‘Het is flirten met de dood’ (Sean Villanueva)

© Jan Jagers

Bergbeklimmer Sean Villanueva won in 2011 de Piolet d’Or, een soort Franse Oscar voor de beste klimprestatie van het jaar. Deze week getuigt hij in Knack over zijn grote maar levensgevaarlijke passie.

Samen met drie kompanen – de Tervuurse broers Nicolas en Olivier Favresse en Ben Ditto, een Amerikaan – kreeg hij voor zijn expeditie in Groenland vorig jaar de Piolet d’Or, het Gouden Pikhouweel. De internationale jury die die Oscar van de klimsport uitreikt, beloont daarmee de beklimming van een nooit eerder bedwongen bergwand. 850 meter hoog klimmen, elf dagen slapen en eten zonder begane grond. ‘Dát is big wall-klimmen’, zegt Villanueva.

Gekkenwerk, levensgevaarlijk.

Villanueva: Ik heb er al verscheidene vrienden aan verloren, ja. (stilte)

Verandert zo’n ervaring je visie op de sport?

Villanueva: Het is in elk geval geen reden om te stoppen. Ik doe het te graag, het is míjn manier van leven. Maar zo word je natuurlijk met je neus op de risico’s gedrukt. Big wall-klimmen is flirten met de dood. Dat aanvaard ik. Verder denk ik er niet te veel over na.

Met ervaring leer je de risico’s beter inschatten. Maar wat met vallende rotsblokken? Daar heeft zelfs de beste atleet geen verweer tegen.

Villanueva: Dat is zo. In Groenland is Nicolas (Favresse), met wie ik het vaakst samen klim, aan de dood ontsnapt. Een klein tikje was blijkbaar voldoende om een rotsblok zo groot als een kleine auto te doen loskomen. Nicolas zat geprangd tussen dat blok en de rotswand, en heeft noodgedwongen een val gemaakt van meer dan twintig meter. Een slechte, want hij is onderweg tegen de rots gesmakt. Toch had hij niet meer dan een schrammetje aan zijn vinger. Een mirakel.

Zelf ontsnapte je ook al twee keer aan de dood, een keer zelfs maar op het nippertje. Wat was er telkens gebeurd?

Villanueva: ‘De eerste keer hingen we een kilometer hoog, op een wand van 1300 meter in Patagonië. “Niet bewegen! Stop!” riep mijn klimpartner plots. Pas toen ik boven was, zag ik waarom hij mij een extra touw heeft toegegooid. Mijn klimkoord was voor twee derde doorgeschuurd. Als het helemaal was doorgevreten, was ik neergestort.

‘Echt close was het pas in het Pakistaanse hooggebergte, vijf jaar geleden. Ons drinkwater is bevroren, barkoud is het. Terwijl ik mijn klimmaat beveilig en twee uur stilsta, breekt er storm uit. Ik krijg water en sneeuw over mij heen tot ik niet meer kan bewegen van de kou. Hoewel ons kamp maar honderd meter lager hangt, kan ik het niet opbrengen om af te dalen. Ik voel me wegzinken. In slaap bijna, bevrijd. Tot ik opschrik, door gebrul van bovenaf. “We moeten voort, Sean!” Met mijn laatste krachten daal ik in schokken verder. Ik voel mijn vingers en tenen niet meer, het touw is doorweekt en zoeft door mijn zekeringsapparaat. Aangekomen aan de portaledge zien de andere twee meteen hoe laat het is: ik kan niet meer praten en beef als een riet. Meteen trekken ze me binnen, slaan twee slaapzakken rond mij en geven me thee en warme soep. Pas na een halfuur kan ik weer normaal ademen. Een paar uur later ben ik weer bij de zaak. Ik had dood kunnen zijn. Onderkoeling heet dat.’

Jan Jagers

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content