Als gerechtspsychiater moet hij voortdurend oordelen over de centrale vraag in ons strafrecht: is de dader al dan niet toerekeningsvatbaar? Chris Dillen over kleptomanie, seksuelevoorkeurstoornissen en de psychopaat in elk van ons.

‘Ja, ik heb al heel wat geestelijken gezien die kinderen hebben misbruikt’, zegt Chris Dillen. ‘Als gerechtspsychiater zie je zowel slachtoffers als daders. Dat maakt het vak ook boeiend. Zelfs voor iemand die slachtoffers behandelt, kan het dikwijls heel zinvol zijn om ook eens een dader aan het woord te horen. Niet om zijn of haar daden te kunnen rechtvaardigen, dat is een verkeerd beeld dat bij sommige mensen nog altijd leeft van de gerechtspsychiatrie: het is niet omdat je probeert te begrijpen waarom iemand een misdrijf pleegt, dat je die persoon ontslaat van zijn of haar verantwoordelijkheid. Maar het kan wel zinvol zijn om iets meer begrip te hebben voor de achtergrond van de dader, en hem niet uitsluitend te zien als een monster dat voor de rest van zijn leven in een kooi moet worden opgesloten.’

Hoe komen geestelijken ertoe om kinderen te misbruiken?

Chris Dillen: Het eerlijkste antwoord is dat we dat eigenlijk niet weten. En dat geldt voor alle daders van zedenmisdrijven met minderjarigen. Er zijn verschillende hypothesen, dat wel. Een van de mogelijke verklaringen is die van de abused abuser: mensen die in hun jeugd seksueel misbruikt worden, hebben een verhoogde kans om dat later ook zelf te doen. Maar er zijn evengoed aanwijzingen dat het een biologisch gegeven is. Uit dierenexperimenten blijkt dat de blootstelling van de foetus aan bepaalde hormonen kan leiden tot een verstoring van de seksuele regeling. Als je bij de foetus van vrouwelijke ratjes mannelijke hormonen inspuit in een bepaalde fase van de zwangerschap, dan zullen die ratjes op volwassen leeftijd mannelijk seksueel gedrag vertonen en andere ratjes bespringen.

Dus men wordt misschien pedofiel in de baarmoeder?

Dillen: Dat weten we dus niet. Je kunt de wereld ook niet onderverdelen in pedofielen en niet-pedofielen. Ik zie veel mensen die bij wijze van spreken voor vijf of tien procent van hun seksualiteit een pedofiele neiging of stoornis hebben, maar die voor de overige negentig procent van hun seksuele identiteit gericht zijn op een volwassen partner. Als we over pedofielen spreken, hebben we het over mensen die in hun fantasie of in hun handelingen gericht zijn op minderjarigen vóór de puberteit. Dat is ook een belangrijke nuance, die men soms over het hoofd ziet. Mensen die worden aangetrokken tot minderjarigen in hun puberteit, noemen we efebofielen.

Dillen: Nee, absoluut niet. Je ziet ook alle mogelijke combinaties: mannen die worden aangetrokken tot volwassen vrouwen en minderjarige jongetjes. Of omgekeerd. Het enige wat we wel zeker weten, is dat het recidivegevaar hoger ligt bij daders die gericht zijn op jongens.

Is er bij priesters een verband met het celibaat? Zelfs al ben je maar voor tien procent pedofiel – als je die overige negentig procent van je seksuele identiteit niet kunt beleven, zal de kans toch groter zijn dat je vroeg of laat een kind misbruikt, niet?

Dillen: Ik denk dat het een van de elementen is die een rol spelen. Zoals het bij een man na tien jaar huwelijk ook een rol zal spelen dat zijn vrouw geen zin meer heeft in seks, waardoor hij die pedofiele tien procent als het ware zal voelen kriebelen en daar op een bepaald moment ook iets verder in gaat. Wat vandaag een zeer belangrijke rol speelt, is kinderporno op het internet. Daardoor gaan mensen veel sneller tot handelen over dan vroeger. De drempel ligt veel lager. En dus zien we die kleine percentages pedofilie veel sneller aan de oppervlakte komen dan vroeger. Al is het natuurlijk nog een grote stap van het bekijken van kinderporno op het internet en het effectief benaderen van een kind. Voor de dader, bedoel ik dan, want kinderporno maakt evengoed slachtoffers, natuurlijk, het is evenzeer een misdrijf.

Is pedofilie een psychiatrische stoornis?

Dillen: We noemen het een seksuelevoorkeurstoornis, zoals exhibitionisme en seksueel sadisme dat bijvoorbeeld ook zijn. Merkwaardig genoeg zien we dat de meesten van de mensen met zulke stoornissen daarnaast geen andere pathologie hebben – ze hebben geen psychopathie, geen borderline, of wat dan ook. En dat is opmerkelijk, omdat verschillende psychiatrische stoornissen elkaar meestal wél overlappen. Blijkbaar is de seksuele stoornis toch van een andere aard. Het is trouwens niet omdat iemand pedofiel is, dat hij kinderen zal misbruiken of naar kinderporno kijkt. Er bestaan pedofielen die perfect het onderscheid kunnen maken tussen hun fantasie en de realiteit. Ik heb een man gekend die volledig pedofiel was, voor honderd procent, hij had nooit een relatie gehad met een volwassen partner. Hij had zijn hele leven met kinderen gewerkt, in de jeugdbeweging. Maar nooit had hij ook maar één seksuele handeling gesteld. Het is dus niet omdat je pedofiel bent, dat je ook slachtoffers maakt.

Hoe kan een priester, of een bisschop, die toch de blijde boodschap verkondigt, leven met zijn kindermisbruik, zonder daaraan kapot te gaan? Hoe verzoent hij dat met zijn geweten?

Dillen: Dat kun je je inderdaad afvragen voor alle mensen met een normaal geweten en een normaal gevoelsleven die kinderen misbruiken. Zij kunnen dat omdat zij zogenaamde cognitieve distorties ontwikkelen: zij zoeken als het ware excuses, zij maken zichzelf bepaalde dingen wijs om hun geweten te sussen. Dat het een vorm van seksuele opvoeding is, bijvoorbeeld. Dat kinderen het beter kunnen leren van iemand die hen graag ziet dan van iemand die hen mishandelt. Als je jezelf dat kunt wijsmaken, dat je die kinderen eigenlijk een dienst bewijst, krijg je van jezelf als het ware moreel vrij spel. De menselijke geest zit zeer vernuftig in elkaar, ook in zijn perverse kantjes.

Komt kindermisbruik verhoudingsgewijs meer voor bij priesters dan bij de rest van de bevolking?

Dillen: Nee, ik denk dat je dat absoluut niet kunt zeggen. Het komt veel voor in de bevolking, dat is eigenlijk het meest beangstigende van mijn job. Dertig procent van het werk van de gemiddelde gerechtspsychiater heeft betrekking op zedenzaken, waarvan het grootste deel met minderjarigen. Ik zeg weleens om te lachen, maar eigenlijk is het niet om te lachen, dat men mij in de regio Groot-Antwerpen geen enkele wijk kan aanwijzen waar ik niet het adres heb van iemand die zedenzaken met minderjarigen heeft gepleegd. Het komt heel vaak voor, ook bij priesters, maar evengoed in alle sectoren waar men met kinderen werkt, van het onderwijs tot de jeugdbeweging. In die sectoren zitten vermoedelijk verhoudingsgewijs meer pedofielen, omdat zij zich letterlijk en figuurlijk aangetrokken voelen tot kinderen. Zij doen zulke jobs ook graag, en zij doen dat meestal ook zeer goed, omdat ze heel goed door kinderen worden aangevoeld. Helaas is er ook die seksuele aantrekkingskracht.

Klopt het dat seksuele delinquenten steeds vaker hun volledige straf uitzitten, omdat ze op die manier een psychiatrische behandeling bij voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen vermijden?

Dillen: Ik weet niet of het hun eigen keuze is om hun straf steeds vaker uit te zitten. Ze komen de laatste jaren ook veel minder snel in aanmerking voor een voorwaardelijke invrijheidstelling. Omdat de maatschappij nu eenmaal minder tolerant is geworden voor zulke misdrijven. Als iemand vroeger na twee van de vijf jaar in aanmerking kwam voor voorwaardelijke invrijheidstelling, dan vond hij een behandeling als voorwaarde misschien oké. Als je, zoals vandaag, pas na vier van de vijf jaar in aanmerking komt, dan zeg je misschien wat sneller: laat mij dat laatste jaar ook nog maar uitzitten, dan ben ik er helemaal vanaf en kan niemand mij nog zeggen wat ik wel of niet kan doen.

Zou een psychologische behandeling na de straf niet sowieso verplicht moeten zijn?

Dillen: Rechters kunnen altijd een zogenaamde tbr opleggen – ter beschikking van de regering – waardoor je na de vrijlating nog voorwaarden kunt opleggen. Dat gebeurt ook steeds vaker. Een goede zaak. Ik adviseer dat regelmatig aan de rechter bij bepaalde vormen van zedendelicten met minderjarigen: zorg dat je een stok achter de deur hebt, want het recidivegevaar is heel groot – gemiddeld zal zo’n zestig tot zeventig procent van de daders hervallen. Maatschappelijk gesproken is dat natuurlijk niet aangenaam.

Vormt chemische castratie een uitweg?

Dillen: De meest efficiënte oplossing is echte castratie. Vandaag kan dat uiteraard niet meer, maar in de Scandinavische landen heeft men dat tot in de jaren zestig van de vorige eeuw toegepast. Het recidivecijfer zakt dan tot bijna nul procent. Bij een chemische castratie wordt met hormonale middelen de testosteronspiegel als het ware platgelegd. Het probleem is dat je op die manier maar een stukje van de drift uitschakelt. De agressie blijft op peil, en dus zou je na chemische castratie weleens een ander soort feiten kunnen krijgen, misschien zelfs veel zwaardere feiten. Het is dus niet zo simpel, je kunt seksuele delinquenten niet zomaar wat hormonen geven om het probleem op te lossen. De bijwerkingen van een chemische castratie zijn bovendien niet te onderschatten. En ik weet wel dat dat de meeste mensen geen barst zal interesseren, maar als psychiater ben en blijf ik een geneesheer. Wij mogen mensen niet te veel schaden.

Bent u nog betrokken bij de behandeling van daders?

Dillen: Niet meer. Ik doe alleen expertises.

Is dat niet eigenaardig? Alsof u uw vak maar half beoefent? U stelt een diagnose en daar blijft het bij.

Dillen: Dat is zo, maar dat geldt ook voor een arts-endocrinoloog die alleen met suikerziekte bezig is, die mist ook negenennegentig procent van de geneeskunde. In mijn vak is dat ook zo. Maar het is onvermijdelijk als je het goed wilt doen. Als je van alles blijft doen, ken je van alles een beetje, maar van niets de essentie.

Van wie krijgt u uw opdrachten?

Dillen: De advocaat van de verdediging kan een psychiater inschakelen, de procureur kan dat doen. Maar de meeste opdrachten komen van rechters.

Als u voor de verdediging optreedt, wordt u dan niet onder druk gezet om in het voordeel van de verdachte te oordelen?

Dillen: Ik schrijf wat ik denk, ik zal nooit mijn oordeel aanpassen opdat het in de kraam van de verdediging zou passen of van wie dan ook. Dat weet men ondertussen ook van mij. Alleen op die manier, door correct en eerlijk te werken, bouw je een re-putatie op. Als ik een verslag schrijf voor de verdediging, zullen ook andere partijen dat ernstig nemen.

Moet u vaak de keuze maken of iemand al dan niet toerekeningsvatbaar is?

Dillen: Dat is de basisvraag in het strafrecht. Het is precies om dat uit te maken dat men een gerechtspsychiater aanstelt. In artikel 71 van het strafwetboek staat dat er geen misdrijf is als iemand een als misdrijf omschreven feit heeft gepleegd in een staat van krankzinnigheid. En dan begint het probleem natuurlijk.

Hoezo?

Dillen: Wel, krankzinnigheid wordt verder niet omschreven. Het is een geestesstoornis die maakt dat iemand zijn of haar gedrag niet voldoende meer kan controleren. Daar moet je het als psychiater mee doen. In negentig procent van de gevallen is het natuurlijk duidelijk. Iemand die in het criminele milieu een afrekening doet, is meestal duidelijk toerekeningsvatbaar. Iemand die in een psychose bepaalde feiten pleegt, is duidelijk niet toerekeningsvatbaar. Maar wat doen we bijvoorbeeld met kleptomanie? Volgens de letter van de wet is een kleptomaan ontoerekeningsvatbaar, want er is een geestesstoornis, er is een misdrijf, en het misdrijf wordt veroorzaakt door de stoornis. Als dat het geval is, moet er volgens de letter van de wet voor internering worden gekozen.

Is kleptomanie een soort verslaving aan diefstal?

Dillen: Het is verwant aan de verslaving, we noemen het een impulscontrolestoornis.

Is een verslaafde die een misdrijf pleegt niet per definitie ontoerekeningsvatbaar?

Dillen: Alleen als er een causaal verband is tussen de verslaving en de feiten, zoals bij kleptomanie. Het is niet omdat iemand bijvoorbeeld dronken is op het ogenblik van een misdrijf, dat hij ontoerekeningsvatbaar is. Wij gaan er namelijk van uit dat die persoon op het moment dat hij begon te drinken er ook voor had kunnen kiezen om dat niet te doen. Zelfs een alcoholverslaafde moet op het moment dat hij begint te drinken weten dat de alcohol zijn gedrag zal beïnvloeden. Het is zijn verantwoordelijkheid als hij toch begint te drinken. Alleen bij zwaar verslaafden die zich echt aan het dooddrinken zijn, zou je eventueel kunnen spreken van ontoerekeningsvatbaarheid.

Wat is het verband tussen ontoerekeningsvatbaarheid en onweerstaanbare drang?

Dillen: Beide concepten staan in artikel 71, maar ze hebben in feite niets met elkaar te maken. Ontoerekeningsvatbaarheid is een psychiatrisch concept, onweerstaanbare drang is bij wijze van spreken een achterpoortje in het strafrecht. Iedereen kan in omstandigheden komen waar de wet straffen heeft voorzien, maar waarvan negenennegentig procent van de mensen zal zeggen dat de dader eigenlijk niets te verwijten valt, omdat hij of zij onder ‘onweerstaanbare drang’ handelde. In een gezonde maatschappij is het goed dat die mogelijkheid bestaat. De geest van de wet moet overwegen op de letter van de wet. Maar het zou een nooddeur moeten blijven. Wanneer men die nooddeur om de haverklap gaat gebruiken, dan heb ik er wel problemen mee.

Geef eens een voorbeeld?

Dillen: Onlangs werd een hoogbejaarde man vrijgesproken van de moord op zijn vrouw. Zij zag het leven niet meer zitten, had pijnen en daarom had die man besloten om haar te doden en daarna zelfmoord te plegen. Het doden van zijn vrouw was gelukt, maar de zelfmoord was mislukt. Ik ben aangesteld door de advocaat van de verdediging, maar die had mijn verslag niet gebruikt en onweerstaanbare drang gepleit. Ten onrechte, volgens mij. Maar het is uiteraard de jury in assisen die uiteindelijk beslist en daar leg ik mij zonder meer bij neer.

Bij onweerstaanbare drang word je vrijgesproken, bij ontoerekeningsvatbaarheid word je geïnterneerd. Is dat laatste in ons land niet veel erger dan een gevangenisstraf?

Dillen: Absoluut. In theorie wordt een geïnterneerde opgenomen in een psychiatrisch behandelcentrum dat voldoende beveiligd is, een zogenaamde instelling ter bescherming van de maatschappij. Het enige probleem is dat men zulke instellingen in België nooit heeft opgericht. Dus wat gebeurt er in de praktijk? Je zit in een aparte vleugel van de gevangenis, waar alles hetzelfde is. Alleen dragen de cipiers een witte jas. Het grote verschil is dat een gevangenisstraf van beperkte duur is, terwijl een internering van onbepaalde duur is. Je blijft geïnterneerd tot je genezen bent of tenminste voldoende hersteld om weer in de maatschappij te komen.

Maar in België word je als geïnterneerde dus niet behandeld?

Dillen: Er wordt behandeld, maar zo beperkt dat je het in vergelijking met de andere vormen van psychiatrie nauwelijks als een behandeling kunt omschrijven.

Als een internering zoveel erger is dan een gevangenisstraf in ons land, waarom denkt u dat de publieke opinie ontoerekeningsvatbaarheid veel moeilijker kan aanvaarden?

Dillen: Omdat mensen willen dat er gestraft wordt, en een internering is eigenlijk geen straf, al komt het er in de praktijk wel op neer. Mensen denken dat internering een soort vrijkaartje is, terwijl het compleet het tegenovergestelde is. Je zit stukken beter als gewone gedetineerde.

Is dat in andere landen beter geregeld dan in België?

Dillen: Als je het vergelijkt met Afrikaanse landen, dan is het Belgische systeem wellicht beter. Maar in vergelijking met de ons omringende landen is België in de middeleeuwen blijven steken.

Geldt die achterstand ook nog altijd voor de waardering van de gerechtspsychiatrie?

Dillen: Er zijn twee problemen. Vroeger bestond er geen specifieke opleiding, dat is vandaag al iets beter. Maar een erkenning van het beroep is er nog altijd niet. Een tweede probleem is de bezoldiging, die is nog altijd ondermaats.

Met als gevolg dat sommige gerechtspsychiaters er met hun petje naar gooien?

Dillen: Dat is niet zozeer het probleem. Het probleem is dat zo weinig mensen het willen doen.

Waarom blijft u het doen?

Dillen: Als ik niet zou lesgeven aan de universiteit, dan zou ik mogelijk overwegen om ermee te stoppen. Het gebrek aan respect vanwege de overheid voor de gerechtspsychiater is schrijnend. Ik blijf het toch doen, omdat ik vind dat je als academicus met beide voeten in de realiteit moet staan. Ik doceer gerechtspsychiatrie en dus vind ik ook dat ik voeling moet houden met het praktijkwerk. Ook de samenwerking met de mensen uit het veld – rechters, procureurs, politiemensen, collega’s – is een sterk argument om dit werk te blijven doen.

Terug naar de daders: welke psychiatrische stoornissen kunnen leiden tot crimineel gedrag?

Dillen: De logica in uw vraag klopt niet. De meeste misdrijven worden gepleegd door mensen die helemaal geen psychiatrische stoornis hebben. En omgekeerd: mensen met een psychiatrische pathologie plegen heel weinig misdrijven. Maar iedereen kan natuurlijk in de omstandigheden komen dat hij een misdrijf pleegt, en als er een pathologie is, zal die de inhoud van het misdrijf mee kleuren. Er is één uitzondering: de psychopathie of antisociale persoonlijkheidsstoornis, die zal wel aanleiding geven tot het plegen van misdrijven. Al is dat een kwestie van de kip of het ei, want men noemt iemand pas antisociaal als hij of zij veel misdrijven pleegt.

Klopt het dat er in heel wat sectoren uitgesproken psychopaten zitten? Bij toppolitici, bijvoorbeeld, of onder bedrijfsleiders?

Dillen: Ieder mens heeft een kleine dosis van verschillende persoonlijkheidskenmerken, en kan kiezen welke hij daarvan gebruikt naargelang van de omstandigheden. Iedereen kan zich bij momenten een beetje psychopathisch of borderline of theatraal of passief-afhankelijk opstellen. Men spreekt pas van een stoornis als iemand het grootste deel van de tijd terugvalt op een van die aspecten van zijn persoonlijkheid. Als hij geen keuze meer heeft. Een echte psychopaat zou ook nooit toppoliticus of bedrijfsleider kunnen worden.

In welke omstandigheden worden wij een beetje psychopatisch?

Dillen: Als mensen misbruik van ons proberen te maken, bijvoorbeeld. Dan worden we toch wat meer ik-gericht en hebben we minder empathie – daar komt psychopathie op neer. We hebben allemaal een beetje psychopathie nodig, we kunnen dat best gericht gebruiken. Een goede verkoper van tweedehandsauto’s heeft een zekere dosis psychopathie nodig. Iemand die de top wil bereiken ook, want die mag zich niet voortdurend overdreven empathisch opstellen.

Wat heeft Ronald Janssens…

Dillen:(onderbreekt) Over die zaak kan ik niets zeggen, want ik ben er zelf bij betrokken.

Wat opvalt, is dat zulke figuren in de media nogal snel als ‘eenzaat’ en ‘zonderling’ worden afgeschilderd.

Dillen: En dikwijls klopt dat absoluut niet. Mensen kunnen moeilijk aanvaarden dat criminelen ook maar gewone mensen zijn, en geen monsters. En de media denken helaas alleen in termen van zwart of wit. Ze aanvaarden niet dat de werkelijkheid grijs is en genuanceerd.

Op welke vraag over onze hersenen zou u graag het antwoord kennen?

Dillen: Dan kom ik terug bij het begin van ons gesprek: ik zou graag meer weten over seksuele stoornissen. Ik vind seksueel misbruik zowat de meest verregaande schending die men een ander mens kan aandoen. En er is nog bijzonder weinig over geweten.

Wordt een kind onherstelbaar beschadigd door seksueel misbruik?

Dillen: Dat hoeft niet. Het hangt ervan af hoe het misbruik gebeurt, en wanneer. Als het op een liefdevolle manier gebeurt, is het mogelijk dat het slachtoffer er geen schade aan overhoudt. Het hangt ook af van de leeftijd, en van de opvang achteraf. Kinderen onder de acht jaar oud hebben geen besef van seksua-liteit. Als die geen pijn of opsluiting of dreigementen hebben gekend, zullen ze niet altijd een trauma overhouden aan een puur seksuele handeling. Behalve als de hele omgeving panikeert, natuurlijk, dan zal het kind ook getraumatiseerd worden.

Is het niet riskant om zoiets te zeggen? Het lijkt mij een ideaal excuus voor daders.

Dillen: Wat ik zeg, geldt natuurlijk niet voor alle kinderen. Sommigen onder hen worden wel degelijk heel zwaar getraumatiseerd voor de rest van hun leven.

Tot slot: je leest steeds vaker dat daders autistisch zijn. Slaat dat ergens op?

Dillen: Het is in de mode om te zeggen dat iemand een autismespectrumstoornis heeft. Dus hoor je dat ook steeds vaker over verdachten en daders. Voor alle duidelijkheid: mensen met een autismespectrumstoornis plegen niet meer misdrijven dan andere mensen. Ach, in de geneeskunde heb je nu eenmaal hypes. Na de ramp met de Herald of Free Enterprise had iedereen een posttraumatische stressstoornis. Daarna had iedereen plotseling ADHD. Vandaag is alles autismespectrumstoornis, en ook dat zal wel weer overwaaien.

Zijn dat een soort zeepbellen, zoals op de beurs?

Dillen: Precies. Het wetenschappelijk onderzoek moet gefinancierd raken, en dat werkt zulke modes ook in de hand. Tot zo’n zeepbel op een bepaald moment barst. En dan komt er weer iets nieuws.

Volgende week

Peter Adriaenssens over de kinderpsychiatrie

DOOR JOëL DE CEULAER / FOTO’S SIGFRID EGGERS

‘In de regio Groot-Antwerpen ken ik in elke wijk het adres van iemand die zedenzaken met minderjarigen heeft gepleegd.’

‘Mensen denken dat internering een vrijkaartje is, terwijl het omgekeerde waar is: je zit beter als gewone gedetineerde.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content