Voor wie het nog niet gemerkt had: er is een stevige babyboom aan de gang. Fijn nieuws. Al houden ze in één sector steeds harder hun hart vast: de kinderopvang. Michel Vandenbroeck, voorzitter van het Expertisecentrum voor opvoeding en kinderopvang, luidt almaar harder de alarmbel. ‘We kunnen en mogen het tekort aan opvangplaatsen niet langer tolereren.’

Als BV-land een getrouwe afspiegeling van het land der sterfelijken is, dan zit de Vlaamse babyboom op kruissnelheid. De oogst van het voorbije jaar is al niet min en oogt nog veelbelovend. Wij citeren de boulevardbladen aan de kassa van de supermarkt: Katja Retsin en Kim Gevaert zijn al bevallen, Karen (de Rosse) van K3 en Freya Van den Bossche tellen af, en mannen als Lieven Scheire en Jan Van Looveren oefenden thuis in navelstrengen doorknippen – en zo is er nog wel een dozijn namen te vinden. Baby’s, ze zijn zowaar weer in. Dat was zo’n klein decennium geleden nog anders. Kind en Gezin zag het geboorteaantal toen nog somber in vrije val gaan en waarschuwde voor een mogelijk dramatisch dieptepunt van minder dan 60.000 geboortes. Dat is er nooit gekomen. Het tij keerde, en sinds 2003 gaat het Vlaamse geboortecijfer weer in stijgende lijn. In 2008 kwamen er in Vlaanderen zo’n 70.000 kinderkopjes bij. De reden van de trendbreuk volgens Kind en Gezin: twintigers stellen de geboorte van hun eersteling minder lang uit, en dertigers zijn volop met een inhaalbeweging bezig. In 2013 zullen er zo 9000 kinderen meer zijn dan in 2008.

Vrolijk nieuws, allemaal. Al was het maar vanwege de vergrijzing die het hoofd geboden moet worden. Maar die vergrijzing vereist nog iets anders: een almaar hogere werkzaamheidsgraad. Het Lissabondoel van 70 procent van de actieve bevolking en 50 procent van de 55-plussers in 2010, dat halen we niet meer. Maar de stijgende lijn moet er hoe dan ook wel zijn. De spagaat waarin vrouwen zich horen te wringen, wordt almaar acrobatischer: tussen kinderen krijgen om het bevolkingspeil op te krikken, en werken om de sociale zekerheid te voeden. Of die spreidstand zonder al te veel spierscheuren zal lukken, hangt heel sterk af van het aanbod en de kwaliteit van… kinderopvang.

Oma heeft het te druk

Sterke verhalen genoeg over het eeuwige tekort in de kinderopvang. Over hoe je maar beter al vóór de conceptie een kinderdagverblijf of onthaalmoeder boekt. Het is nu eenmaal knokken voor een plaatsje, zeker in de steden. En de strijd wordt almaar heftiger, want het informele circuit heeft zijn hoogdagen intussen achter de rug. Voorlopig staat nog een klein derde van de kinderopvang op naam van de grootouders, maar dat zal alleen maar afnemen. Grootouders zijn nu eenmaal vaak zelf nog aan het werk, en hun drukke sociale agenda laat steeds minder witruimte voor de kleinkinderen.

Dus richten jonge ouders de blik steeds vaker naar het formele circuit. Maar dat moet voorlopig nog altijd één op de tien ouders in de kou laten staan. Al hangt er beterschap in de lucht: de politieke bereidwilligheid wordt met elk regeerakkoord groter. (zie kader) Helaas hinkt de concrete uitwerking nog wat achterop. Kinderopvang in Vlaanderen is dan ook een ingewikkeld verhaal, dat wordt gedomineerd door de kloof tussen de gesubsi- dieerde erkende sector en de niet-gesub- sidieerde sector.

Michel Vandenbroeck is pedagoog aan de Universiteit Gent en voorzitter van het Expertisecentrum voor opvoeding en kinderopvang (VBJK). Hij schreef onder meer het boek In verzekerde bewaring, over 150 jaar kinderopvang. Vandenbroeck volgt de sector al jaren op de voet, trekt al even lang aan de kar, en ziet tot zijn tevredenheid dat een en ander op gang komt. ‘Ik ben hoe dan ook al blij dat we de hoogdringendheid van het probleem beginnen te beseffen’, zegt hij, net voor hij naar een internationaal congres vertrekt over, jawel, kinderopvang.

Plaatstekort, het is en blijft het allergrootste pijnpunt van de kinderopvang. Hoe evolueert dat?

MichelVandenbroeck: ‘De wachtlijsten blijven lang, vooral in de steden. Maar hoe het evolueert, is op korte termijn moeilijk in te schatten, want veel mensen zetten zich op meerdere wachtlijsten tegelijk. Kind en Gezin heeft onlangs wel de zoektocht van de ouders in kaart gebracht. Daaruit bleek dat één op de tien geen plaatsje vindt. En dat nog eens één op de tien vrede moet nemen met een plaatsje dat hen niet past. Dat is immens veel. Die mensen moeten vaak drastische beslissingen nemen: minder werken, niet werken, jobaanbiedingen weigeren. Dat tekort is er al sinds eind jaren tachtig, onafgebroken.

Welke maatregelen worden er genomen om dat tekort weg te werken?

Vandenbroeck: De oplossing is helaas niet simpelweg: meer plaatsen creëren. Al werd dat lang gedacht. Niet onlogisch: elke beleidsverantwoordelijke wordt op dat aantal plaatsen aangesproken, en wordt er na vier jaar ook op afgerekend. Zij willen dan ook binnen hun budget zoveel mogelijk plaatsen creëren die zo snel mogelijk gerealiseerd worden en die niet veel effect hebben op de begroting. Eind jaren tachtig en begin jaren negentig was het gouden antwoord daarop: onthaal- ouders. Ze kosten niet veel en je hoeft er geen instellingen voor te bouwen. En voor werkzoekende vrouwen was het in economisch onzekere tijden een makkelijke manier om aan de slag te raken. Daardoor heeft Vlaanderen meer onthaalouders dan waar ook ter wereld. Het tweede gouden antwoord lag daarna jarenlang in de zelfstandige, niet-gesubsidieerde sector. Ook daar kun je als beleidsmaker snel en met weinig investeringen veel nieuwe plaatsen creëren.

Op zich toch een goede zaak, die snelle en vele nieuwe opvangplaatsen?

Vandenbroeck: Ja, maar die zijn helaas niet duurzaam. De gemiddelde levensduur van een onthaalouderschap is vandaag vijf à zes jaar. 10 à 20 procent houdt het amper twee jaar vol – dat is heel veel. Hetzelfde voor de zelfstandige kinderdagverblijven: voor elke plaats die we willen, moeten we er twee creëren want er gaat telkens één verloren. We zijn dus al een hele tijd aan het investeren in sectoren die niet duurzaam zijn. Dat is een tijdbom.

Is er geen mogelijkheid om die duurzamer te maken?

Vandenbroeck: Geen mogelijkheid die niets kost. Je kunt onthaalouders een professioneel statuut geven. De onthaalouders die aangesloten zijn bij een Dienst voor onthaalouders kun je volwaardige werknemers van die dienst maken, bijvoorbeeld. Maar de kostprijs om dat voor zoveel onthaalouders te doen, is erg hoog. Het aantal onthaalouders zit overigens aan zijn plafond. We moeten de blik meer richten naar de kinderdagverblijven. En zeker in de gesubsidieerde kinderdagverblijven moeten we meer investeren. Díé zijn duurzaam. Die twee afzonderlijke circuits zijn trouwens onhoudbaar, we moeten dringend eenheid scheppen.

Hoeveel kost een gesubsidieerde plaats in een kinderdagverblijf?

Vandenbroeck: De kostpijs van een volledig gesubsidieerde plaats in een kinderdagverblijf is om en bij de 10.000 euro per jaar, afhankelijk van de kwaliteit die je wilt. Dat is voor één plaats, dus voor zo’n anderhalf kind – niet alle kinderen gaan voltijds. Klinkt veel? Dat is niet eens zoveel als voor de kleuterschool, zeker niet als voor de lagere school, en al helemaal niet als voor de universiteit. Waarom zijn we zoveel zuiniger voor de kinderopvang dan voor de school?

We moeten de kloof tussen het gesubsidieerde en het zelfstandige circuit dringend dempen, zegt u. Waarom?

Vandenbroeck: Die verdeeldheid is een groot beleidsmatig probleem. Een gesubsidieerde plaats kost de gemeenschap tien keer zoveel als een niet-gesubsidieerde. Als je beweert dat beide plaatsen dezelfde kwaliteit bieden, dan valt de legitimering van de subsidie weg. Als je daarentegen beweert dat beide plaatsen níét dezelfde kwaliteit bieden, dan mag je opkrassen als beleidsmaker. Want heeft elk kind niet het recht op dezelfde kwaliteit? Waarom laat je de zelfstandige sector dan nog bestaan? Een zwaar dilemma, dus. Het antwoord is: de kwaliteitsdiscussie niet op gang brengen. Het zou natuurlijk beter zijn om de niet-gesubsidieerde sector stilaan op hetzelfde subsidieniveau te brengen. En om parallel daarmee ook de kwaliteitseisen te verhogen en systematisch te meten.

Is er dan echt nog geen kwaliteitsonderzoek gebeurd?

Vandenbroeck: Geen overkoepelend. Alleen in de gesubsidieerde sector. Nederland doet dat wel, hoewel de sector er volledig geprivatiseerd is. De voorlaatste keer was in 2005. Toen bleek de kwaliteit drastisch achteruitgegaan sinds 2000. Gevolg: grote, verontwaardige artikels in de krant, lange reportages op televisie, wekenlang lezersbrieven. Een groot maatschappelijk debat, kortom. En dat is goed. Mensen beginnen na te denken, ze vóélen het probleem. Het laatste onderzoek is net afgelopen en laat zien dat de kwaliteit er nog maar eens op achteruit is gegaan sinds 2005. Ik verwacht dus weer heel wat heisa. Hopelijk waait er iets van over naar ons land.

De zelfstandige sector kampt met veel stoppers en is weinig duurzaam. Hoe komt dat?

Vandenbroeck: Verschillende redenen. Velen verkijken zich op de job. Ze denken dat ze meer tijd zullen hebben voor hun eigen kinderen door thuis te kunnen werken. Maar ze zien al gauw in dat het zó’n drukke job is dat ze helemaal niet meer tijd hebben voor de kinderen. Of ze gaan wel graag om met de kinderen maar niet met de ouders. Er zijn er ook die nooit de bedoeling hebben gehad om het lang te doen. Tot de eigen kinderen naar school gaan, bijvoorbeeld. Of mensen die met brugpensioen zijn, en nog geen zin hebben om niks te doen. Ook in het financiële plaatje verslikken ze zich vaak: kwaliteitsopvang bieden is niet goedkoop.

Ziet u in het nieuwe regeerakkoord hoopvolle signalen?

Vandenbroeck: Ja. Zo wordt de babybonus stilaan aanvaard: het principe dat het budget van kinderopvang moet stijgen volgens het aantal kinderen. Al blijft dé vraag, die al drie regeringen op tafel ligt, voorlopig onbeantwoord: ‘Hoe gaan we de dringende nieuwe plaatsen creëren?’ Gaan we met hetzelfde budget minder maar wel duurzamere plaatsen creëren. Of gaan we met dat budget meer maar minder duurzame plaatsen creëren, en het probleem naar de volgende regering doorschuiven? Of nog: investeren we puur in kwantiteit of ook in kwaliteit? Een antwoord met concrete cijfers zullen we binnenkort wellicht lezen in de beleidsbrief van Welzijn. Voor mij wordt de lakmoesproef het antwoord op de volgende twee vragen. Wat is de verhouding tussen de zelfstandige en de gesubsidieerde sector in de uitbreidingsplannen van de minister? En wordt er ook geïnvesteerd in initiatieven die niet meteen tot meer plaatsen leiden, maar wel tot meer kwaliteit?

Welke initiatieven kunnen dat zijn?

Vandenbroeck: Eén: initiatieven om de arbeidsomstandigheden van de onthaalouders beter te maken, zonder hun aantal uit te breiden. Twee: intiatieven om de zelfstandige sector te helpen een hogere kwaliteit te halen. Dat houdt wellicht ook in dat het kaf er van het koren moet worden gescheiden. Je hebt enerzijds heel enthousiaste jonge mensen die een goed team rond zich verzamelen, een huis verbouwen en schitterende dingen doen. Maar je hebt anderzijds ook die kruideniersvrouw die almaar minder verkoopt, haar opslagruimte beter wil benutten en er dus maar ‘een paar kinderen in steekt’. (nadrukkelijk:) Ik vind dat niet uit, dat is óók zelfstandige opvang. Vandaar: de gemotiveerde ondernemers ondersteunen en de minder geschikten ontmoedigen. Hoe? Door ze meer middelen te geven, maar in ruil daarvoor echt kwaliteitseisen te stellen. Dat wil dus zeggen: geld investeren zonder plaatsen bij te creëren. Tegelijkertijd moeten we ook nieuwe plaatsen creëren, natuurlijk, maar dan vooral in de gesubsidieerde kinderopvang. Die zijn duurzamer, en daar gelden al langer kwaliteitseisen.

Een dure zaak, dus. Maar u hamert erop: investeren in kwaliteit, niet alleen in kwantiteit.

Vandenbroeck: We weten uit onderzoek dat kinderen heel veel voordelen ondervinden in hun ontwikkeling als de kinderopvang van hoge kwaliteit is. De kinderen bij wie dat bovendien het duidelijkste merkbaar is, zijn kinderen uit zwakkere sociale milieus. Hun taalontwikkeling, cognitieve ontwikkeling, sociale ontwikkeling, alles heeft er baat bij. Omgekeerd weten we ook dat kinderen schade ondervinden als de kinderopvang van slechte kwaliteit is. Amerikanen drukken dat uit in een kostprijs. Elke dollar die je investeert in goede voorschoolse opvoeding brengt volgens Nobelprijswinnaar voor de Economie James J. Heckman binnen de schoolloopbaan 4 dollar op en binnen het leven 14 dollar.

Wat zijn de belangrijkste randvoorwaarden voor een kwalitatieve kinderopvang?

Vandenbroeck: Alles hangt af van de manier waarop de begeleiders met de kinderen omgaan, en dat is moeilijk te meten. Maar er zijn inderdaad wel enkele objectieve randvoorwaarden, ook al zijn die niet waterdicht. Het aantal kinderen per groep, is er zo een. Het aantal kinderen per volwassene ook. In de gesubsidieerde kinderopvang is dat één volwassene op de 6,5 kinderen, dat kan nog net. Bij een zelfstandige onthaalouder kan dat één op de 8 zijn, dat is te veel. Ook het opleidingsniveau is van doorslaggevend belang. En dat is ons zwakste punt. Voor zelfstandigen zijn er helemaal geen diplomaver- eisten. In gesubsideerde kinderdagverblijven moeten de begeleiders minstens een beroepssecundair diploma hebben. We zijn het enige land ter wereld dat nog geen hogeschoolopleiding voor kinderopvang heeft. Van kleuterjuffen verwachten we een hogeschooldiploma, van kinderverzorgsters niet. Toch vreemd? Al staat nu wel in het Vlaams regeerakkoord dat ze ook daaraan willen werken.

Hoe goed doet onze kinderopvang het globaal gezien in vergelijking met andere landen?

Vandenbroeck: We zitten in het peloton. Koplopers blijven de Scandinavische landen, met Zweden als de ultieme winnaar. Daar is de volledige kinderopvang gesubsidieerd. De gemeenten krijgen er middelen van de centrale overheid, en moeten in ruil daarvoor voor alle kinderen die dat vragen in opvang kunnen voorzien. Voor kinderen vanaf één jaar is kinderopvang er zelfs een juridisch recht. Tot één jaar kunnen ouders ouderschapsverlof opnemen, tegen een betere vergoeding dan bij ons. Er is ook netjes gezorgd voor gendergelijkheid. In dat ene jaar is de partner namelijk verplicht om ook een deel op te nemen. Een moeder neemt bijvoorbeeld zes maanden op. Dan moet de partner drie maanden opnemen, voordat de moeder de volgende drie maanden kan thuisblijven.

Kunnen we dat model niet gewoon overnemen?

Vandenbroeck: Iederen wil het Zweedse welvaartssysteem, maar niemand het Zweedse belastingsysteem. De Scandinaven betalen heel plichtsbewust hun belastingen en vinden het logisch dat ze er veel voor terugkrijgen. Maar we móéten dat Zweedse model vroeg of laat evenaren.

Kunnen wij nog wel de knop terugdraaien? Kunnen we de opsplitsing tussen een gesubsidieerde en zelfstandige sector wel helemaal wegwerken?

Vandenbroeck: Een van de bedoelingen van het nieuwe kinderopvangdecreet is specifiek om die versnippering weg te werken. Hoe, dat weet ik niet. Ik vermoed dat ze voor iedereen een aantal minimale kwaliteitscriteria zullen uitschrijven. Laten we hopen dat de beleidsmakers de moed opbrengen om de lat daarbij hoog genoeg te leggen. Ook al brengt dat misschien extra investeringen mee om zoveel mogelijk voorzieningen over die lat te helpen. Een grotere gelijkheid tussen beide sectoren blijft hoe dan ook nodig. Kinderen hebben recht op dezelfde kwaliteit, die mag niet afhangen van het statuut van de opvang.

Sinds begin dit jaar moeten alle gesubsidieerde opvangcentra een op de vijf plaatsen voorbehouden voor kansarmen.

Vandenbroeck: Een zeer goede zaak. Want vooral zij vonden geen plaats, terwijl subsidies toch ook dienen om die mensen mee aan boord te hijsen. Vroeger gold de regel: wie het eerst komt, het eerst maalt. Maar wie komt het eerst? De hoger opgeleiden, natuurlijk. De sociaal zwakkeren vallen uit de boot. Dit is de eerste keer dat de overheid ook hamert op de sociale functie van de kinderopvang. Er zijn drie redenen waarom kinderdagverblijven subsidies krijgen: voor hun economische rol in de werkzaamheidsgraad, hun pedagogische rol in de opvoeding, maar ook voor hun sociale functie. Ook zelfstandigen kunnen nu in een systeem stappen waarin ze de ouders volgens hun inkomen kunnen laten betalen; het tekort past de overheid bij.

Heersen in de wetenschappelijke wereld eigenlijk nog discussies over de al dan niet negatieve invloed van een voltijdse kinderopvang op kleine kinderen?

Vandenbroeck: Er is een consensus dat kinderopvang van goede kwaliteit een goede zaak is, en omgekeerd. Er is nog één punt van discussie dat in deze tijden van hersenonderzoek weer opgerakeld is: of een volledige week van lange dagen in de opvang wel altijd gezond is voor heel jonge baby’s van twee tot zes maanden. Die baby’s zouden volgens hersenonderzoek ietwat meer stress ondervinden, afhankelijk van de kwaliteit van de opvang. Reden te meer om in kwaliteit te investeren.

Het grootste onderzoek tot nog toe gebeurde in de Verenigde Staten door het National Institute of Child Health and Devel- opment. De Nederlandse hoogleraar ontwikkelingspsychologie Marianne Riksen-Walraven baseerde zich erop om haar stelling te funderen dat baby’s die vaak en lang in een crèche verblijven, gestoord worden in hun sociaal-emotionele ontwikkeling.

Vandenbroeck: Riksen-Walraven schrijft al sinds de jaren zeventig dat kinderopvang niet goed is, die zal niet meer van gedacht veranderen. Dat Amerikaanse onderzoek is wel heel degelijk: 4000 kinderen worden al meer dan tien jaar gevolgd. Maar waarover heeft Riksen-Walraven het hier? Over één klein aspectje uit het onderzoek: kinderen die vanaf jonge leeftijd lange crèchedagen meemaken, zouden iets meer ‘ongehoorzaamheid’ vertonen. Anderen zouden misschien het woord ‘assertiviteit’ gebruiken. Maar daarover gaat het dus, meer niet. En alle andere mooie resultaten over hun taal- en socia- le ontwikkeling, daar heeft niemand het over. Bovendien: het gaat hier louter om de VS. Daar is de kinderopvang volledig geprivatiseerd. In internationale vergelijkende studies scoort kinderopvang er slecht.

Samengevat: hoog tijd dat kinderopvang niet langer als het kneusje van de opvoeding wordt behandeld, en net als onderwijs een juridisch recht wordt, met dezelfde kwaliteitszorg. Vanwaar eigenlijk die underdogpositie?

Vandenbroeck: Dat valt historisch te verklaren. Kinderopvang kampt van bij zijn ontstaan met het stigma van ‘noodzakelijk kwaad’. De eerste crèches kwamen er halfweg de negentiende eeuw toen de industrialisering massaal vrouwen naar de fabrieken zoog en er een acuut probleem van kinderopvang ontstond. Op initiatief van enkele rijke dames ontstonden de eerste crèches, maar die wilden het koste wat het kost vermijden dat arbeiders onrechtmatig gebruik zouden maken van hun liefdadigheid. Ze eisten daarom harde bewijzen dat de moeders wel móésten werken om het gezin te laten overleven. Die sfeer van ‘alleen als het écht niet anders kan’, is hardnekkig blijven hangen. De cesuur tussen de kinderopvang en de kleuterschool blijft enorm. Mocht morgen blijken dat enkele kinderen nergens in een kleuterschool terechtkunnen, dan staat het land op zijn kop. Waarom accepteren we zo’n situatie niet voor driejarigen, maar wel voor tweejarigen?

DOOR GUINEVERE CLAEYS

‘We zijn het enige land ter wereld dat nog geen hogeschoolopleiding voor kinderopvang heeft.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content