The Early Years luidt de subtitel van de verzamelbundel Tussen lelie en waterstofbom waarmee Ramsey Nasr een round-up maakt van zijn dichterschap. Mocht de Dichter des Vaderlands straks – in functie van de functie – naar zijn moederland verhuizen, dan neemt hij een pak gestolen Vlaamse harten met zich mee.

Ramsey Nasrs gedichten schelden de lezer niet uit voor dommerik. Nasr verwijst naar wetenschap, politiek, klassieke muziek en religie, maar hij verwacht niet per se dat zijn kennis samenvalt met die van zijn lezers. Neem nu het tweede deel in de bundel Onhandig bloesemend, gebaseerd op de liederencyclus Dichterliebe van de Duitse componist Robert Schumann, naar gedichten van Heinrich Heine: ook voor de klassiekemuziekleken zijn de gedichten genietbaar. Dat hoort zo en daar draagt deze dichter zorg voor. Nasr vertrekt wel vaker vanuit een vertrouwdheid om er vervolgens uit los te breken. Vergelijk het met een acteur die al spelevarend op de golven van zijn weidse kunstenaarsziel een meerwaarde aan zijn tekst toevoegt.

De acteur werd dichter maar is acteur gebleven. Veel van Nasrs gedichten lezen als theatermonologen. In ‘Geen lied’, de afsluitende tekst in zijn debuutbundel 27 gedichten & Geen lied, vallen gedicht en toneeltekst zelfs helemaal samen. Met succes husselt Ramsey Nasr lyriek, parlando, dramatiek en humor door elkaar. Een meesterwerk is het stadsgedicht ‘Achter een vierkante vitrine’, over de inplanting van de Permekebiblio- theek op het De Coninckplein, een plek in Antwerpen die voorheen bekend stond voor zijn woekerende marginaliteit. Nasr draait in dit gedicht de rollen om. Een aculturele Sinjoor – beluister dit gedicht op stadsdichterpodcast.be en hoor hoe dichter en acteur één zijn – maakt zich zorgen over het ineens opduikende ‘lettertuig’ – ‘dees hier was altijd een nette buurt / met fatsoenlijke hoeren afrikanen verslaafden / portugezen albanezen polen pakistanen / chinezen en proper tramjeanetten / enfin marginalen gelijk gij en ik / alles ging goe en nu krijgen we dit’ – maar raakt uiteindelijk zelf aan de letteren verslaafd.

In de aantekeningen achteraan in de bundel onze-lieve-vrouwe-zeppelin laat de dichter in zijn ziel kijken. Viereneenhalf jaar na de roerige aanvang van zijn stadsdichterschap – de in sommige kringen heersende angst voor een rellerige Palestijnse infiltrant in de cenakels van de Scheldestad – is het te hilarisch voor woorden te bedenken dat ooit een zinnig mens een grammetje kwaad in deze jongeman heeft vermoed. Nasr noemt zichzelf geen romanticus, maar hij is het wel. Bloemetjes-en-bijtjespathos is hem niet vreemd en zijn debuutbundel ging vooral over de liefde. Maar bovenal blijkt Nasr een – attentie! oubollig woord in aantocht – mensenvriend. In zijn eerste stadsgedicht ‘Stadsplant’ trad hij de Antwerpenaren nederig maar vastberaden tegemoet. Swa met de pet merkte dat de tongval van diejenasser echt en oprecht was. ‘De kunst moet niet op de knieën zitten, maar wel een ladder aanreiken’, vindt Nasr. Dat deed hij: ladders uitdelen in de vorm van fijn afgestelde gedichten, nu eens informatief en geëngageerd, dan weer schrander, grappig en zweverig, meestal alles tegelijk. Over zweven gesproken: hoeveel indruk het stadsdichterschap op hem ook heeft gemaakt, Ramsey Nasr is niet met Antwerpen getrouwd. Misschien richt de Dichter des Vaderlands de voorsteven van zijn Zeppelin – het luchtvaartuig dat hem mateloos fascineert – binnenkort naar het noorden, terug naar zijn moederland. Misschien.

RAMSEY NASR, TUSSEN LELIE EN WATERSTOFBOM, DE BEZIGE BIJ, AMSTERDAM, 304 BLZ., 15 EURO

Philip Hoorne

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content