Dave Mestdach

F orrest Gump, Shakespeare in Love, The English Patient, A Beautiful Mind, Crash … het waren duidelijk niet de meest begeesterende prenten die de voorbije jaren de Oscar voor de beste film wisten weg te kapen. Maar met No Country for Old Men heeft de Academy of Motion Arts and Sciences haar met goedkoop sentiment en brave mainstreamcinema besmeurde blazoen dit jaar toch enigszins weten op te blinken. Met zijn rauwe, gestileerde geweld en sombere, existentiële teneur is Joel en Ethan Coens zinderende Cormac McCarthy-adaptatie immers bepaald geen voor de hand liggende keuze, ook al werd de film door het verzamelde recensentengild op voorhand de hemel in geprezen.

De film – die overigens opvallend loyaal blijft aan de roman van auteur Cormac McCarthy en ergens tussen actiethriller en rootsdrama in zit – begint bij de stoere jager Llewelyn (Josh Brolin) die aan de oevers van de Rio Grande een koffer vol drugsgeld vindt en in een onbezonnen bui besluit om die mee te nemen. Het is het startschot voor een fatale reeks gebeurtenissen waarin Llewelyn de mysterieuze huurmoordenaar Chigurh (een angstaanjagende Javier Bardem die voor zijn rol zoals verwacht de Oscar voor beste mannelijke bijrol kreeg) achter zich aan krijgt én de gelooide sheriff Bell (Tommy Lee Jones) die als een soort moreel kompas optreedt in dit opwindende verhaal over geweld, loyaliteit en principes.

Ongewoon zware thema’s dus. Maar dan wel verpakt in een bloedmooie en hoogst entertainende, vaak zelfs duivels grappige vorm. Wat dat betreft zijn Joel en Ethan Coen – die ook de Oscar voor het beste geadapteerde scenario kregen – trouwens bepaald niet aan hun proefstuk toe. Hun beste films balanceren steevast op de grens tussen grap en gruwel, ernst en pastiche. Bovendien behandelen ze ernstige topics binnen een bedrieglijk simpel verhaal: fatalisme en vrijheidsdrift in de bluesy Odyssee-bewerking O Brother, Where Art Thou (2000), hebzucht en ambitie in de ijzige film-noirkomedie Fargo (1996), de gesels van het kunstenaarschap en het politieke engagement in hun Gouden Palm-winnende Barton Fink (1991) of trouw en verraad in het hypergestileerde maffiadrama Miller’s Crossing (1990).

Hun voornaamste inspiratiebronnen daarbij zijn de oude screwballkomedies à la Preston Sturges, de traditionele films noirs naar de boeken van Dashiell Hammett, Raymond Chandler en James M. Cain of het werk van Stanley Kubrick en Otto Preminger. Zwarte humor en luchtige tragiek zit de onafscheidelijke broers – filmnerds uit een Joods, intellectueel gezin – in het bloed, net als de onstuitbare drang om buiten de lijntjes van het genre te kleuren, op een hygiënische afstand van Hollywood te blijven, rare snuiters met de meest bizarre namen, tics en coiffures op te voeren en koppig de final cut te eisen, zelfs al laten ze zich – zoals bij The Hudsucker Proxy (1994) of The Ladykillers (2004) – weleens inhuren door de grote filmstudio’s. Culthelden met hoofdletter C dus die hopelijk – we parafraseren het dankwoord van Joel Coen – ‘nog lang mogen blijven spelen in hun eigen hoekje van de zandbak’.

Dave Mestdach

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content