Op 23 november 1980 werd de Zuid-Italiaanse streek Irpinia getroffen door een zware aardbeving. De tijdelijke noodwoningen die na de ramp werden opgetrokken, zijn bijna dertig jaar later nog steeds in gebruik. Maar wie van de bewoners in de houten huisjes zijn echte terremotati, en wie doet maar alsof?

Guiseppe Capace heeft niet naar de tv gekeken toen vorige week in L’Aquila de G8 plaatsvond. Guiseppe wilde niet zien hoe premier Silvio Berlusconi de blits maakte ten overstaan van de hele wereld. Hoe hij met zijn tandpastalach in de camera keek en de wereld trots liet zien hoe doortastend ze wel te werk gaan daar in L’Aquila. Hoe snel ze de regio, die op 6 april 2009 door een zware aardbeving (6,3 op de schaal van Richter) werd getroffen, weer aan het opbouwen zijn. ‘Fijn voor die mensen daar in L’Aquila, maar ons zijn ze helemaal vergeten!’

Guiseppe woont met zijn vrouw en kinderen in Montella. Een dorpje in de Zuid-Italiaanse streek Irpinia, een regio die in 1980 door een nog krachtiger aardbeving werd getroffen dan die in L’Aquila: 6,9 op de schaal van Richter. Bijna 3000 mensen kwamen om, zo’n 9000 mensen raakten gewond en haast 300.000 mensen verloren hun huis.

De familie Capace woont in een houten huisje in een buurt waar alleen maar houten huisjes staan. Bijna ieder stadje in Irpinia heeft buiten de bebouwde kom zo’n bungalowpark. Huisjes die ooit bedoeld waren als noodwoning maar die nu, 29 jaar later, nog steeds bewoond zijn.

Groene heuvels, helderblauwe stroompjes en heel veel vogels: Irpinia is mooi, zo op het eerste gezicht. Maar wie beter kijkt, ziet tussen het groen allemaal half afgewerkte huizen, nooit gebruikte industrieterreinen en nog immer ingestorte woningen.

We doorkruisen het stadje Sant Angelo dei Lombardi. We komen langs een kerkje. Het was ooit een mooi kerkje. Miljoenen lires zijn er geïnvesteerd om het te reconstrueren. Maar het werk is nooit afgemaakt. Aan de achterkant is het kerkdak nog steeds ingestort, op de grond liggen overal gebruikte condooms.

Iets verderop rijden we voorbij verlaten industrieterreinen. Een gloednieuwe, leegstaande koeienslachterij. Het gras tussen de schuren komt kniehoog. De slachterij is nooit gebruikt. De bouwers hebben ze opgeleverd, hun geld geïnd en nu staat ze daar het landschap te ruïneren.

In Irpinia vind je honderden van dit soort voorbeelden. De reconstructie van Irpinia is de boeken ingegaan als Irpiniagate; een van Italiës grofste corruptieschandalen. Een groot deel van de haast 30 miljard euro die de staat heeft geïnvesteerd in de wederopbouw is blijven plakken aan de handen van corrupte ambtenaren en de maffia.

Welcome Home

In Montella is Guiseppe Capace’s vrouw Raffaella net thuisgekomen met de boodschappen – ook mensen die al dertig jaar in een noodwoning wonen, doen gewoon boodschappen. Het is op het eerste gezicht eigenlijk ook allemaal niet zo erg. Het houten huisje van de Capace’s lijkt ook gewoon op een huis. Er zit een dak op. Er is een voordeur, met een bel. Er ligt een deurmat met Welcome Home erop. Er staan gewoon meubels in de woonkamer, inclusief een breedbeeldtelevisie van een goed merk. En de vrouw des huizes vraagt of we soms koffie willen die ze gewoon op haar gasfornuis kan zetten. ‘Na dertig jaar wachten, ga je op een gegeven moment maar gewoon verder met je leven’, stelt Raffaella. ‘Je koopt wat meubels. Je lakt het hout om de paar jaar. Je hangt wat leuks op aan de muren en dan gaat het er allemaal best fatsoenlijk uitzien.’ Toch zou Raffaella net als alle gewone mensen liever in een gewoon huis van steen wonen.

Haar man, Guiseppe, kwam als kleine jongen in zo’n houten huisje terecht. Zijn moeder raakte haar huis kwijt bij de aardbeving van 1980 en kreeg een noodwoning. Haar werd beloofd dat ze binnen een paar jaar een nieuw huis zou krijgen. ‘Ze zijn dat huis, als het al bestaat, nog steeds aan het bouwen.’ Guiseppe wijst richting wat nieuwbouw, verderop. ‘Die huizen krijgen ze nooit af. Daar moeten een stuk of tien nieuwe huizen komen. In een gewoon land zijn er dan een man of dertig op de bouwplaats aan het werk. Hier drie. En alleen maar zo nu en dan. Al vanaf de geboorte van mijn oudste dochter, en die is nu achttien, zijn ze daar bezig.’ Dan wil Guiseppe dat we even rondom het huisje lopen om wat detailfoto’s van de houtrot te maken. ‘Heb je dat er goed op staan? Deze huizen zijn veel te oud om nog bewoond te worden.’ Houten huisjes, leuk voor in de zomervakantie, op een bungalowpark, maar niet voor een heel leven. In de zomer barst het er van de muggen, mieren, wormen en wespen en in de winter is het er steenkoud. ‘We stoken ons rot hier.’

Voordeeltje: de familie woont er al die jaren gratis. Enige kosten: water, gas en licht. Een paar honderd euro per maand. Toch is het gek dat ze er nog steeds wonen. Op de particuliere markt, ook in Montella, zijn genoeg huizen te koop en te huur. Sterker nog: er is behoorlijk veel leegstand in Irpinia. In het nabijgelegen Sant Angelo dei Lombardi staat de helft van de huizen leeg. Alles goed en wel, maar als het echt zo verschrikkelijk is, leven in een noodwoning, waarom huurt de familie Capace dan niet gewoon iets? ‘Omdat ik werkloos ben.’ Guiseppe is bouwvakker van beroep. Dat maakt het er allemaal nog wat lulliger op. ‘En ook mijn vrouw is werkloos. Iedereen hier is werkloos. We hebben te weinig geld. En ons is een nieuw huis beloofd. En daar wachten we op.’ Ook zeggen de mensen in de houten huisjes dat ze er wel móéten blijven wonen, anders vervalt hun recht op een gratis nieuw huis.

Buitenlanders

Het is maandagochtend en in bijna ieder huisje is wel iemand thuis. Tegenover het huisje van de familie Capace staat het huisje van Davide de Stefano, een bonkige Italiaan met een zeerovers-baard in een afgeknipte spijkerbroek waar een dikke buik overheen bungelt. Hij is de struiken die zijn houten huisje onzichtbaar hebben gemaakt aan het snoeien. ‘ Vergogna, vergogna, vergogna‘, mompelt hij. ‘Ik schaam me om in dit huis te wonen. Op dit kamp. Ze hebben ons in de steek gelaten.’

Davide’s dochter Nicoletta (20) heeft een opleiding informatica gevolgd. Ook zij kan geen werk vinden. Ze vreest dat ze later haar kinderen zal moeten opvoeden in hetzelfde houten huisje waarin zij geboren is. Althans, als de gemeente tegen die tijd het bungalowpark niet gesloopt heeft en ze zelf een huis zijn moeten gaan huren.

Davide windt zich extra op over de lokale politici, die een paar weken geleden weer langskwamen, zoals ieder jaar als er verkiezingen zijn. ‘Dan komen ze aan de deur en zeggen ze dat hun partij kan regelen dat ik een nieuw huis krijg. Maar ik heb dit nu al zo vaak meegemaakt. Ik geloof het niet meer.’

De wijken met houten huisjes doen aan woonwagenkampen denken. Voor de huisjes staan auto’s, type witte Opel Kadett met roest aan de onder- én bovenkant. Kinderen hangen rond op een pleintje. Zusjes van hooguit tien jaar passen op hun kleine broertjes. De ouders zijn niet thuis. De oudere kinderen voetballen. Nicolla is de oudste. Hij is vijftien. Hij gaat niet meer naar school. ‘School en ik, dat is geen goede combinatie.’ Hij heeft stevige handen, ze voelen aan als schuurpapier. Nicolla werkt in de sloop. Zwartwerk. Hij sloopt huizen. Ook al weer zo’n lekkere combinatie. Zijn ouders wachten namelijk juist op een nieuw huis. ‘Maar door die klotecamorra komt hier niets af.’ De kinderen zeggen dat ze nooit vriendjes en vriendinnetjes uitnodigen op het plein. Vanessa (14), een mooi meisje in een zuurstokroze vest, zit op een muurtje: ‘Ik schaam me voor m’n eigen huis. Ik ga altijd naar m’n vriendinnen toe. Nodig ze nooit hier uit.’

De communicatie op het kampje verloopt als volgt: omaatje opent raam en begint te roepen wat dat vreemde volk hier moet. We zijn hier voor de aardbeving, roepen we terug. Ze heet Nenella Rota. Ze pakt twee grote kazen uit haar huisje. Opengebarsten kazen. ‘Kapotgebarsten door de hitte en aangevreten door de mieren. Zie je?’ In haar huisje maakt ze kazen die ze later verkoopt op de markt. ‘Als m’n nieuwe huis af is, dan ga ik hier meteen weg. Maar ja. Ze beloven me al dertig jaar dat het een keer af komt.’ Feilloos switcht ze van onderwerp en begint over buitenlanders. ‘In de huizen die leegstaan, stopt de gemeente zigeuners en Marokkanen.’ Nenella moet niks van ze hebben. Ze is bang van ze, zegt ze. Toevallig loopt er net eentje langs. Een Marokkaanse jongeman van een jaar of twintig. ‘Hallo mevrouw’, zegt de jongen netjes. ‘Hallo’, zegt Nenella op haar alleraardigst terug. De jongen blijft even staan voor een babbeltje met Nenella. Als hij weggaat, zegt Nenella: ‘Dag!’ Maar als hij echt weg is, begint ze opnieuw over die buitenlanders ‘En weet je wat het ergste is? Die buitenlanders krijgen nog eerder een nieuw huis dan wij, de echte terremotati. Toen hier die aardbeving was, liepen zij daar in Marokko achter geiten aan.’

Gevraagd naar hun politieke voorkeur, zeggen de meeste mensen hier op Berlusconi te hebben gestemd. Een oude man begint zelfs te bazelen over Mussolini. Dat die weer moet terugkomen, omdat hij tenminste wel raad zou weten met al die buitenlanders.

Toeristen

Zoals in iedere kleine wereld, kan er ook in de noodwoningenwijk van Montella geen ‘gepest stel’ ontbreken. Dat zijn Mario en zijn zoon Gennaro. ‘Die eten wel 12 keer per dag’, lachen de kinderen van het pleintje. ‘Kom mee, dan gaan we kijken! Wel foto’s maken, hè!’ En inderdaad, als we binnenkomen, zitten vader en zoon te eten aan een piepklein tafeltje in een klein keukentje. Een grote homp brood ligt op tafel met een mozzarella di bufala (vette buffelkaas) ernaast. Gennaro is, op z’n zachtst gezegd, een tikkie aan de grote kant voor het tafeltje. Ook voor het stoeltje. Als ik hem vraag zijn naam in mijn opschrijfboekje te noteren, lukt dat niet. Althans, het is niet leesbaar. Ik heb sterk de indruk dat hij niet kan schrijven. Het interview gaat in plat Montelliaans, en daar ben ik niet vaardig in. Wat ik heb begrepen, is dat zijn vrouw twee maanden geleden is overleden. Van haar hangt een portret aan de muur met de bidprent erbij. Daarnaast hangt een affiche van de gemeente Montella. ‘Gefeliciteerd met het veertigjarige huwelijk’, staat erop. ‘Maar ik zou liever een nieuw huis krijgen’, moppert Mario. ‘ Ma quando, quando, quando, quando?’ Wanneer, wanneer, wanneer? Gennaro geeft buiten de hond Bobby te eten. Pasta met tomatensaus.

Als ik Mario goed begrijp, huurde hij ten tijde van de aardbeving een goedkoop huis van een welgestelde familie. Toen die familie haar huis kwijtraakte, ging ze zelf in het huurhuis wonen. Mario kon inpakken. En nu kan hij niks goedkoops meer vinden en wacht en wacht maar. In het houten huisje. Het verhaal van Mario en Gennaro hoor ik vaker in Irpinia. Aan het einde blijf je met de vraag zitten: Maar hebben ze überhaupt wel recht op een nieuw huis? Ze zeggen allemaal natuurlijk van wel. Maar moeten ze zich eigenlijk niet gewoon in de handen wrijven dat dit soort noodwoningen bestaat, waar ze alleen gas, water en licht hoeven te betalen? Kortom, wie van de bewoners in de houten huisjes zijn echte terremotati, en wie doet maar alsof?

Op de terugweg komen we weer door het stadje Sant Angelo dei Lombardi. Via via komen we aan bij een kleine vierkante container van beton. Binnen woont Carmella Fellela. Ze is begin tachtig. We zijn er hooguit twintig minuten, en als we weggaan komt ze ons achterna om ons te zoenen. ‘Mijn zonen! Mijn zonen! Mijn zonen!’ roept ze. In haar huisje heeft de tijd stilgestaan. Haar zonen zijn jaren geleden vertrokken, haar man is al decennia dood, maar aan de muren hangen nog steeds posters van Formule 1-coureurs uit de jaren negentig. Damon Hill, Nigel Mansell en Jacques Villeneuve. Bij de ingang een Baywatch-poster, David Hasselhoff op het strand. Carmella is zo gewend aan haar huisje dat ze er niet eens meer weg wil. Voor geen goud krijgen ze haar eruit, vertelt ze, gezeten aan een tafeltje met daarop een bos verse rozen in een vaas. Maar Carmella moet juist weg van de gemeente. Haar nieuwe huis is na dertig jaar eindelijk bijna klaar. Bovendien, in haar containertje zit asbest. Maar die neemt ze op de koop toe. ‘Ik ben al tachtig. Laat mij nu maar hier blijven wonen. Laat mij maar lekker hier.’

Als we Sant Angelo dei Lombardi verlaten, ontdekken we nog een kampje. Bewoond. Als we vragen naar de aardbeving, beginnen de mensen te lachen. Een Napolitaans stel heeft zich het huisje toegeëigend. ‘We betalen maar zeshonderd euro per jaar aan de gemeente en zo hebben wij in de weekenden een mooi vakantiehuisje in een ontzettend rustig gebied waar de lucht nog schoon is’, vertelt Antonio Antonelli. Als we hem een e-mail sturen, kunnen we er een weekje logeren. Antonio verhuurt zijn houten huisje namelijk ook aan toeristen.

DOOR RALF GROOTHUIZEN/Foto’s allard de witte

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content