Begin februari 1946 arriveert Jacques Martin in Brussel. Hij was tijdens de oorlog verplicht tewerkgesteld bij Messerschmitt in Duitsland, en heeft na de bevrijding slechts één ambitie: striptekenaar worden. Daar moest een mens toen voor in Brussel zijn. Als hij het bericht krijgt dat een jonge uitgever aan de Lombardstraat 55 met een tijdschrift voor de jeugd wil beginnen, rept Martin zich naar het opgegeven adres. Hij wordt er vriendelijk ontvangen door de man in kwestie, Raymond Leblanc. Die maakt zich sterk dat hij dankzij zijn verleden bij het verzet, ondanks de schaarste, toch voldoende papier vast zal krijgen om het blad op te starten. Een naam heeft hij al: Kuifje. Met Hergé, E.P. Jacobs, Paul Cuvelier en Jacques Laudy heeft hij ook vier tekenaars gecontracteerd.

Leblanc is gecharmeerd door het werk van Martin, en vraagt hem een personage te bedenken. De uitgever hoopt het aantal pagina’s van zijn blad snel te kunnen verhogen en denkt al na over de invulling ervan. Martin zet zich aan het tekenen. Hij bedenkt Alex, een strip die zich in de Romeinse tijd afspeelt. Hij tekent een eerste pagina, bezorgt die aan Leblanc en wacht. Er gebeurt niks. Navraag leert dat het voorlopig onmogelijk is het aantal pagina’s op te trekken. Twee tekenaars, Martin en Willy Vandersteen, worden in de wachtkamer gezet.

Twee jaar later krijgt Martin, op vakantie in de Elzas, een telegram van Leblanc. Of hij onmiddellijk naar Brussel kan komen. Alex wordt vanaf volgende week in Kuifje gepubliceerd. De eerste pagina die hij indertijd heeft getekend (losjes gebaseerd op Ben Hur) is al naar de drukkerij gestuurd. Martin heeft slechts een paar dagen om de volgende pagina te tekenen van wat zijn doorbraakstrip zal worden: Alex de onversaagde. Vanaf 1953 wordt hij daarnaast door Hergé als medewerker geëngageerd. Hij werkt mee aan verschillende albums van Kuifje, en zal zich er later op beroemen dat De zaak Zonnebloem voor een groot deel zijn werk was.

Zestig jaar later draaien Alex en Lefranc (de andere reeks die Martin voor Kuifje maakte) nog steeds, ze zijn in handen van verschillende tekenaars en scenaristen. Een van hen is de goedlachse Vlaamse tekenaar Ferry. ‘Martins oeuvre is monumentaal en een schoolvoorbeeld van de buitengewoon goed gedocumenteerde historische strip, waarvan hij meteen ook de uitvinder was’, verklaarde hij in een reactie op het overlijden van Martin.

Vooral die documentering maakte dat Alex ook bij historici populair werd, al was er af en toe ook wat kritiek. Op de lange tekstblokken bijvoorbeeld, terwijl ook de wat plechtstatige ernst van Martins strips sommige lezers op de zenuwen werkt. Tibet, die voor KuifjeRik Ringers en Chick Bill tekende en amper drie weken voor Martin overleed, vertelde in 2007 nog: ‘Ik heb Alex nooit kunnen lezen. Het is een reeks die zichzelf veel te serieus neemt. Als jonge tekenaar heb ik ooit aan Martin gevraagd of zijn held eigenlijk wel kon lachen. Geef toe: nooit zie je Alex lachen. Altijd gespannen en ernstig. Blake en Mortimer, die lachten tenminste nog af en toe. Maar Alex: nooit ofte nimmer. Misschien kon Martin geen tanden tekenen, dat zou natuurlijk kunnen.’

En Tibet deed wat Alex nooit heeft gedaan: hij lachte. Breeduit.

Toon Horsten

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content