Ze is een van de grote vocalistes van haar tijd, ondanks of net dankzij haar grote artistieke buigzaamheid. Anne-Sofie Von Otter, op 15 september in Gent, over saaie opera’s en de reden waarom u vandaag nog een piano moet kopen. ‘Als we alleen maar doden op het programma zetten, komen we er niet.’

Ze praat niet graag, ze zingt liever. Anne-Sofie Von Otter is dan ook een van de beste mezzosopranen van haar generatie, en afgezien van het wel erg specifieke fenomeen Cecilia Bartoli allicht ook de beroemdste. Dat dankt ze aan haar opmerkelijke technische, muzikale en psychologische flexibiliteit, die haar van Bach tot Mahler, van Handel tot Strauss, maar ook van Gershwin tot Deep Purple bracht.

Met haar recentste album, helemaal aan Johann Sebastian Bach gewijd, keert ze – heel even – terug naar haar vocale en muzikale roots. Ze komt het op 15 september live voorstellen in Gent en was bereid tot een noords afgemeten maar verhoudingsgewijs vrij hartelijk gesprek.

Volgens de promo hebt u bij deze Bachplaat het gevoel weer thuis te komen. Gefeliciteerd: daarmee bent u de eerste zanger die zich bij Bach echt comfortabel voelt. Al is het natuurlijk maar een perstekst…

Anne-Sofie Von Otter: Dankuwel voor het begrip. (lacht) Maar op een bepaalde manier klopt het wel. Het was met Bachs muziek dat ik destijds naam kon maken als oratoriumsoliste. Dat was ook logisch: als studente kreeg ik van mijn leraar veel Bach voorgezet – vooral het werken aan het Weihnachtsoratorium herinner ik me goed. Bachs muziek is niet alleen prachtig, ze is ook technisch heel nuttig voor een jonge zanger.

In het begin van mijn carrière zong ik veel Bach, daarna jarenlang niets meer. Enerzijds omdat er zoveel tijd naar ander repertoire ging, anderzijds omdat ik er ook van hou om de muziek van de allergrootste componisten fris te houden. Je kunt eindeloos op tournee gaan, voortdurend de Mattheuspassie van Bach en Messiah van Handel zingen… en zelfs die werken op den duur gaan haten. Dat wil ik niet laten gebeuren. Stel je voor dat ik de aria Erbarme dich niet meer kon uitstaan. Ik wil mijn oorspronkelijke gevoel bij die muziek zo goed mogelijk bewaren.

Dus ja, door weer Bach te zingen kom ik thuis, al heb ik datzelfde gevoel bij alle barokmuziek die ik doe. Het is een stijl die me heel nabij is, op een instinctieve manier. Met barokmuziek kun je alle kanten op, you can fiddle around with it. Bovendien ben ik het type zanger dat musiceert zoals een instrumentalist, wat zeker in het geval van Bach een grote troef is.

Veel vooraanstaande figuren uit de barokpraktijk spelen geleidelijk aan minder oude muziek. Hebt u, zoals velen van hen, de indruk dat u op die manier de muziekgeschiedenis en haar logica enigszins herbeleeft, om zo tot een beter begrip van recentere muziek te komen?

Von Otter: Heel zeker. Niet op een theoretische, systematische manier, maar mijn barokervaring tekent wel mijn benadering van bijvoorbeeld liederen, of van Mozarts muziek. Zelfs, tot veler verrassing misschien, van jazz en pop. Die delen met barokmuziek de typische vrijheid bij het fraseren, waarvan ik zo graag denk dat ze me op het lijf geschreven is. Maar laten we nu ook niet overdrijven: eens bij Wagner of Mahler aanbeland, moet je je barokbrein laten voor wat het is. (lacht)

U zei ooit dat u niet veel ophad met opera, vanwege de sterke vereenvoudiging én overdrijving. Ik vond het fijn om dat van een zangeres te lezen. Toch hebt u de laatste jaren veel opera gedaan, zij het welgekozen. Hebt u uw mening herzien?

Von Otter: Ik weet niet precies wat ik in het interview dat u aanhaalt heb gezegd. In deze vorm komt het me niet bekend voor. Het klopt dat opera niet de reden was waarom ik wou zingen. Ik wist er niets van, was er dus niet in geïnteresseerd. Maar mijn leraar en mijn agent waren duidelijk: je móét opera zingen als je als zanger je brood wilt verdienen en een carrière wilt uitbouwen. Dat vond ik geen aantrekkelijk idee. Achter een partituur staan was veel makkelijker. Maar goed, ik heb het gedaan en daar ben ik blij om. In zo’n groot productieteam zitten is opwindend: werken met regisseurs, de puzzel in elkaar passen met collega’s, zien wat er gebeurt wanneer je begint te acteren, of zelfs nog maar te bewegen.

Theater interesseert me heel erg – wat je kunt doen met zelfs het raarste draaiboek. Eerlijk: als ik een vrije avond heb, kies ik sneller voor een goeie theatervoorstelling dan voor een…

Opera.

Von Otter:(twijfelt) Alhoewel, als opera écht goed is, kan er niet veel tegenop. Ik heb al voorstellingen van Salome(van Richard Strauss, nvdr) of opera’s van Janacek gezien die me echt omverbliezen. Maar om nu voor de tiende keer Le Nozze di Figaro te gaan bekijken, nee.

Misschien nog meer dan als operazangeres bent u gelauwerd als liedzangeres. Dietrich Fischer-Dieskau vond liederen veel moeilijker dan opera, omdat je er in twee minuten een vaak episch, maar ook psychologisch en associatief kluwen moet in neerzetten. In een opera heb je twee uur om één personage met vaak maar één karaktertrek te ontwikkelen.

Von Otter: Hm. Het is gewoon een andere job. Voor liederen moet je verschrikkelijk goed voorbereid zijn. Het duurt en duurt voor je zo’n dingetje van enkele minuten helemaal doorgrondt. Ik ben nogal grondig, haal een stuk helemaal uit elkaar om het dan terug samen te stellen en te zien wat ik ermee kan doen. Ik denk veel na over agogiek, het heen en weer binnenin elke frase. Dus repeteren en repeteren we, Bengt Forsberg (haar begeleider, nvdr) en ik, en voor hem is dat soms een groot probleem. Na bijna dertig jaar is hij het natuurlijk gewend, maar in principe is hij een kamermusicus. Hij is erg snel en altijd op iets nieuws gebrand. Met instrumentalisten kun je tempo maken. Zo’n zanger, daarentegen, die moet altijd maar ademen, kent nooit zijn noten… (lacht)

Ook het publiek voor liederen is moeilijker. Het weet meestal wel iets over de poëzie die wordt gezongen en over de historische positie van de componist. Liederen luisteren is actiever, helemaal wat anders dan een uitvoering van Carmen binnenstappen en eens goed ontspannen. Maar goed: liederen zingen geeft veel voldoening. Je doe het helemaal op jezelf, niemand beslist iets in je plaats, je bent je eigen regisseur. In opera is dat anders, daar ga je helemaal op in het dramatische proces.

In België is er de laatste tijd wat te doen rond de noodzaak van deugdelijke kunstkritiek. Critici zijn wel meestal aardig voor u, maar los daarvan: zijn ze nodig?

Von Otter: Wat wilt u dat ik antwoord? (lacht)

Oei, ik had alleen vragen voorbereid. Maar als u aandringt: ze zijn heel, héél belangrijk, want…

Von Otter: Nee, ernstig: critici hebben een belangrijke rol te spelen, want de klassieke muziek snakt naar lucht. Er is steeds minder kennis van, zeker onder jonge mensen, die haar niet meer op school onderwezen krijgen, mensen hebben niet zomaar een piano meer in huis… Vroeger had elk burgerlijk middenklassegezin een piano, een bibliotheek en platen. De kinderen leerden piano of fluit. Dat is gedaan. We hebben allemaal een computer en een radio waar niets klassieks uit komt. Dus is het zeer belangrijk dat er over klassieke muziek geschreven wordt, zelfs al is het in de vorm van niet altijd even fijnbesnaarde kritiek. Een zichzelf respecterende krant moet er, net zoals voor theater, plaats voor maken. Als het altijd over Julia Roberts en Brad Pitt moet gaan, kunnen we de boel beter sluiten.

Dirigent Christoph von Dohnanyi zei: we zullen zoals een museum worden. Mocht dat waar zijn, betreurt u het dan? En als zelfs een museumfunctie er niet in zit: ziet u manieren om jonge mensen weer aan boord te hijsen?

Von Otter: Betreuren doe ik dat zeker, al hebben de klassieke muziek en de bijbehorende opnamebedrijven – die niet met elkaar verward mogen worden – zichzelf ook wel wat te verwijten. We komen vaak zo reactionair over. We hechten zo aan de slipjas en het zichtbare sérieux. We moeten ons realiseren dat we vandáág leven.

De Verenigde Staten doen het in dat opzicht beter dan Europa: er is veel moderne Amerikaanse muziek en die wordt ook regelmatig gespeeld. Amerikaanse zangers zoals Dawn Upshaw, Susan Graham of Thomas Hampson zingen vaak nieuwe stukken. Ik doe dat inderdaad minder, maar ik heb toch aardig wat jazz en pop gedaan, en probeer meer algemeen een enigszins modern mens te zijn. (wijst ironisch naar haar designersjaaltje) Als we alleen maar doden zoals Mozart en Brahms op het programma zetten, komen we er niet.

Het zou jammer zijn als we klassieke muziek tot een rariteit laten verworden, want ze is zo verrijkend en betekenisvol. Begrijp me niet verkeerd: als mensen Madonna betekenisvol vinden, fijn voor hen. Maar het zou toch jammer zijn om Stravinski te missen. En er is maar één manier om dat te vermijden: maak van klassieke muziek weer een item in opvoeding en opleiding.

DE RECENTSTE BACH-OPNAME VAN VON OTTER EN CONCERTO COPENHAGEN IS UIT BIJ ARCHIV (00289 477 7467). ZE KOMEN MET HETZELFDE PROGRAMMA NAAR DE VLAAMSE OPERA IN GENT (VOOR HET FESTIVAL VAN VLAANDEREN) OP 15 SEPTEMBER 2009 (www.festival.be)

DOOR RUDY TAMBUYSER

‘Jazz en pop delen met barokmuziek de typische vrijheid bij het fraseren.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content