Straatchroniqueur, mopperkont, uitvinder, gezaghebbend commentator en briljant stilist – hij was veel tegelijk. Zijn Nederlandse vakbroeders verkozen hem in 1999 tot ‘Journalist van de Eeuw’. Maar hij maakte zich weinig illusies: ‘De columnisten blaffen, en de karavaan trekt verder. Je ziet het voor je, de stoet kamelen in de eindeloosheid van de Sahara verdwijnend.’

Het idee groeide na een interview voor het kerstnummer van Knack in 2001 – luttele maanden na de aanslagen van 9/11. Hij kwam er zelf mee: als we (Hubert van Humbeeck en ik) nu eens ieder jaar langskwamen? Twaalf jaar op rij heeft de nestor van de Nederlandse journalistiek H.J.A. Hofland in het kerstnummer van Knack zijn licht laten schijnen over de toestand van de wereld. Hij stond ons dan boven in het trappenhuis van zijn woning aan de Amsterdamse Hobbemakade gnuivend op te wachten: ‘We zullen de lezers van Knack weer eens flink doen schrikken.’ In 2013 moest hij een jaartje overslaan vanwege hartklachten. Maar hij krabbelde weer overeind en toen we in december 2014 opnieuw belet vroegen voor het jaarlijkse kerstinterview, gaf hij voor het eerst niet thuis. De mail die hij ons stuurde had veel weg van een adieu.

‘Beste Piet,

Een mooi voorstel, maar ik doe het niet meer. Ik blijf mijn stukjes nog wel schrijven, daar heb ik plezier in, maar eerlijk gezegd komt de hele planeet met het grootste deel van zijn bevolking deze 87-jarige de strot uit. Onthoofdingen, zwartepieten, voetbalruzies, om maar een paar dingen te noemen. Vroeger hadden we tenminste nog wereldoorlogen, mooie popmuziek, Bill Clinton. Allemaal verdwenen. Daar kan ik in Knack mijn visie niet meer over geven. Het spijt me, meer dan ik zeggen kan, maar het is voorbij. Hartelijke groeten, ook aan Hubert, en blijf een mooi blad maken – Henk.’

Voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij! Achtentachtig is Henk Hofland geworden. Hij had zich voorgenomen met de pen in de hand te sneuvelen – en het scheelde ook echt niet veel. Aflevering 1845 van zijn wekelijkse Overpeinzing in NRC Handelsblad verscheen amper twee weken voor zijn dood. Hoe ironisch. Toen we elkaar dertig jaar geleden leerden kennen – hij was 58, ik 38 – had hij mij nog zo gewaarschuwd: journalisten kunnen maar beter op tijd een ander vak kiezen. Ik interviewde hem toen voor Vrij Nederland:

‘Het vak dat wij beoefenen is rijk aan sloppen en doodlopende stegen. Waar je ook over redacties loopt, zie je altijd wel een ouwe man die bezig is de afdeling filatelie te verzorgen. Dat is tragisch. Waarom word je journalist? Omdat je iets rusteloos hebt. Dat kun je met succes blijven tot je veertigste, maar iemand die ná zijn veertigste nog de blits probeert te maken krijgt al gauw iets belachelijks. Op de een of andere manier klopt het niet met de motoriek van de ouder wordende heer als hij nog met een blocnoteje de boer opgaat om achter het nieuws aan te hollen of andere mensen hun wijsheden te ontfutselen. Je ziet nog weleens van die doorleefde, clochardachtige koppen van zestigjarige verslaggevers die je half lam in journalistencafés aantreft – dat zijn toch een beetje zielenpieten.’

Slapend mens

En toch. Toen zijn krant hem op zijn 65e met pensioen wilde sturen, ontstak hij in toorn: ‘Pensioendwang is een vorm van etnische zuivering!’ Hij wilde niet ‘levend begraven worden’, hij zou blijven schrijven tot hij erbij neerviel. Zijn faam was intussen zo groot dat hij dat ook nog voor elkaar kreeg: hij mocht niet alleen blijven publiceren, op de cultuurredactie van NRC Handelsblad in Amsterdam bleef hij een eigen kamertje houden, waar het algemene rookverbod niet gold en een divan stond. Daar deed hij ’s middags een dutje. Op de deur van zijn kamer verving hij het bordje met ‘rokers welkom’ dan door ‘slapend mens’.

Net als zijn vrienden Harry Mulisch en Jan Blokker was H.J.A. Hofland (‘Henk ben ik alleen voor mijn intimi’) van 1927. Hij behoorde tot de generatie literatoren van wie de puberteit samenviel met de Tweede Wereldoorlog, en voor wie die oorlog altijd het referentiekader zou blijven. De generatie ook die in de jaren vijftig tegen de gevestigde orde begon aan te schoppen en in het verzet kwam tegen de restauratie van de vooroorlogse waarden. Hij mocht daar graag aan herinneren. Als we klaar waren met het jaarlijkse kerstinterview voor Knack en de flessen op tafel kwamen, duurde het nooit lang voor hij, met vervaarlijk rollende r, uit Luceberts ‘Verdediging van de Vijftigers’ begon te citeren:

“Tegen uw muur zwellen wij met het rapalje tot een blaas,/ Een zware zak met lachen, krampen, gillen en geraas./Uw hemel wordt met onze zwerende ervaring overladen.”

Hij koesterde een somber mens- en wereldbeeld – zijn literaire helden heetten dan ook Louis-Ferdinand Céline, Willem Frederik Hermans en Menno ter Braak. Maar dat belette niet dat hij uitermate opgewekt in het leven stond. Ook op zijn 85e behield hij een benijdenswaardig goed humeur en een soort jongehonderigheid die je niet meteen verwachtte bij zo’n verfomfaaid hoofd als het zijne. Je kon vreselijk om hem lachen. Behalve journalist en literator was hij ook nog uitvinder: met een sigarenkoker, plastic doppen van bronwaterflessen, wat paperclips en een op straat gevonden duivenveer knutselde hij zeilkarretjes in elkaar die ook echt konden rijden. Het vervulde hem met kinderlijke blijdschap als hij zijn bezoekers met behulp van een blaaspijpje dat kleine wonder kon demonsteren. Gekke Henkie was een van zijn lievelingsrollen.

Tegels lichten

Zijn journalistieke carrière begon in 1953, toen hij een baantje kreeg bij het Algemeen Handelsblad – een uitermate deftige krant van liberale signatuur, waar de buitenlandredactie evenwel werd geleid door de vrijdenker Anton Constandse. Constandse had een grote en blijvende invloed op de jonge verslaggever: hij maakte van hem ‘een anarcholiberaal’. Eind jaren zestig werd Hofland hoofdredacteur van de krant, die in 1970 met de eveneens noodlijdende Nieuwe Rotterdamsche Courant zou fuseren tot NRC Handelsblad. Kort daarna dwong een sluimerend conflict met de nieuwe uitgever hem tot aftreden, hij werd gedegradeerd tot televisiemedewerker – veel dieper kon je in die tijd niet zinken.

Het stemde hem tot bitterheid (‘mijn lichaam was te klein voor alle voeten die me een trap na wilden geven’), maar het zou achteraf ook zijn grote geluk blijken: zijn degradatie verplichtte hem om zichzelf als journalist opnieuw uit te vinden. In 1972 verscheen zijn boek Tegels lichten(of ware verhalen over de autoriteiten in het land van de voldongen feiten). Het werd een instantbestseller. In Tegels lichten keerde Hofland zich tegen het ‘autoriteitengeloof’, de ‘schoenpoetsersmentaliteit’ en ‘de angst om niet diep genoeg te bukken’, die de verzuilde pers zo kenmerkten – dat was in Nederland niet anders dan in Vlaanderen. Hij deed dat onder meer aan de hand van de ‘affaire-Greet Hofmans’. Greet Hofmans was een toverkol die door koningin Juliana naar paleis Soestdijk was gehaald om de oogziekte van haar dochter, prinses Marijke, te genezen en die binnen de kortste keren een occulte invloed op Nederlandse staatszaken had weten te verwerven. De affaire werd in het Duitse weekblad Der Spiegel breed uitgemeten, maar door de Nederlandse pers met de mantel der vaderlandsliefde bedekt. Hofland trok scherp van leer tegen ‘de eufemistentaal, het gesmeerd flikflooien, het onovertroffen gekwijl’ van zijn vakbroeders en hield een vurig pleidooi voor de ‘ontvoogding van de journalistiek’ dat een halve eeuw later nog altijd doorklinkt: de belangrijkste journalistieke prijs die in Nederland jaarlijks wordt uitgereikt heet niet voor niks De Tegel.

Met Tegels lichten had Hofland het thema gevonden dat zijn journalistieke werk bijna dertig jaar lang zou beheersen: ‘de dekolonisatie van het dagelijks leven’. Mondige burgers en buitenparlementaire actie, zo betoogde hij, moeten de ‘notabelendemocratie’ omverkegelen. Maar hij had er van meet af aan al een hard hoofd in. Tegels lichten eindigt met een citaat van Céline: ‘Het enige wat niet alleen de arbeider, de bediende, de onderste onderdaan, maar de hele burgerij van top tot basis echt wil is dit: 22 meter darm in plaats van 11 om het dubbele erin te kunnen stoppen.’

Vulgair straatfascisme

In 1999 kozen zijn confraters Hofland tot ‘Journalist van de Eeuw’. Ze hesen daarmee eigenlijk twéé journalisten op het schild: de gezaghebbende politieke commentator en de rondsnuffelende stadschroniqueur.

De buitenlandcommentator H.J.A. Hofland was mateloos gefascineerd door Amerika. De herfstmaanden placht hij in New York door te brengen, waar hij in het uitgewoonde, door Leonard Cohen zo fraai bezongen Chelsea Hotel een vaste kamer had. Europeanen, vond hij, moesten eigenlijk mee de Amerikaanse president kunnen kiezen, omdat die toch ook een beetje hún leider is. Onze kerstgesprekken gingen dan ook grotendeels over Amerikaanse politiek – want daar lag toch zijn hart. De Amerikaanse inval in Irak beschouwde hij niet als een vergissing, maar als een crime: jaar na jaar hield hij niet op te herhalen dat George W. Bush als oorlogsmisdadiger voor het Internationaal Strafhof in Den Haag moest worden gebracht.

Daarnaast schreef hij fraaie essays over de meest uiteenlopende onderwerpen. Over het ‘automobilisme’, bijvoorbeeld, dat hij ‘vulgair straatfascisme’ noemde: ‘De particuliere, in miljoenen gefabriceerde auto is de grootste vijand van de industriële beschaving. Tegen deze niet aflatende aanvaller verweren wij ons als een hond die bij de aanblik van een overmacht op zijn rug gaat liggen met zijn poten omhoog, in een laatste beroep op de redelijkheid van de tegenstander.’ (1991). En voor het Nieuw Wereldtijdschrift schreef hij een opstel over ‘de sociaaldemocratie en het goede huwelijk’: ’twee op ethische pretenties gebouwde, gewatteerde dictaturen, waarin de mensen zich voor hun eigen bestwil vrijwillig en gelukkig moeten schikken’. (1985)

In navolging van de Portugese dichter Fernando Pessoa bediende Hofland zich ook van een aantal heteroniemen, waarvan S. Montag de bekendste is. In zijn hoedanigheid van S. Montag nam hij de tram, ‘dit miskende laboratorium van de postmoderne werkelijkheid’, om van daaruit de dagelijkse werkelijkheid van de stad te observeren: hoe mensen steeds minder hun duim en steeds vaker hun middelvinger opsteken, het mishandelde straatmeubilair, de eerste pitbulls, het ‘collectieve straatautisme’ van de smartphonegebruikers. Hij kon goed kijken en schreef daar prachtige, vaak melancholische stukjes over. Behalve zijn wekelijkse overpeinzingen publiceerde hij als S. Montag nog een zestal romans, waaronder het buitengewoon vermakelijke De alibicentrale, ‘een sprookje voor bedriegers’, over een bedrijfje dat tegen betaling zakenlui die naast de pot pissen van een alibi voorziet.

Hofland paarde intellectuele bravoure aan stilistisch meesterschap. Dat leverde hem in 2011, op zijn 84e, nog de P.C.Hooft-prijs op – in Nederland de hoogste literaire onderscheiding – voor zijn hele oeuvre. Hij was zeer verguld met die prijs, maar bleef er zijn nuchtere zelf onder: ‘Ik matig mij niet aan tot de literatuur te behoren, maar je kunt natuurlijk beter goede journalisten lezen dan flutschrijvers.’

Lol trappen

De beste Nederlandstalige journalist van de twintigste eeuw, dat was hij zonder twijfel. Maar de eenentwintigste eeuw was niet meer aan hem besteed. De door hem zo vurig bepleite ontzuiling en de dekolonisatie van de burger, zo moest hij bij de eeuwwende mismoedig constateren, hadden niet geleid tot de verhoopte mondigheid en individualisering, maar tot een nieuw mensentype dat nog maar één ding wil: genietuh! De afbrokkeling van de ideologieën ging hand in hand met de opmars van het consumentisme, vertelde hij in 2001 tijdens een interview in Knack onder de veelzeggende titel Hier! Nu! Veel! Lekker! ‘Als we maar pret hebben, zoals Céline al zei. Want de hersenen hebben natuurlijk ook hun stofwisseling, die hebben bij wijze van spreken hun eigen maag. En die kun je vullen door deel te nemen aan een georganiseerde hospartij of een pretpark te bezoeken, waar je je op een achtbaan door elkaar kunt laten husselen, doodsangst kunt krijgen en gillen en lol trappen, zonder dat er enige consequentie aan verbonden is. Pret is het vullen van de hersenen met de sensatie van het moment. Zonder verleden en zonder toekomst. En de volgende fase in de ontwikkeling van de pretcultuur is fun. Zoals in de evolutie de dinosaurus op de mosasaurus volgt: fun is pret met poten. Het enige wat je moet doen om fun te hebben, is je onderwerpen aan de pretmachines.’

Hij werd een beetje een mopperkont, maar ook als hij mopperde deed hij dat met stijl. Hij ergerde zich aan de ‘dictatuur van het leuk’ in de pers: ‘De krant is geen meneer meer, tegen wie je u zegt. Ook de kwaliteitskranten zijn gekkenhuizen geworden, met al die overbodige katernen. Al die ongewenste intimiteiten, dat ge-je en ge-jij! Die uitsloverij met die gigantische, paginagrote foto’s. Plaatjes voor bijna blinde mensen. Fratsen in de opmaak. Houd je fatsoen, denk ik dan.’ Ook de sociale media konden niet echt op zijn goedkeuring rekenen: ‘Consumentisme en rancune, dat tekent onze tijd. Het nieuwe, digitale lompenproletariaat koestert zijn wrok. We zijn boos, schrijven ze. Met vijftien uitroeptekens! Het uitroepteken is de gummiknuppel van de machtelozen.’

Je kunt Hofland eindeloos blijven citeren. ‘Zijn beste werk doet denken aan het journalistieke oeuvre van Joseph Roth, met eenzelfde oog voor mensen en details’, zegt zijn vriend en collega Geert Mak. ‘Hij verzamelde het plankton van de geschiedenis, de minigebeurtenissen die de grote verhalen voeden, de kleinigheden die alles zeggen, de zo snel vergeten lijfgeur van het verleden.’ Hofland laat een spoor van stukjes na. Net als zijn grote leermeester Willem Frederik Hermans had hij altijd gelijk, en ook als hij ongelijk had, bleef het een feest om van zijn wijsheden en inzichten kennis te nemen. Wat jammer dat we deze week niet meer kunnen lezen wat hij over het perfide Albion zou hebben gedacht.

DOOR PIET PIRYNS

Hij werd een beetje een mopperkont, maar ook als hij mopperde deed hij dat met stijl.

‘Zijn beste werk doet denken aan het journalistieke oeuvre van Joseph Roth.’ (Geert Mak)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content