Taalhistoricus Joop van der Horst (K.U.Leuven) waagde zich in zijn boek Het einde van de standaardtaal (2008) aan de opzienbarende voorspelling dat standaardtalen zullen verdwijnen.

Is het gejeremieer van opiniemakers als Geert van Istendael, Mia Doornaert en Benno Barnard dan vergeefs?

Joop van der Horst: Het is inderdaad verloren moeite. Taalpolitieke pleidooien zijn achterhoedegevechten geworden. Soms werken ze zelfs averechts. Zo probeert Frankrijk een hek rondom het Frans in stand te houden. Geen ongastvrijer taal in Europa dan het Frans! Het gevolg is dat Frankrijk een cultureel en wetenschappelijk eiland dreigt te worden.

In uw boek legt u uit dat het idee taalfout in feite pas in de renaissance is uitgevonden. Wie ‘groter als’ zegt is dus niet veel dommer dan wie ‘groter dan’ zegt?

Van der Horst: Wie zich dat afvraagt, moet eens bedenken wat er zo intelligent is aan ‘groter dan’. Daar is geen fatsoenlijk antwoord voor. En van luiheid getuigt ‘groter als’ ook al niet. Beide constructies tellen evenveel klanken en lettergrepen. In werkelijkheid waren er in de tijd voor de taalnormering al veel mensen die ‘groter als’ gebruikten. Maar geleerden verlangden destijds één norm en dus moest er gekozen worden. Ze kozen voor ‘groter dan’. Maar zeker in de spreektaal is en wordt die regel zeker niet overal gevolgd.

De opvattingen over taal uit de renaissance staan volgens u onder druk. Is het nooit meer dan een wensdroom geweest om talen te bevriezen in woordenboeken en te beteugelen met grammatica’s?

Van der Horst: Voor een kleine elite, die zich van de zestiende tot in de twintigste eeuw met taalplanning en codificatie bezighield, is het even meer geweest dan een wensdroom. Maar standaardtalen waren, net als het Latijn voordien, niet bedoeld voor de massa. Daarin was de elite aanvankelijk nauwelijks geïnteresseerd. Een standaardtaal die de hele bevolking zou spreken, is nooit een realistische wens geweest.

Heeft een organisatie als de Nederlandse Taalunie dan wel zin?

Van der Horst: Als orgaan voor zogeheten integratie van de taal stelt de Taalunie vrijwel niets voor. Maar bijvoorbeeld de organisatie en ondersteu-ning van leerstoelen Nederlands in het buitenland of het gemeenschappelijk vaststellen van spelling kunnen natuurlijk wel zinvol zijn.

Hoeven we ons over de verdwijning van standaardtalen dan helemaal geen zorgen te maken?

Van der Horst: Of men zich zorgen moet maken, is afhankelijk van iemands taalpolitieke ideeën. Maar wie zich ongerust maakt over talige versplintering, dwaalt. Dankzij e-mail, chat en sms communiceren jong en oud met de hele wereld. Indien nodig in steenkolenengels of door vertaalprogramma’s, maar er wórdt gecommuniceerd en op een schaal die nooit eerder vertoond is. Er is geen toename van on-verstaanbaarheid, maar een gigantische toename van verstaanbaarheid. En ja, desnoods wordt die gerealiseerd door ondertiteling. Why not?

Dus in de toekomst spreken we geen Verkavelingsvlaams, maar steenkolen-engels?

Van der Horst: Wij zijn in de twintigste eeuw moeizaam uit het dal van nationaal isolement geklommen. In welke taal we morgen op wereldschaal zullen communiceren weet niemand. Op dit moment ligt het Engels voorop, maar over enige tijd zou dat het Duits of Chinees kunnen zijn. Maar dat er steeds een algemeen verstaanbaar en bruikbaar communicatiemiddel zal zijn, is vrij zeker. De reactionaire tegenbeweging, die groepen weer wil opsluiten in nationale of regionale talen, geef ik heel weinig kans.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content