Geluk bestaat uiteraard. Je zou het bijvoorbeeld kunnen ervaren door op een gulle zonnige dag in het gras te gaan liggen, met je hoed over je gezicht, en naar de vogels te luisteren. Een halfuur lang geen enkele beslissing nemen, zelfs niet de beslissing om aardbeien te halen, of een glas wijn, of een boek. Was dat geen zin uit een kortverhaal dat we lazen op de middelbare school, ‘Het is treurig om je geneugten in halve uren te tellen in plaats van in dagen’? Heel ambitieus; vast van een Amerikaanse schrijver. Rij niet in een Volkswagentje, rij in een Buick. Liefst een uit 1946 of 1948, met het originele leren interieur in rood en beige, intussen mooi gecraqueleerd. Wees geen halfuur gelukkig, begin met een halfjaar en bouw dan geleidelijk op. Yes, we can. Tja, als je met zulk een slogan de belangrijkste verkiezingen ter wereld kunt winnen, wat is er dan eigenlijk onmogelijk? De geschiedschrijvers hebben Julius Caesar de meest hoogdravende toespraken-vóór-de-veldslag in de mond gelegd, maar in werkelijkheid bracht hij zijn legionairs in de stemming door aangebrande grappen te vertellen – een veteraan zei dat hij hele cohorten deed lachen om een mop over een bos radijzen en een wortel die hij in zijn hand hield – en dan te besluiten met een simpel zinnetje als ‘We gaan ze pakken, mannen’. Dat vertelt Claudius in Ik, Claudius van Robert Graves. Het klinkt aannemelijk. En dan schuift er een wolk voor de zon, want het is nog maar mei, de wind steekt op, je begint te rillen. Maar wacht, schreef Augustinus van Hippo niet dat het iets bewijst, het feit dat we ons vaag een voorstelling kunnen maken van almaar hoger geluk? En wat bewijst dat dan? Ook een toesprakenschrijver, Augustinus, een spindoctor die het moe werd een venditor verborum te zijn, een woordenverkoper. Tijd om aan het avondeten te beginnen. Een onderneming die vele beslissingen vereist. Misschien moet je het vermogen om beslissingen te nemen als geluk beschouwen, niet de een of andere gemoedstoestand. Je vrijheid verwerf je, gemoedsopwellingen moet je over je heen laten rollen. En misschien kun je beginnen met het woord ‘moeten’ te vergeten.

Je zou denken dat schrijvers de woordenverkopers bij uitstek zijn, maar als het goed zit, verpatsen ze niets aan de macht. Het is een raar effect van dertig jaar lezen dat ik afgrondelijke verveling voel bij kreten als ‘Crisissen zijn uitdagingen’ of ‘De opkomst van Globalistan’ en herleef wanneer ik een boek opensla en een stem hoor met een eigen timbre. Goede schrijvers bevrijden je van de druk van de openbare taal, die er op de een of andere manier altijd in slaagt om schijnheilig te zijn, waarschijnlijk omdat er niet veel in gepraat wordt, alleen nagepraat. Dan is het een verlossing om iets van een echte mens te horen. Ik sla Bea van Kamiel Vanhole open en zie: ‘Kalm blijven jongen. Nu niet je kop gaan verliezen. Gewoon doen wat je je hele leven al gedaan hebt: helder proberen te blijven in een wereld die daar niet meteen toe uitnodigt. Zelfs in een psychiatrisch pretpark zijn wegen, toch?’ Ja, denk ik dan. Alleen Kamiel had die zinnen kunnen schrijven. Het gaat om de toon, bescheiden en geestig. Die een soort moed geeft. Een week na zijn dood liep ik een Leuvense boekhandel in, de verkoper zei: ‘Hier zijn gisteren nog boeken aangekomen die hij besteld heeft.’ De boeken die hij niet meer ophaalde, dat is leegte. De boeken die hij niet meer kan schrijven, die ontberen we.

Leen Huet (42) woont in Leuven en leeft enigszins tot haar eigen verbazing van lezen en schrijven.

door Leen Huet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content