Een hardnekkige griep teistert dit voorjaar het peloton. Alexander Kristoff (28) was een van de slachtoffers en de oud-winnaar van de Ronde van Vlaanderen draaide daardoor voorlopig niet de campagne waar hij op had gehoopt – hoewel, vierde worden in de Ronde is niet zó slecht. Is de Noor op tijd hersteld om alles in één klap goed te maken in Parijs-Roubaix?

Nadat Peter Sagan iedereen overdonderde in de Ronde van Vlaanderen start de Slovaak uiteraard als topkandidaat aan Parijs-Roubaix. Hoewel: schitteren in Vlaanderen en dan een week later nog top zijn in Noord-Frankrijk, is niet zo evident als het lijkt. Vraag dat maar aan Alexander Kristoff, die vorig jaar rond deze tijd ieders favoriet was om de helleklassieker te winnen. De Noor kende toen wat hij ‘zijn gouden periode’ noemt, met zes overwinningen in negen dagen. Kristoff won achtereenvolgens de Driedaagse De Panne-Koksijde, de Ronde van Vlaanderen en de Scheldeprijs. Een Belgische renner die het vanop de eerste rij meemaakte, noemde de panache waarmee de Noorse spurter toen koerste ‘beangstigend’. Gevolg? Iedereen keek in Roubaix naar Kristoff, die nooit in het spel voorkwam en sowieso geen wonderbenen meer had. Hij werd uiteindelijk tiende. Het zou de nu onverslaanbaar ogende Sagan ook kunnen overkomen. U houdt daar beter rekening mee wanneer u uw pronostiek invult.

Kristoff zelf draait een vreemd seizoen. Fantastisch uit de startblokken geschoten, maar midden maart kreeg een venijnig griepje hem te pakken. Niet vilein genoeg voor hoge koorts, maar voldoende om de topvorm uit zijn benen te laten vloeien. ‘Ik balanceer al maanden tussen fit en ziek. Wel meer renners hebben dat dit voorjaar’, zegt Kristoff. ‘In de Ronde van Vlaanderen moest ik op mijn tanden bijten, maar ik zat uiteindelijk wel mee in de groep net achter Peter Sagan en Fabian Cancellara. Als de ziektekiemen allemaal weg zijn, kan de superconditie plots doorbreken. Daar hoop ik nu op.’ Woensdag rijdt Kristoff de Scheldeprijs, zondag staat hij aan de start in Parijs. Hij behoort niet tot de topfavorieten, en dat kan voor Kristoff, met zijn snelle spurtersbenen, een gigantische troef worden.

Het pad van Alexander Kristoff naar de kasseiklassiekers is een verhaal dat al meer dan vijftien jaar loopt. Om de atleet Kristoff te begrijpen, moeten we zijn familiegeschiedenis uit de doeken doen. Alexander is een kind van sportjournalist Pål Thomassen en gynaecologe Anne Kristoff. Het paar ging uiteen toen Alexander drie was. Pål trouwde met politiek verslaggever Ase Marit Befring, een specialiste EU-politiek, en verhuisde naar Waterloo. Anne huwde Stein Ørn, een cardioloog die ze ontmoette in het ziekenhuis van Stavanger, een havenstad in het zuidwesten van Noorwegen. Ørn was een Scandinavische wielergek, relatief zeldzaam in die jaren. Elke koers moest stiefpa zien, Alexander werd met schepijs gelokt om de namiddagen naast hem op de fauteuil te beleven. De fietsmicrobe sprong over en Stein Ørn broedde op een plan. De hartspecialist stelde een trainingsschema op dat meer dan twee decennia omspande. Het doel? Dat zijn jonge laboratoriumrat ooit een topklassieker zou winnen. Kristoff heeft er ondertussen twee op zak.

‘Mijn stiefvader had altijd veel plannen, ja’, lacht de Noorse spurtbom wanneer we hem vragen naar het bijwijlen waanzinnige programma dat hij op jonge leeftijd onder de trappers kreeg. De tiener Kristoff koerste al tegen volwassenen, die hem uiteraard keer op keer losreden. Maar opgeven, dat deed de jonge Noor niet. ‘Nee, daar was ik veel te koppig voor. Die oefening in wilskracht heeft mij hard gemaakt. Afzien werd een tweede natuur, maar toch verliep mijn ontwikkeling in feite heel gecontroleerd. Het was nooit té. Mijn stiefvader wist wat hij deed.’ Sinds dit jaar is Stein Ørn in dienst bij Team Katusha, de Russische miljoenenploeg waar Kristoff voor rijdt.

Ørns masterplan bracht Kristoff op zijn vijftiende naar Vlaanderen. Het gezin huurde een huisje in Oudenaarde, en Alexander probeerde zijn Vlaamse leeftijdsgenoten bij te benen in de kermiskoersjes. ‘Daar won ik heel af en toe, vaker niet dan wel. Die kermissen waren maar tussendoortjes, trainen in de Vlaamse Ardennen en op de kasseien van Roubaix was het echte doel. In het begin haatte ik het want nergens zie je zo af. Koersen op kasseien is makkelijk en verschrikkelijk tegelijkertijd. Makkelijk als je sterk bent, want je maakt vanzelf het verschil. Maar als je niet mee kunt, is dit terrein verschrikkelijk. Je fietst jezelf aan flarden.’

‘Net door dat harde, meedogenloze fascineerden die wedstrijden me. Je strijdt met de kaarten op tafel, profiteren is er nooit bij. Weet je wat ze in Noorwegen zeggen? Dat je pas coureur bent als je een koers in Vlaanderen wint. In Parijs-Roubaix of de Ronde van Vlaanderen krijg je wat je verdient. En je verdient alleen iets wanneer je ijzersterk bent.’

U bent eigenlijk vóór alles een sprinter. Dat zijn normaal gezien de luxepaardjes, de mannen die profiteren van het werk van anderen.

ALEXANDER KRISTOFF: Goh, luxepaardje. (lacht) Ik kan sprinten, ja, maar ik zie mezelf toch eerder als een renner van het harde labeur. Ik heb moeten strijden om dit niveau te halen. Ik kwam er niet vanzelf.

Uw stiefvader beweert dat geen enkele renner meer traint dan u.

KRISTOFF: Dat zou kunnen. Ik vergelijk nooit. Trainingssessies van zeven uur zijn voor mij vaste prik. Ik train lang, maar wel zelden intensief. Zo houd ik mijn sprint scherp terwijl ik toch de afstand van de grote klassiekers aankan. Ik heb er ook een wat aparte rijstijl door gekweekt. Na iedere koers vergelijken we binnen de ploeg de wattages die we trapten. Elke keer blijk ik het minst energie te hebben verbruikt. Ik rijd economisch, en houd dus meer over aan de meet.

Zondag is het Parijs-Roubaix. In principe moet die koers u goed liggen. Toch blonk u er nog nooit uit. Houdt u niet van Roubaix?

KRISTOFF: Je ziet te zwaar af om het te omschrijven als ‘houden van’. (lacht) Het is anders wel een coole wedstrijd om aan deel te nemen: de geschiedenis hangt er als het ware in de lucht. Wie wint, plaatst zichzelf in de galerij van de groten. Dat ik er nog niet schitterde, ligt niet aan het parcours, maar aan de manier van koersen. De Ronde van Vlaanderen is knallen op de heuvels, maar daarna volgt een rustpauze want de race valt vaak weer stil. Parijs-Roubaix is vol gas van begin tot eind, veel meedogenlozer. Je moet van staal zijn om dat te verdragen. In Noorwegen krijgt Roubaix meer weerklank dan in Vlaanderen, maar voor mij persoonlijk is de Ronde de grootste koers van de twee. Als we vroeger in Vlaanderen kwamen fietsen, stonden we aan de kant te supporteren wanneer de Ronde passeerde. Het beeld van die lijdende renners staat op mijn netvlies gebrand. Parijs-Roubaix heb ik nooit live gezien, ik heb er alleen aan meegedaan. Roubaix valt vaak op Pasen en dan wordt een Noor geacht om bij zijn familie te zijn.

Voor Vlamingen zijn deze koersen heiliger dan Pasen. Dat geldt voor de Ronde, maar ook voor Roubaix.

KRISTOFF: (lacht) Ik verbaas er me regelmatig over hoe belangrijk het wielrennen voor jullie is. In Noorwegen is de sport nochtans ook in opmars. Alle klassiekers komen rechtstreeks op televisie.

Liggen er eigenlijk kasseien in Noorwegen?

KRISTOFF: In de stadscentra, al kun je daar moeilijk op trainen. Maar dat is geen probleem. Omdat ik er van jongs af aan mee begon, is over kasseien fietsen bijna een tweede natuur geworden. Ik hoef het amper te onderhouden.

Wat is uw geheim?

KRISTOFF: Twee dingen: niet te veel bandendruk én doorbijten. Goed kunnen sturen, helpt zeker, maar er zijn renners die de kasseien eleganter nemen dan ik. Technisch ben ik niet de grote specialist. Bij mij blijft het meer stampen en afzien. In de winter doe ik aan veldrijden als alternatief voor de kasseien. Een heel leuke sport is dat. Dan zoek ik de grindwegen en de fraaie bossen rond mijn thuisstad Stavanger op.

Hebt u geen zin om eens een Vlaamse veldrit te rijden? De organisatoren zouden u met open armen ontvangen.

KRISTOFF: Ik zou me belachelijk maken. Cyclocross vind ik plezierig, maar ik ben er niet goed in. Plus: in de winter wil ik kunnen fietsen zonder dat er een beloning aan vast hangt. Het competitiebeest mag dan even op stal.

Uw ploegmaats omschrijven u nochtans als iemand die altijd en overal wil winnen. Wat is het eigenlijk: wint u heel graag of kunt u er niet tegen dat u verliest?

KRISTOFF: O, ik haat verliezen. Zeker wanneer het mijn eigen schuld is. Zoals in Milaan-Sanremo, waar ik mijn spurt verkeerd timede. Dan laat je me na de finish het best met rust. Eén keer klopte ik na een mislukte sprint zo hard op mijn stuur dat ik mijn hand bijna brak. Ik had drie weken verschrikkelijk veel pijn, maar ik leerde een belangrijke les: op je stuur kloppen helpt niet. (lacht)

U staat vaak ingetogen op het winnaarspodium. Zelfs toen u vorig jaar de Ronde van Vlaanderen won, dacht ik: is die man nu blij?

KRISTOFF: Alles went. Ik won vorig jaar twintig wedstrijden: het zou niet professioneel zijn als ik iedere keer zou juichen als een kind.

Terug naar het plan van Stein Ørn: uw stiefpa meent dat u nóg sterker zult worden, dat de evolutie niet ten einde is.

KRISTOFF: Ik hoop van harte dat hij gelijk heeft. Ha! (lacht hard) Zelf heb ik het gevoel dat ik de laatste twee, drie jaar op een plateau ben beland, veel vooruitgang zie ik niet meer. Ik hoor sowieso bij de toppers, en geluk of pech maken het verschil tussen super en gewoon goed. Dit seizoen is een mooi voorbeeld: ik had nooit een beter wintertrainingskamp, de voorbereidingskoersen in het Midden-Oosten liepen fantastisch, maar daar koop je niet veel mee als je vlak voor de klassiekers ziek wordt.

Hoe komt het dat u zo laat doorbrak? Pas twee jaar geleden begon u grote koersen te winnen. Toen was u al 26.

KRISTOFF: Misschien was dat gewoon een kwestie van niet genoeg talent. Ik zag Peter Sagan of Edvald Boasson Hagen uitblinken toen die kerels amper 21 waren. Op die leeftijd moest ik mijn best doen om de finish te halen. Had je me toen gezegd dat ik op een dag op hun niveau zou staan, ik had je niet geloofd. Ik heb hard getraind en geleidelijk aan paste mijn lichaam zich aan: dat is dan míjn talent.

Het is merkwaardig hoezeer de carrière van Edvald Boasson Hagen het tegenbeeld is van die van u.

KRISTOFF: Edvald is een leeftijdsgenoot van mij, een jeugdconcurrent en een goede vriend. Hij brak op jonge leeftijd door, maar stagneerde toen, bij mij ging het net andersom. Het is alsof onze carrières elkaar kruisten. Ik sta op het niveau dat ze van hem hadden verwacht, en hij… op dat van mij. Al is dat misschien wat streng, want Edvald is aan het terugkeren. Pas maar op voor hem in Roubaix. Je wilt niet weten hoezeer Edvald mij heeft gekweld in de Noorse jongerenkoersen. En ik liet mij natuurlijk ook niet doen. We hebben elkaar sterker gemaakt, en op de achtergrond speelt er nog altijd wat concurrentie tussen ons. Ik kan me voorstellen dat het hem steekt als ik een grote koers win, zo van: hé, die kerel klopte ik vroeger. (lacht)

Normaal bent u de snelste van de favorieten in wedstrijden als de Ronde of Roubaix. Uw tactiek bepalen is niet moeilijk: volgen.

KRISTOFF: Vaak start ik met dat idee, ja. Alleen: hoe vaak verloopt een koers volgens plan? Je kunt niet zonder koerstactiek, maar tegelijk moet je dat aspect van de sport relativeren. Instinct en geluk spelen ook een rol. Neem de Ronde van Vlaanderen van vorig jaar. Niki Terpstra sprong weg uit de groep der favorieten met nog dertig kilometer te gaan. Te vroeg, dacht iedereen. Ik was de enige die achter hem aan ging. Waarom ik dat deed, kan ik nog altijd moeilijk onder woorden brengen. Ik vond dat Terpstra er sterk uitzag en iets in me zei dat hij zich helemaal leeg zou rijden om uit de greep van het peloton te blijven. Een instinctieve zet waarvan ik trouwens in het begin dacht dat het de foute was, omdat niemand volgde. Zdenek Stybar en Geraint Thomas geloofden niet in die vlucht, en begonnen elkaar te beloeren. We bleven voorop en ik klopte Terpstra op de meet. Prachtig plan? Pakken geluk, ja.

U voelde zich die dag niet zo goed tijdens de koers, hoorden we achteraf. En dat schijnt normaal te zijn.

KRISTOFF: In eender welke wedstrijd voel ik me tijdens de eerste honderd kilometer verschrikkelijk. Dat is echt anders dan bij andere coureurs. Zij starten met poeier in de benen, en verzwakken naarmate er meer kilometers worden afgelegd. Ik ben van bij het begin slecht, maar word er niet slechter op. In de finale groeit mijn niveau naar dat van de anderen toe. Of, als je het negatief wilt verwoorden: zij lijden alleen op het einde, ik heel de koers. (lacht)

Klopt het dat u op het WK in de allerlaatste kilometer aan het overgeven was?

KRISTOFF: Ja, en toch ben ik nog vierde geworden. Ik was diep gegaan en moet iets hebben gegeten wat mij niet goed bekwam.

Toch geen fastfood? Men zegt dat u af en toe in McDonald’s te vinden bent.

KRISTOFF: Die dag niet, maar ik durf inderdaad te zondigen. In de Tour won ik al twee keer een rit nadat ik bij McDonald’s was langsgegaan. Jammer genoeg heb ik de slechte gewoonte om er bij íédere koers een ritueel van te maken. (lacht) En als ik fastfood eet, houd ik me niet in. Het enige waar ik van afblijf, zijn de frietjes. Die zien er veel te ongezond uit. De dokters van Katusha maken af en toe opmerkingen over mijn gewicht. Ik zou minder kunnen wegen als ik me daarop toelegde, maar ik vrees dat ik dan kracht in de sprint zou verliezen. Een spurter moet goed in het vlees zitten: Marcel Kittel en Mark Cavendish zijn evenmin panlatten. De enige uitzondering is André Greipel. Ach, als je wint, praten ze niet over die kilo’s.

Stel nu dat u zondag Parijs-Roubaix niet wint, noch iemand anders van uw team. Wie mag er dan zegevieren? Uw vroegere idool Tom Boonen?

KRISTOFF: Ik was – nee: ik bén – een grote fan van Boonen. Ik ben in het wielrennen gerold als supporter van Museeuw en zijn oersterke Mapei-ploeg. Boonen was daar zijn natuurlijke opvolger. Hij is supersnel, van geen enkele situatie bang en durft aanvallend te koersen. Hij was mijn rolmodel als beginnende coureur. Ik kijk nog altijd naar hem op. Als ik zondag tekortschiet, dan mag hij zeker winnen, maar Boonen ziet er momenteel niet zo overtuigend uit, vrees ik. Cancellara maakt meer indruk. Die wil zijn carrière afsluiten met een overwinning waar we nog lang over zullen spreken. Er zijn nog een hoop renners die ik het evengoed zou gunnen, hoor. Peter Sagan bijvoorbeeld, een heel sympathieke kerel is dat. We zijn concurrenten van elkaar, maar eigenlijk kunnen we allemaal goed met elkaar overweg.

DOOR JEF VAN BAELEN

‘Ik leerde een belangrijke les: op je stuur kloppen helpt niet.’

‘Ik won al twee Tourritten nadat ik bij McDonald’s was langsgeweest.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content