‘Wenen blijft het walhalla’

ANNELEEN LENAERTS 'Een harptraditie bestaat niet in Oostenrijk. Ze móéten wel iemand uit de buitenwereld aanvaarden. (lacht)'

Ze speelt sinds 2010 bij de Wiener Philharmoniker, zo niet het beste dan toch het meest prestigieuze orkest ter wereld, en zaterdag is ze een van de toptalenten op Klara in deSingel in Antwerpen: harpiste Anneleen Lenaerts. Een gesprek met de fijnbesnaarde Limburgse.

Lenaerts komt in deSingel haar nieuwe cd voorstellen, een samenwerking met de Griekse klarinettist Dionysis Grammenos. Het is haar eerste wapenfeit voor Warner Classics, de grote platenfirma waarmee ze in december een exclusief langetermijncontract afsloot.

Mogen we die deal opzienbarend noemen, in deze voor de muziekindustrie zo donkere dagen? Tenzij je violist of pianist bent, is het niet gemakkelijk om je bij een major in de kijker te spelen.

ANNELEEN LENAERTS: Mijn samenwerking met Warner heeft haar wortels in de Klarapijs voor Jonge Belofte die ik in 2011 won. Daar was een cd-opname met harpconcerto’s aan verbonden, die Warner twee jaar geleden heeft opgepikt. Dat was al fantastisch. Toen ik mijn nieuwe cd aan het afwerken was, waarop ik samen met Dionysis Grammenos werk van Schubert en Schumann speel, kwam dan de vraag: ‘Wil je op lange termijn met ons samenwerken?’ Inderdaad, ik had nooit durven dromen dat die interesse voor een harpiste zou bestaan. Het is wel spannend: ik moet de verwachtingen nu waarmaken.

U speelt ondertussen al zes jaar bij de Wiener Philharmoniker. Heeft dat orkest uw spel beïnvloed?

LENAERTS: Absoluut. Harp studeren is een eenzame bezigheid. Toen ik er destijds aan begon, kon ik me niet voorstellen dat ik ooit door een orkest omringd zou zijn. Maar als de Wiener je vraagt, zeg je toe. Zo’n kans mág je niet laten liggen. Zelfs al speel ik niet altijd een actieve rol, toch evolueer ik stilistisch enorm – alleen al door de cultuur en de geschiedenis die je door dat orkest voelt stromen. Stukken die ik tien jaar geleden speelde en nu herneem, benader ik totaal anders.

Is er, zoals weleens wordt beweerd, een ’typisch Weense’ manier van spelen die je je moet aanmeten om bij de Wiener te kunnen functioneren?

LENAERTS: Tot op zekere hoogte wel, ja. Neem de symfonieën van Brahms of Bruckner, of sommige composities van Richard Strauss: die werken heeft de Wiener ooit met de componisten zélf gespeeld. Het orkest beschouwt ze haast als eigen repertoire. Overlevering is hier wetenschap, zie je. Maar spelen we bijvoorbeeld een Frans repertoire, dan gaan we daar anders mee om.

De Wiener is niet zo lastig als menige dirigent beweert?

LENAERTS: Dat is een hardnekkig cliché, dat nergens meer op gebaseerd is. Wij hebben geen chef-dirigent, het orkest nodigt zelf dirigenten uit. Die ongewone verhouding zorgt allicht voor ongemak. Maar wij zijn een ontspannen groep. De dictaturen uit de tijd van Herbert von Karajan en Carlos Kleiber zijn voorbij. Het is nu ook in Wenen opener, democratischer.

Verder is het zoals overal: ofwel heeft een dirigent iets te bieden, ofwel heeft hij niets te bieden. Je kunt een supermuzikant en zelfs een supermanager zijn, maar dat is nog wat anders dan leiding geven aan een orkest van gevoelsmensen zoals de Wiener.

Voelt u in Wenen iets van de crisis in de muziekbusiness, of blijft die stad een klassiek walhalla?

LENAERTS: Het blijft een walhalla. De Weners zijn trots op hun orkesten. De traditie van Mahler, Bruckner en de anderen leeft er nog volop. De abonnementsconcerten in de Staatsopera zijn telkens weer een Gebeurtenis, ze blijven een belangrijk deel van het stadsleven. Het is haast onmogelijk om je een abonnement aan te schaffen, omdat abonnementen van generatie op generatie in de familie blijven.

Ziet u dat ook weerspiegeld in het publiek? Is dat bijvoorbeeld jonger dan bij ons?

LENAERTS: Dat hangt ervan af wie binnen de geabonneerde families het snelste is – of het meeste te zeggen heeft. (lacht) Maar de Musikverein en de Staatsopera bieden voor alle concerten ook staanplaatsen aan, voor 3 euro. Daarvan maken veel jongeren gebruik. Zorg dat je een uurtje vroeger aan de kassa bent, en je mag voor geen geld naar de beste concerten.

Hoe bent u eigenlijk bij de Wiener terechtgekomen?

LENAERTS: Eenvoudig: ik heb auditie gedaan. Het was me vooral om de ervaring te doen. Niemand kende me, en tijdens de auditie moest je achter een gordijn spelen – liep het mis, dan zou niemand er wat van weten. Daardoor kon ik heel vrij spelen. Zo’n positie komt natuurlijk niet elke dag ongedwongen, maar ik dacht vooral: ‘Ik heb niets te verliezen.’

Tot voor kort moest je in Wenen gestudeerd hebben om er auditie te mogen doen, toch?

LENAERTS: Als violist, ja. Maar een harptraditie bestaat niet in Oostenrijk. Ze móéten wel iemand uit de buitenwereld aanvaarden. (lacht) De harpposten zijn lang bezet geweest door pianisten die hun plan trokken. Veel harppassages werden vroeger geschrapt wegens te moeilijk. Maar dat is voorbij. De eerste vrouwen die tot het orkest werden toegelaten, waren harpisten.

Over hen stond in televisiecontracten geschreven: ‘Alleen hun handen mogen in beeld komen.’ En als je leden van de Wiener lang geleden vroeg waarom er geen vrouwen toegelaten waren, kreeg je te horen: ‘Omdat we naar het orkest komen om muziek te spelen – en voor niets anders.’ Die tijd is gelukkig voorbij, maar is die oude cultuur nog voelbaar?

LENAERTS: Toch wel, en sterker dan ik verwacht had. Maar we zijn ondertussen met acht vrouwen in het orkest, en als er audities zijn, zit ik mee aan de andere kant van het gordijn. In de laatste ronde spelen de kandidaten zonder gordijn, en er wordt altijd voor de béste gekozen – of dat nu een man of een vrouw is.

Kijk, in Wenen is alles traditie. Alles moet bewaard worden zoals het is. Aan de ene kant is dat een voordeel: er zijn nu eenmaal veel mooie dingen waarop de Weners terecht trots zijn, en die ze in ere houden – in Vlaanderen zie je dat te weinig.

Maar het kan ook een nadeel zijn. Vernieuwing ligt bijvoorbeeld niet voor de hand. Het pure feit dat ‘zonder vrouwen spelen’ de Wiener Philharmoniker speciaal maakte, maakte het ook moeilijk om daar iets aan te veranderen. Had de unieke klank van het orkest iets met dat exclusief mannelijke karakter te maken? Misschien niet, maar ze namen liever het zekere voor het onzekere. Als zelfs jongere generaties nog altijd zo denken, is dat niet tegen vrouwen gericht, maar een reflex om de traditie veilig te stellen. Daar kan ik wel begrip voor opbrengen.

Om nog eens een cliché boven te halen: Oostenrijkers zouden nurkse mensen zijn. Klopt dat?

LENAERTS: Ze komen zo over, maar eigenlijk is dat een uitdrukking van hun humor of hun soort… gezelligheid. (lacht) In de typische Weense koffiehuizen waar je als toerist naartoe gaat, word je ook zo bediend. Dat hoort zo, lijkt het. Maar eigenlijk zijn Oostenrijkers gemoedelijk, en sterk in ironie en zelfspot. Een beetje zoals Vlamingen.

Tot slot: u raakt in ijltempo volleerd. Hoe ziet u zichzelf nog evolueren?

LENAERTS: Er staan wel wat dingen op mijn verlanglijstje: meer lesgeven en een kamermuziekfestival oprichten, bijvoorbeeld. Maar dat hoeft allemaal niet nu meteen. Ik heb nog tijd.

Anneleen Lenaerts speelt op zaterdag 28/01 op Klara in deSingel in Antwerpen (met Dionysis Grammenos), op dinsdag 7/02 in De Bijloke in Gent (solo), op donderdag 9/02 in Cultuurcentrum Hasselt en op vrijdag 10/02 in Bozar in Brussel (telkens met Quatuor Zaïde). Meer informatie: www.anneleenlenaerts.com.

Door RUDY TAMBUYSER

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content