Verliefde paren

Frits Van den Berghe 'De verliefden in het dorp', 1925. © GROENINGEMUSEUM BRUGGE
Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Vlaamse kunst uit de voormalige collectie Tony Herbert opnieuw bijeen.

Twee paartjes staan dicht bij elkaar, compact in het beeldvlak geperst, van kop tot middel. De vrouwen rondborstig, de mannen bonkig. Ze hebben zich opgekleed voor een feestelijke avond in het dorp. Op de achtergrond een accordeonist, dansende vrouwenbenen in het groen. Zacht kunstlicht valt op de gezichten van de vrouwen en de halsboorden van de mannen; een zuil van hard wit licht laait achterin. Ze kijken met grote ogen die verlangen: hun brede, rode lippen verraden waarnaar. De zware kleuren, van bruinrood tot donkerblauw en -groen, gloeien intens. En wat zijn ze al die jaren goed bewaard gebleven.

Deze Verliefden in het dorp (1925) barsten haast uit het doek, en de schilder Frits Van den Berghe heeft hen amper bewegingsvrijheid gegund. Hoewel ze uit papier lijken geknipt of zelfs uit hout gesneden, zien ze er levensecht uit. Het schilderij leest als een synthese van het beste wat het Vlaamse expressionisme in huis had. Het werk had zo uit de collectie kunnen komen van Jules Dhondt. De Gentse zakenman verzamelde dat soort kunst vanaf de jaren twintig en liet er in 1967 het Museum Dhondt-Dhaenens in Deurle voor bouwen. Nu hangt het werk er eindelijk, zij het tijdelijk, op de tentoonstelling Collectie Tony Herbert (tot 9 oktober) .

Even Vlaamsgezind als Dhondt, verzamelde ook de Kortrijkse industrieel Herbert niet uit puur esthetische overwegingen. Maar beide mannen lieten zich niet opsluiten in een beperkte visie. Dhondt haalde ook Ensor, Minne, Tytgat, Brusselmans en Wouters in huis. Herbert, die tien jaar later op het toneel verscheen, maakte van Jean Brusselmans zelfs de sleutelfiguur in zijn collectie, terwijl hij van Rik Wouters nog enkele meesterlijke sculpturen vond (Huiselijke zorgen en Attitude).

Als de nu getoonde selectie representatief is, dan loopt er een scheur door de voormalige collectie Herbert. Gust De Smet en Brusselmans, die de verzameling kwantitatief ruim domineerden, hielden weliswaar beiden van het decoratieve. Maar terwijl bij De Smet de volkse anekdote en de idylle een warm klimaat scheppen, zorgen Brusselmans’ complexe constructies en meer doorgedreven abstrahering voor een koele atmosfeer. Er is ook een kwalitatieve kloof. De kleuren op De Smets ‘bruine’ doeken uit de jaren dertig ogen niet meer zo fris, en een zekere slordigheid in verfbehandeling en vlakverdeling maken hem wat dat betreft de mindere van Brusselmans.

Er zit ironie in het feit dat de hoogtepunten van de expo (niet noodzakelijk van de volledige verzameling, die na Herberts dood verspreid raakte) bij de minst vertegenwoordigden ligt: bij Van den Berghe, behalve met de Verliefden alleen present met een magische Avondschemering, en bij een omineuze Boswachter van Permeke (wiens twee andere werken lijden onder slecht materiaalgebruik). En zeggen dat de verzamelaar Permeke eigenlijk niet kon uitstaan.

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content