De uitgerekte tijd van Dirk Braeckman

DIRK BRAECKMAN: 'De Amerikaanse criticus Luc Sante noemde mijn foto's unexploded bombs, bommen die niet zijn geëxplodeerd. Je voelt de spanning, maar er gebeurt niets.'

Zijn foto’s zijn doorgaans donker en duister, onscherp of onduidelijk, bevreemdend tot op de rand van ondoor-grondelijk. En toch is Dirk Braeckman (1958) een van de meest succesvolle Belgische kunstenaars van het moment. Volgend jaar mag hij de natie vertegenwoordigen op de Biënnale van Venetië, de tweejaarlijkse hoogmis van de hedendaagse kunst. ‘Fotografie an sich interesseert mij niet zo.’

De kunstenaar is opgewekt, op deze zonnige nazomerdag in Gent. Hij heeft nochtans tot de ochtend in een donkere montagestudio gezeten om zijn kortfilm over de lente-zomercollectie 2017 van het Antwerpse modeduo A.F. Vandevorst af te maken. Aan dat soort opdrachten werkt hij naar eigen zeggen met evenveel inzet, ernst en toewijding als aan zijn eigen creaties. En de voldoening achteraf is navenant. Braeckman: ‘Scapular Wings heet de film. Hij is opgenomen op Pukkelpop, maar er zit geen noot muziek in. Rock-‘n-roll zonder geluid: het werkt, ik ben content. Ik heb ‘m enkele uren geleden naar een website in New York gestuurd, ik denk dat ie vanavond al online komt.’

Hij neemt koffie, bijt in een appel en leunt achterover: ‘Kunstenaar zijn, je goesting kunnen doen, wat een luxe, hè? Let op, het is ook een hard bestaan. Alle succesvolle kunstenaars die ik ken zijn keiharde werkers. Maar je hebt vrijheid, en dat is in mijn ogen de allergrootste rijkdom. Ik ben afgepeigerd nu, maar ik geniet. Als ik morgen doodval, is dat te jong en te vroeg, maar ik zal een fantastisch leven hebben gehad.’

Hij is ook net terug van een paar dagen Venetië, waar hij met zijn assistenten en met curator Eva Wittockx (van het Leuvense Museum M) het terrein is gaan verkennen.

Braeckman: ‘De Biënnale van Venetië was een natte droom, dat geef ik eerlijk toe. Ik had er al lang fantasieën over: een soloshow in het Belgisch paviljoen in de Giardini, met die prachtige ruimtes en die mooie lichtinval! Ik had opgevangen dat ik al een paar keer op de shortlist had gestaan. Nu, hadden ze het mij tien jaar geleden aangeboden, ik zou mij niet op mijn gemak hebben gevoeld. Ik ben altijd een twijfelaar geweest, een trage groeier ook. Dit is het juiste moment. Mijn carrière zit op kruissnelheid, ik heb genoeg bagage en ideeën, mijn twijfels zijn nu meer een stimulans, een eeuwig zelfkritisch stemmetje, dan wat anders. De Biënnale kan, nee móét een belangrijke piek worden in mijn parcours.

‘We hebben goed kunnen werken daar, want ik had mijn smartphone thuis vergeten. In het begin voelde dat wat onwennig, maar daarna: een haast gelukzalige ervaring. Drie dagen lang vrij en onbereikbaar. In Venetië zie je pas goed hoezeer wij vergroeid zijn geraakt met onze schermpjes. Werkelijk iedereen loopt daar tegelijkertijd in een telefoon te toeteren, berichten te sturen én het decor te filmen met een tablet. Niemand kijkt nog direct, zonder dat er een apparaatje tussen de werkelijkheid en de waarneming zit. Ik kon dus wél ongestoord kijken. (lacht) Al tastte ik soms in m’n broekzak wanneer iemand anders z’n telefoon afging.

Bent u de spreekwoordelijke ambachtsman die weigert zich te laten meevoeren door de digitale beeldenstorm?

DIRK BRAECKMAN: Helemaal niet. Ik vind het net geweldig dat ik de digitale omwenteling heb kunnen meemaken. Ik behoor niet tot de jonge generatie die in het digitale tijdperk geboren is en denkt dat het nooit anders is geweest. Maar ik ben evenmin van de oudere generatie die niet meer kan volgen, of die er bewust voor kiest digitaal analfabeet te blijven. Ik hang daar ergens tussenin: ik weet wat er gebeurt en wat er allemaal mogelijk is, ik maak er spaarzaam gebruik van, én ik ken het verschil met vroeger.

Ja, ik maak het overgrote deel van mijn werk nog steeds op de oude, ambachtelijke wijze. Ik gebruik een camera met film erin, en ik druk mijn foto’s zelf af op papier in een donkere kamer. Maar ik doe dat niet uit nostalgie, of omdat ik obstinaat weiger de nieuwe technologie te accepteren. Camera, film en donkere kamer zijn gewoon mijn tools, het zijn de materialen en instrumenten die ik beheers, waarmee ik mijn beeldtaal heb ontwikkeld. Ik gebruik af en toe ook digitale middelen, maar die leiden niet, of minder makkelijk, tot het resultaat dat ik beoog en de kwaliteit die ik nastreef.

Je kunt tegenwoordig prachtige beelden maken met een smartphone en een app. Jonge mensen komen mij dingen tonen waarvan ik zeg: super! Maar dat zijn willekeurige, toevallige indrukken van een moment: je drukt af, je controleert of het goed is, je gooit het weg of je bewerkt het, en je stuurt het door, klaar. Digitale fotografie is louter mechanisch. Wat ik doe, is puur organisch. Mijn beelden zijn het resultaat van een lang en traag proces. Negatieven laat ik vaak een hele tijd liggen voor ik ze ontwikkel, om afstand te nemen, om net níét toe te geven aan de impulsen en de emotionaliteit van het moment, om te kunnen vaststellen of het beeld blijft leven of niet, of het zich blijft opdringen of niet. Dan komt het werk in mijn donkere kamer, een grote ruimte die ik al lang heb, waar ik meestal alleen werk, en waar ik grote prints kan maken. Ik heb daar een fysieke relatie met mijn medium, zoals een schilder in z’n atelier fysiek in de weer is met zijn verf en zijn doeken. Voor mij bestaat een beeld pas als het afgedrukt is op papier. Dan krijgt het zijn titel en zijn datumstempel, níét op het moment dat de foto werd genomen. Ik creëer ook meer en meer unieke beelden, werken die ik op slechts één exemplaar afdruk. Zo probeer ik het verschil te maken.

‘Ik provoceer het toeval’, zei u eerder over uw manier van werken. Veel van uw beelden zijn zo geregisseerd dat ze niet-geregisseerd lijken, dat ze perfect zijn in hun imperfectie. Worden sommige van de mooiste foto’s niet gemaakt door mensen die niet de bedoeling hebben mooie foto’s te maken?

BRAECKMAN: (lacht) Dit ligt gevoelig, maar ik begrijp wat je bedoelt. Foto’s van amateurs ontroeren en inspireren mij vaak meer dan fotografie die artistiek bedoeld is. Of specifieke toepassingen van de fotografie zoals industriële fotografie en architectuurfotografie. De politiefoto’s uit New York die Luc Sante in een boek heeft verzameld, zijn heel belangrijk geweest voor mij: puur documentaire foto’s van zogenaamde crime scenes.

Fotografie an sich, fotografie als techniek, interesseert mij eigenlijk niet zo. Ik heb van mijn leven nog nooit een handleiding van een fototoestel gelezen. Ik zie en ervaar wel wat er gebeurt wanneer ik aan het werk ben, ik wil verrast worden.

Een fameuze bekentenis.

BRAECKMAN: Ik heb mijn allereerste foto gemaakt op de dag dat ik aan mijn opleiding aan de academie begon. Voordien had ik zelfs nog nooit een fototoestel in mijn handen gehad, ik zweer het. Ik was niet bezig met fotografie, ik was bezig met kunst, schilderkunst vooral. Ik maakte tekeningen, maar dat ging niet fantastisch. Een vriend zei: misschien is het interessant om eerst een jaartje fotografie te doen, voor je gaat schilderen. Gerhard Richter en co waren toen de grote helden, schilders die werkten op basis van foto’s. Toen ik voor de toelatingsjury moest verschijnen, vroegen ze me: vertel, wat kom je hier doen, waar komt je passie voor fotografie vandaan, wat is je ervaring? Ik antwoordde: ik weet er helemaal niets van, ik heb geen toestel, ik heb nog nooit een foto genomen, maar ik wil het leren. (lacht) Dat vonden ze blijkbaar heel charmant, want ik werd toegelaten. Ik ben écht from scratch begonnen, en… (denkt na) ik heb altijd mijn goesting gedaan.

U had al vrij snel uw persoonlijke signatuur te pakken: grote formaten, zwart-wit met weinig wit, stillevens met weinig leven, veel lege ruimtes, af en toe een naakt…

BRAECKMAN: Mm, dat heeft toch vijf à tien jaar geduurd, hoor. Maar er was een moment waarop ik wist: dit is het, nu is het van mij.

Kunt u zich dat moment nog herinneren?

BRAECKMAN: Ja, heel goed. Begin jaren 1990 vertrok ik met mijn vriendin naar New York, met de bedoeling daar te gaan wonen. Zij was actrice, ik kunstenaar. In die tijd maakte ik voornamelijk opnames van mezelf en van mijn directe omgeving: zelfportretten, portretten, wat ik zag in mijn eigen kleine wereldje, het onderwerp deed er niet zo toe. Ik werkte met de mentaliteit van een schilder die foto’s maakt en daar vervolgens mee aan de slag gaat in zijn atelier. Ik schilderde in mijn donkere kamer.

Maar in New York had ik plots geen omgeving meer. Ik was daar alleen met mijn lief. Ik kende natuurlijk wel wat mensen, maar dat waren niet de types die ik kon of wou fotograferen. Ik zat toen ook in de knoei met die hele portretfotografie. Ik vond dat de blik van een figuur die in de lens keek te bepalend was; die zoog alle aandacht naar zich toe en ging op die manier met het hele beeld aan de haal. Dat heb ik opgelost door ervoor te zorgen dat er geen blik meer was: doordat die zich afwendde, of doordat de figuur uit het beeld werd gebannen. Wat overbleef, was een lege ruimte, of een figuur in een ruimte, waarbij de ruimte vaak dominanter of bepalender was dan de figuur.

Ik maak nauwelijks nog beelden die je portretten kunt noemen. Een portret is mij te veel een verhaal, en ik ben geen mens van verhalen, ik ben een mens van beelden. Van een boek lees ik ook alleen de stukken die beelden bij mij oproepen, en niet noodzakelijk in een logische volgorde. Wanneer ik een film bekijk, zet ik die op alle mogelijke momenten stil. Een mooie filmstill is voor mij een kunstwerk op zich, ik heb het verhaal dat er bij wordt verteld niet nodig. Sommige mensen vinden het een beetje pretentieus van mij dat ik nooit vermeld waar en wanneer een foto gemaakt is. Maar ik doe dat net om de pret van de kijker niet te bederven. Ik vind dat het bijbehorende verhaaltje een beeld anekdotisch maakt, banaliseert, van zijn mysterie ontdoet. Als je van een hemels gerecht het recept kent, ben je de smaak kwijt.

In New York kreeg ik ook dat boek van Luc Sante over de crime scenes in handen, mijn eerste confrontatie met de kracht en de esthetische kwaliteiten van louter functionele, documentaire fotografie. Dat opende voor mij echt een wereld van nieuwe mogelijkheden. Dat was de klik. Op hetzelfde moment kocht ik een Contax T2, een kleine automatische camera met flits, waarmee ik heel impulsief kon fotograferen. Ik weet ondertussen perfect hoe dat ding reageert, hoe hij flitst, welk beeld ik te zien krijg wanneer ik de film ontwikkel, want ik heb er al zeker vijf exemplaren van versleten. Voilà. Sindsdien doe ik wat ik doe.

Maar u bent niet in New York gebleven.

BRAECKMAN: Nee, mijn vriendin is onverwachts zwanger geworden en we vonden het slimmer om onze dochter hier op de wereld te zetten. Maar met mijn foto’s uit New York ben ik halfweg de jaren negentig wel opgepikt door een ander circuit: eerst de mensen rond het SMAK in Gent, daarna het Museum Dhondt-Dhaenens in Deurle en Zeno X, de galerie waar ik vandaag nog altijd mee werk. Voordien liep ik wat verweesd rond in de wereld van de fotomusea en de fototijdschriften. Niet onaangenaam, maar ik voelde mij er nooit echt thuis. Ik ging veel meer naar expo’s van schilders, of naar performances van mensen die met film of met installaties bezig waren, dan naar fototentoonstellingen. Ik volgde alles wat Jan Hoet deed in Gent op de voet. Toen ik nog aan de academie zat, ging ik vaak naar het museum om hem bezig te zien en te horen. Sommigen van mijn leraars verafschuwden hem, ik hing aan zijn lippen.

Als men naar de inhoud van uw werk peilt, zegt u meestal dat we daar maar niet op moeten letten, want dat uw beelden vooral een ‘state of mind’ zijn. Dat vind ik wat vaagjes.

BRAECKMAN: (lacht) Het is ook moeilijk, hè, in mijn geval. Sommige kunstenaars hebben een eigen thematiek en een eigen discours, dat is een verhaal op zich waar je heel concrete dingen over kunt zeggen. Ik heb dat niet. (denkt na) Kijk, in de journalistieke fotografie en de reportagefotografie heb je altijd een moment suprème: het beslissende moment, het moment dat de thematiek perfect illustreert of blootlegt, een soort van visuele onthulling, een bewijs dat de fotograaf dát gezien heeft, op dát moment, op díé plek. Bij mij is dat allemaal niet belangrijk. Bij mij is er geen moment décisif. Ik rek dat moment eindeloos uit, zou je kunnen zeggen. Ik let zelfs vooral op wat er net voor en net na dat moment gebeurt. Dat zie je het best in mijn foto’s van lege ruimtes. Voor ik begin te fotograferen in een ruimte, moet ik er een tijd vertoeven, er vertrouwd mee raken. Pas dan begin ik iets te zien of te voelen en neem ik mijn camera. Het moment op de foto is dus geen moment, het kan gemakkelijk twee weken zijn.

Wil je aantonen dat het ‘moment suprème’ niet bestaat, dat het een geregisseerde fictie is die gepresenteerd wordt als werkelijkheid of als actualiteit?

BRAECKMAN: Ik wil helemaal niets aantonen, maar dat is natuurlijk wel zo. De journalistieke, documentaire fotografie: vroeger was dat de waarheid, hè. Allez, een foto, genomen in een duizendste van een seconde, je weet niet wat er net daarvoor of net erna gebeurde, je ruikt of je hoort niks: wat heeft dát in hemelsnaam met de waarheid te maken? Dan bevatten mijn foto’s meer waarheid, zelfs als ze nergens over gaan: de uitgerekte tijd, de zintuiglijke elementen die het beeld sterk mee bepalen… Of is dat pretentieus?

Ik heb bij uw beelden een sterk post-gevoel: het is na de gebeurtenis, na het feest, zelfs na de afterparty. De kamer is leeg, de mensen zijn moe, alle momenten zijn verstreken.

BRAECKMAN: Klopt. Dat is trouwens een truc die veel gebruikt wordt in de fotografie en de film: bij de eerste sessies zit er zelfs geen film in de camera, want het materiaal is duur en iedereen weet dat het toch pas op het einde gebeurt, wanneer het model of de acteur al een beetje murw is, loom, moe, en plots uit de beperkingen van zijn rol treedt en écht wordt. De dooie momenten, wanneer iedereen op z’n tandvlees zit en alleen nog op gevoel kan spelen en niet langer op techniek, dat zijn de beste. (lacht)

Zeggen uw beelden ook iets over uw tijd en uw generatie?

BRAECKMAN: Ongetwijfeld. Ik ben een kind van de jaren zeventig en tachtig. Opwindende tijden, maar ook een donkere periode als we er nu op terugkijken: loden jaren, lange nachten. Maar nogmaals: mijn werk is allesbehalve documentair. Ik was destijds zeer actief in de muziek en het nachtleven, dat heeft mee mijn schriftuur bepaald, maar ik ben níét de illustrator van mijn tijd, en nog minder die van een voorbije tijd. De Amerikaanse auteur en criticus Luc Sante heeft de omschrijving van mijn werk gegeven die mij het meest aanspreekt. Het is niet toevallig ook de kortste, en de minst kunsthistorische: those are unexploded bombs. Het zijn bommen die niet explodeerden. Je voelt de spanning, maar er gebeurt niets.

Weet je wat raar is? De meeste mensen herkennen iets in mijn werk, terwijl ik er alles aan doe om te verhinderen dat ze het kunnen thuisbrengen. Niet om ze te kloten, maar omdat ik denk dat je er dan de angel, of moet ik zeggen de lont, uithaalt. Dus het moet haast wel de herkenbaarheid van een levensgevoel zijn, van een state of mind.

Kunt u zich voorstellen dat uw werk nog ooit van toon verandert, dat u het over een totaal andere boeg gooit?

BRAECKMAN: Zeker weten. Dat is mijn betrachting. Ik heb al werk liggen dat wezenlijk anders is, maar ik ben er zelf nog niet klaar voor. Eerst moet ik dit afmaken. Het boeit mij nog te veel hoe ik nu bezig ben. Er zijn mensen die niet veel verschil zien tussen mijn werk van twintig jaar geleden en nu: ’t is groot, ’t is grijs, er zijn lege ruimtes en af en toe een naakt. Dat is onnozel, dat zijn de rudimentaire kenmerken. Het verschil zit misschien onder de oppervlakte, in de diepte, maar het is er. Er zijn nu fotografen die de uiterlijke trekken van mijn werk overnemen. Ze denken: dan hebben we een Braeckman, dan wenkt het succes. Maar dat gaat niet, dat werkt niet, dan zie je het verschil pas goed. Ik heb er echt geen probleem mee dat jonge mensen zich spiegelen aan voorbeelden – ik heb dat ook gedaan, ik ben ook een epigoon geweest – maar ze moeten wel blijven zoeken naar een eigen stem natuurlijk.

Ik heb pas een tentoonstelling gehad in de Rosegallery in Los Angeles. Die heeft behoorlijk lang gelopen en er is veel reactie op gekomen. Compleet buiten verwachting eigenlijk: ik kende L.A. niet, ik had geen idee hoe mijn werk daar zou worden ontvangen. Allerlei mensen willen nu iets met mij gaan doen: mensen uit de filmwereld, het Getty Museum… Dat vind ik een prettig vooruitzicht. De Amerikaanse kunstscene is zich aan het verplaatsen naar L.A. en de stad ligt mij. Het is er veel gemoedelijker dan in New York, de mensen zijn op hun gemak. In L.A. zit niemand ermee als je een uur te laat komt op een afspraak, in New York moet je dat niet proberen. Wie weet neemt mijn werk een nieuwe wending als ik daar voet aan wal kan zetten. Zoals twintig jaar geleden in New York.

Maar eerst Venetië. De selectieprocedure van Vlaams minister van Cultuur Sven Gatz was nogal omstreden. En de jury gaf de voorkeur aan ‘een voorstel met een positieve en mooie boodschap’, zo luidde het in een persbericht.

BRAECKMAN: En toch hebben ze voor mij gekozen! (lacht) Tja, die passage in dat fameuze persbericht. Naar het schijnt was dat een fragment uit een werkbespreking, waarvan de jury niet wist dat het openbaar zou worden gemaakt. Iedereen was op dat moment uitermate bekommerd om het imago van België, na de aanslagen in Parijs en Brussel, iedereen wilde een positief signaal geven. De kunstwereld heeft daar heftig op gereageerd, wat ik begrijp. Maar ik heb ondertussen ook begrepen dat het kabinet zal evalueren of de procedure tegen de volgende editie kan worden bijgestuurd. Ik heb er toen wel even aan gedacht om af te haken.

Waarom?

BRAECKMAN: De betwiste passage luidde letterlijk: ‘De jury geeft de voorkeur aan een positieve en mooie boodschap, als tegenwicht voor politiek geladen of choquerende kunst met een negatieve boodschap, die op de Biënnale al overvloedig aanwezig is.’ Zoiets zeg je niet. Een kunstenaar is geen reclamebureau dat in opdracht werkt. Mijn werk leek me bovendien nauwelijks in die filosofie te passen. Kijk, ik ben van mening dat een goeie, sterke show sowieso positief afstraalt op het imago van het land, of dat werk nu licht of donker is, positief of negatief, mooi of moeilijk. Ik heb een beleefde brief aan de minister en de jury bij mijn dossier gestoken, met een paar opmerkingen over de gehanteerde criteria. Ik móést dat doen om met mijn geweten in het reine te zijn. Maar daarna ben ik er toch vol voor gegaan, want ik wilde o zo graag.

Van Broodthaers tot Braeckman – Fotografie in de beeldende kunst in België, MHKA Antwerpen, nog tot 5 februari 2017.

Belgisch Paviljoen, Biënnale van Venetië, van 13 mei tot 26 november 2017.

DOOR DANNY ILEGEMS

‘Ik heb er even aan gedacht om af te haken voor de Biënnale van Venetië.’

‘Niemand kijkt nog direct, zonder apparaatje tussen de werkelijkheid en de waarneming.’

‘De dooie momenten, wanneer iedereen op z’n tandvlees zit, dat zijn de beste.’

‘Ik heb van mijn leven nog nooit een handleiding van een fototoestel gelezen.’

‘Op mijn tentoonstelling in L.A. is veel reactie gekomen. Compleet buiten verwachting.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content