen kan doorduwen of tegenhouden, alleen omdat zij vindt dat het zo moet zijn.

Hebt u ooit de stap naar de politiek overwogen?

GOOSSENS: Nee.

Omdat compromisbereidheid niet uw meest kenmerkende eigenschap is?

GOOSSENS: Dat beeld bestaat van mij, zij het in de eerste plaats bij mensen die niet met mij hebben samengewerkt, en die denken dat ik ook op dat vlak de zoon van mijn vader ben (Paul Goossens, ex-hoofdredacteur De Morgen, nvdr.). Ik denk dat het beeld niet klopt. Binnen mijn ploeg in Marseille had ik bijvoorbeeld al snel de reputatie van diplomaat. Maar of het van mij een goed politicus zou maken? De vraag is wat mijn impact op Brussel de afgelopen vijftien jaar is geweest. Was die impact groter geweest mocht ik een aantal jaren hebben meegedraaid op het niveau van de gewestregering?’

Rabiaat vrijzinnig

Genoeg over de KVS, terug naar Frankrijk. Wij praten over Soumission, het boek waarin de Franse schrijver Michel Houellebecq een mogelijke islamisering van het land onderzoekt. Soumission wordt straks naar de planken van NTGent gebracht door Johan Simons en Chokri Ben Chikha. Zou Jan Goossens overwegen om de voorstelling naar Marseille te halen? Hij wikt zijn woorden.

GOOSSENS: Het werk van Houellebecq vind ik belangrijk en de moeite waard. Maar ik zou er als artistiek leider niet op inzetten.

Het thema is toch heel acuut?

GOOSSENS: Om dit debat kun je inderdaad niet heen. Houellebecq is daarin zeker een interessante stem, maar ik heb het idee dat dergelijke stemmen op dit ogenblik al bijzonder veel exposure krijgen. Ik vind het toch vooral interessant om met moslims of islamkenners over de islam te praten. Met mensen als Dyab Abou Jahjah of Nadia Fadil, bijvoorbeeld. Ze vertellen me dingen waar ik iets mee kan, ook bij het programmeren van voorstellingen.

De namen die u noemt zijn – minder of meer – verdedigers van de islam.

GOOSSENS: Zeker.

Dat is opmerkelijk voor iemand die is opgegroeid in een uitgesproken rood, vrijzinnig milieu.

GOOSSENS: Mijn ouders hebben me geleerd om vrij te denken, en daar ben ik hun nog altijd erg dankbaar voor. Maar een vrije denker hoeft toch geen rabiate atheïst te zijn? Als vrijzinnigheid leidt tot uitsluiting en stigmatisering van mensen die een andere keuze maken, doe ik niet meer mee.

Met Missie, Pitié, VSPRS en Uit de bol zat er verbazend veel religie in uw programmatie.

GOOSSENS: Als ik kijk naar wie mijn artistieke mentoren zijn geweest – Peter Sellars, bijvoorbeeld, maar ook Alain Platel – zijn dat wellicht niet toevallig artiesten die veel inspiratie hebben geput uit de religieuze en spirituele tradities. Ik leef vandaag ook samen met een vrouw (de befaamde Malinese zangeres Rokia Traoré, nvdr.) voor wie de spirituele kant van de islamtraditie levensbelangrijk is.

In naam van het geloof vielen en vallen er vele duizenden doden.

GOOSSENS: Het is niet omdat die tradities worden misbruikt door een enge, sektarische interpretatie dat ik meestap in een islamofoob of rabiaat vrijzinnig discours. Ik ben een vrijdenker die zich het recht voorbehoudt om de grote spirituele tradities te beschouwen als oneindige schatten aan inzichten en inspiratie voor mijn werk.

Uit de bol, uw adieu aan de KVS, was een gebed voor de vrede, vrij naar Franciscus van Assisi. Is een dergelijke voorstelling denkbaar in Frankrijk, met zijn strenge invulling van de laïcité?

GOOSSENS: Wij hebben ons die vraag ook gesteld. Een aantal mensen van mijn team in Marseille heeft er met grote ogen naar gekeken. Ze hebben het met zoveel woorden gezegd: een gebed in een publieke ruimte zou in Marseille moeilijk liggen.

U hecht veel waarde aan de verbindende kracht van religie. Tegelijk hebt u zich altijd sterk verzet tegen nationalisme, dat toch net zo goed een verbindende kracht kan zijn.

GOOSSENS: Ik ontken niet dat nationalisme een verbindende kracht kan zijn. Alleen helpt het begrip natie mij vandaag niet vooruit in de context waarin ik leef en werk. Als je vertrekt vanuit het ideaal van één volk, één taal en één homogene cultuur kom je in Brussel of Marseille geen stap verder. Hetzelfde geldt voor wie vertrekt vanuit het ideaal van één geloof. Een stedelijke visie vind ik veel interessanter, omdat die vertrekt vanuit de afwezigheid van een gezamenlijk verleden. Meer en meer mensen wonen in steden, plekken die steeds diverser worden en waarin geen homogene religieuze of culturele identiteit bestaat. Wat mij interesseert, is de zoektocht naar een gezamenlijk toekomstproject. Het zal u niet verbazen dat ik geloof dat culturele projecten en artiesten daarin een wezenlijke rol kunnen spelen.

Hebt u de afgelopen jaren wel voldoende gepraat met de Vlaams-nationalisten?

GOOSSENS: Misschien heb ik te weinig met de N-VA en haar mandatarissen gepraat. Nu moet ik wel zeggen dat ze me niet vaak voor die dialoog hebben uitgenodigd. Al is het evengoed waar dat ik zelden uitnodigingen heb verstuurd.

Om niet te zeggen: nooit.

GOOSSENS:(lacht) Ik heb het in het begin wel even geprobeerd. Maar goed, ik pleit schuldig.

Is het niet vreemd dat antinationalisten in ons land dikwijls wel overtuigde belgicisten zijn?

GOOSSENS: Mogelijk heeft al die Belgiëbashing me een beetje in die richting geduwd. Maar voor alle duidelijkheid: mijn hart klopt voor Brussel, niet voor België. De instandhouding van België is zeker geen drijfveer voor mij. De vraag wat er in de toekomst met Brussel moet gebeuren vind ik oneindig veel interessanter.

Volgende halte: Afrika

Keert Goossens ooit nog terug naar Brussel? Of is Marseille niet meer dan een tussenstop op weg naar eindstation Afrika, het continent waar hij steeds inniger mee verbonden raakt? Goossens is er nog niet uit. ‘Mijn band met Afrika is onlosmakelijk. Mijn dochter is half-Afrikaans, ze groeit er voor een stuk op. Ik kan me ook geen leven meer voorstellen waarin de horizon eindigt in Europa.

Toen De Morgen-journalist Hans Vandeweghe tijdens de wereldbeker voetbal schreef dat de Afrikanen ‘geen discipline’ hadden, zette u de samenwerking tussen de KVS en de krant prompt stop. Reageerde u niet wat fel?

GOOSSENS: (blaast) Het feit dat ik dagelijks samenleef en werk met mensen uit Afrika heeft daarbij zeker een rol gespeeld. Het helpt in elk geval om een paar gevoeligheden beter te begrijpen.

Wat Vandeweghe schreef, ging over voetbalploegen. In die context noemen we ‘de Italianen’ laf, en ‘de Hollanders’ arrogant. Is dat racisme?

GOOSSENS: Aan dat incident ging ook nog een cartoon vooraf waarin de Amerikaanse president Barack Obama werd afgebeeld als een aap. Dat zegt toch iets over een bepaalde mentaliteit bij sommige medewerkers van die krant. Maar ik heb De Morgen als geheel niet van racisme beschuldigd. Wij hebben toen, als ploeg, beslist dat een theaterhuis dat structureel samenwerkt met artiesten die zich door dat soort incidenten beledigd voelen niet langer kan samenwerken met een krant die niet de empathie heeft om zulke gevoeligheden te begrijpen.

U woont en werkt nu in het land van Charlie Hebdo. Het blad is scherper dan Vandeweghe.

GOOSSENS: Dat realiseer ik mij terdege. (denkt na) Wat op de redactie van Charlie Hebdo is gebeurd, is uiteraard gruwelijk. Ik zal het bestaan van dat blad ook altijd blijven verdedigen. Maar of ik er ook sympathie voor voel? No fucking way. Dat blad is toch gewoon zielige Franse folklore, nee?

DOOR JEROEN DE PRETER IN FRANKRIJK, FOTO’S DIEGO FRANSSENS

‘Mijn hart klopt voor Brussel, niet voor België. De instandhouding van België is zeker geen drijfveer voor mij.’

‘Mijn ouders hebben me geleerd om vrij te denken. Maar een vrije denker hoeft toch geen rabiate atheïst te zijn?’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content