Ze wil begrijpen waarom mensen elkaar leed berokkenen. In haar nieuwe boek onderzoekt ze wat wreedheid precies is, en waarom haast ieder van ons ertoe in staat is. Kathleen Taylor: ‘De interessante vraag is niet wie er allemaal meedoet, de interessante vraag is wie er niet meedoet, wie zich verzet.’

‘Waarom doen mensen elkaar pijn? Dat is voor mij de grote vraag’, zegt ze. ‘Vaak doen ze dat vanwege een overtuiging die ze hebben, en die overtuiging kan rationeel bekeken volledig belachelijk zijn. Mensen zijn soms bereid om te sterven voor datgene waar ze in geloven. Om anderen veel leed te berokkenen. Onze overtuigingen, die emotioneel worden aangestuurd, kunnen leiden tot onthutsende vormen van geweld. Ik wil leren begrijpen hoe dat werkt.’

Vier jaar geleden schreef de Britse hersenwetenschapper Kathleen Taylor haar eerste boek. In Brainwashing legde ze uit welke processen er precies ten grondslag liggen aan wat wij hersenspoeling noemen. In haar tweede boek, Cruelty, dat onlangs verscheen, heeft ze het over wreedheid: wat is het precies, waarom is de mens ertoe in staat, en valt het te voorkomen? Het is bijzonder jammer dat van geen van beide boeken een Nederlandse vertaling in het verschiet ligt, want Taylor behoort tot de betere schrijvers in de sector populaire wetenschap.

‘Het verhaal dat mij het meeste deed huiveren terwijl ik mijn research deed, was dat van de SS-officier die een baby voor de ogen van zijn moeder aan stukken sneed’, vertelt ze. ‘Maar de verhalen van menselijke wreedheid zijn ontelbaar. Wat mensen elkaar kunnen aandoen, grenst aan het onvoorstelbare.’

Wat is het verschil tussen gewone agressie en wreedheid?

KATHleen TAYLOR: Wreedheid is een moreel concept. Agressie kan soms een gerechtvaardigde reactie zijn op een reële bedreiging. Wreedheid is nooit gerechtvaardigd. Agressie is meestal ook fysiek, wreedheid hoeft dat niet te zijn. Je kunt bijzonder wreed zijn tegen iemand zonder hem of haar aan te raken. Agressie kan ook wetenschappelijk geobserveerd en gemeten worden in een laboratorium, wreedheid niet. Wreedheid is niet zomaar een daad, het is een daad die wij moreel onaanvaardbaar vinden. Er zijn altijd drie partijen bij betrokken: de dader, het slachtoffer en dan een derde instantie, die een moreel oordeel velt. Al die elementen komen samen in de definitie die ik van wreedheid geef: het doelbewust toebrengen van extreem en volstrekt nodeloos lijden aan een onschuldig slachtoffer.

Is wreedheid typisch menselijk?

TAYLOR: Aangezien het een moreel concept is, zou het serieuze implicaties hebben als we dieren ook wreed zouden noemen. Dan zouden we hen ook ándere morele rechten en plichten moeten toekennen, namelijk. Maar ik geloof niet dat andere diersoorten op een intentionele en bewuste manier leed willen berokkenen. Agressie is uiteraard alomtegenwoordig in de natuur. Maar die agressie is functioneel. In die zin is wreedheid een typisch menselijke eigenschap.

U onderscheidt twee soorten wreedheid.

TAYLOR: Twee kanten van een spectrum, zeg maar. Aan de ene kant situeer ik de hardvochtige wreedheid, waarbij de dader volstrekt ongevoelig is voor het lijden van zijn slachtoffer en bijna achteloos te werk gaat. De dader weet dat hij wreed en onrechtvaardig is, maar het kan hem als het ware niet schelen, hij doet het om een bepaald doel te bereiken. Aan de andere kant situeer ik sadistische wreedheid, waarbij de wreedheid een doel op zichzelf is. Laat ik een simpel, doordeweeks voorbeeld geven. Een drugsverslaafde die iemand neerslaat en berooft, is wellicht tamelijk ongevoelig voor het leed dat hij berokkent. Maar dat leed is niet zijn doel op zich. Als hij de keuze zou hebben tussen iemand neerslaan en een portefeuille vinden, dan zou hij liever gewoon een portefeuille vinden. Een schoolmeisje dat een ander meisje pest, zouden we wellicht eerder sadistisch noemen.

Interessant: het schoolmeisje kan ‘slechter’ zijn dan de drugsverslaafde.

TAYLOR: Dat hangt ervan af wie het beoordeelt en welke relatie die beoordelaar heeft met de betrokkene. Onze morele oordelen zijn niet absoluut, hoe graag we dat ook zouden willen. Als die drugsverslaafde mijn broer is, zal ik wellicht meer begrip voor hem hebben en zal ik vinden dat hij hulp nodig heeft in plaats van een gevangenisstraf. Als ik hem niet ken, is de kans groter dat ik hem zwaar veroordeel en een zo lang mogelijke celstraf wil. Idem dito met het meisje: als het mijn dochter is, zal ik haar minder sadistisch vinden dan als het een meisje is dat mijn dochter pest. Wij hebben een sterke neiging om veel milder te zijn voor mensen die tot onze zogenaamde in-group behoren.

U noemt die reflex een soort ‘natuurlijke’ moraal, die voortdurend in botsing komt met onze ‘geconstrueerde’ moraal.

TAYLOR: Onze natuurlijke moraal gaat ervan uit dat onze verwanten en onze naasten moreel gesproken het zwaarste wegen. Instinctief meten we dus met twee maten en gewichten. In onze evolutionaire prehistorie was die in-group in hoge mate genetisch gede-finieerd – je leefde samen met relatief naaste verwanten. Vandaag hoeft dat niet langer het geval te zijn. Doordat wij taal ontwikkeld hebben, kunnen we onze in-group op alle mogelijke manieren definiëren: religie, ideologie, voetbalclub, werkgever, oogkleur, en ga zo maar door. Op basis van die symbolische definities kunnen wij ons ook werkelijk als een in-group gedragen, met alle gevolgen van dien. En doordat wij taal hebben, kunnen we elkaar bovendien bang maken met bedreigingen die niet eens echt bestaan. De nazi’s waren daar meesters in: van een kleine onschuldige minderheid maakten zij een dodelijke bedreiging, alleen maar door er heel vaak over te praten. Dat menselijke vermogen om symbolische groepen en symbolische bedreigingen te creëren is heel gevaarlijk.

Welk evolutionair voordeel zou wreedheid gehad kunnen hebben?

TAYLOR: Als je moet afrekenen met externe bedreigingen, een andere groep die op je territorium komt, bijvoorbeeld, dan kan wreedheid voordelen hebben. Als je de andere groep afschrikt en wegjaagt, kunnen ze nog altijd terugkomen, eventueel zelfs met bondgenoten. Als je de andere groep daarentegen aanvalt en uitroeit, dan is je probleem ineens helemaal opgelost. In die richting moet je een evolutionaire verklaring volgens mij zoeken. Het nadeel is natuurlijk dat mannetjes die in staat zijn tot dat soort wreedheid, ook een risico vormen voor de eigen groep: als ze sadistisch worden, dreigen ze puur voor de kick ook hun eigen groepsleden wreed te behandelen. Daarin schuilt de evolutionaire verklaring voor onze morele veroordeling van wreedheid, en vooral van sadisme: het vormt een te groot gevaar voor de eigen groep.

Het groepsmechanisme dat aan de basis ligt van collectieve wreedheid noemt u ‘otherisation’: door mensen als ‘others’ of ‘anderen’ te bestempelen, verwijderen we hen als het ware uit onze morele kring. En dan kunnen we met hen doen wat we willen.

TAYLOR: Dat mechanisme is alomtegenwoordig. De anderen worden voorgesteld als gevaarlijk of bedreigend. En als on-redelijk. Want met iemand die onredelijk is, hoef je niet meer te onderhandelen, die kun je beter meteen verjagen of uitroeien. Dat is wat de nazi’s deden, dat is ook wat er in Rwanda gebeurde, voor de genocide.

U maakt expliciet de vergelijking met de manier waarop wij in het Westen vandaag over moslims praten. Kan ook dat uit de hand lopen, volgens u?

TAYLOR: De terminologie die wij gebruiken, verontrust mij zeer. Vaak gebeurt dat dan nog door mensen die beter zouden moeten weten: politici, journalisten, academici… Zeker in Europa hebben wij geen enkel excuus om op die manier over mensen te praten, net omdat wij het voorbeeld van de nazi’s hebben, omdat we weten hoe krachtig taal kan zijn. Termen zoals ‘overspoelen’ en ‘dumpen’ werden aanvankelijk alleen gebruikt door extreemrechts, maar ze zijn gaandeweg in het mainstream-debat geslopen. Dat is bijzonder nefast, omdat ons brein op een heel concrete manier werkt: als het ‘overspoelen’ hoort, maakt het de associatie met verdrinken, als het ‘dumpen’ hoort, maakt het de associatie met afval. Het is compleet ongerechtvaardigd om op die manier over mensen te praten. Maar de meeste politici en opiniemakers denkenkennelijk dat taal helemaal niet zo belangrijk is.

Waren de nazi’s volgens u sadistisch of gevoelloos?

TAYLOR: De meeste mensen zullen zeggen dat de nazi’s sadisten waren, maar volgens mij waren ze vooral gevoelloos. Als je leest wat mensen zoals Heinrich Himmler schreven, welke instructies ze aan de SS gaven: daaruit blijkt dat ze sadisme verwerpelijk vonden, onmannelijk en zwak zelfs. De nazi’s werden niet verondersteld sadistisch te zijn, zij stonden daarboven. De meeste nazi’s geloofden dat ze handelden voor het welzijn van het rijk. Duitsland zal tijdens de Tweede Wereldoorlog meer sadisten geteld hebben dan gemiddeld, dat wel, omdat de gevoelloze vorm van wreedheid nu eenmaal sadisme kan voortbrengen. Dat krijg je als wreed gedrag een soort verslaving wordt. En zelfs voor mensen bij wie het geen verslaving wordt, is het steeds makkelijker om wreed te zijn. Op den duur treedt er gewenning op.

Op de vraag waarom zoveel Duitsers zo gemakkelijk meegingen in de gruwelijkheden, is het antwoord volgens u eenvoudig: de meeste mensen zouden dat gedaan hebben.

TAYLOR: Inderdaad, dat is het uitgangspunt. De interessante vraag is niet wie er allemaal meedoet, de interessante vraag is wie er niet meedoet, wie zich verzet. Zoals je een hele kleine minderheid hebt die verslaafd raakt aan de gruwelijkheden, heb je een hele kleine minderheid die zich verzet tegen de gruwelijkheden. De grote meerderheid van de mensen zit daar ergens tussen en doet mee, al dan niet met veel enthousiasme.

U hebt het in uw boek heel uitvoerig over de wreedheid die begaan werd tijdens de Holocaust, en nauwelijks over de wreedheid die wordt begaan door de individuele seriemoordenaar. Hoe komt dat eigenlijk?

TAYLOR: Daar zijn twee redenen voor. Ten eerste is seksueel sadisme vrij zeldzaam en richt het relatief weinig schade aan, vergeleken met het leed dat wordt veroorzaakt door een oorlog of een genocide. Seriemoordenaars zijn verschrikkelijk, laat daar geen twijfel over bestaan, maar de impact van een genocide is oneindig veel groter. Een tweede reden waarom ik het minder over seriemoordenaars heb, is dat het meestal gaat om mensen die in hun jeugd zwaar beschadigd werden, en ook dat is veeleer zeldzaam. Ik bedoel: veruit de meeste mensen zullen wellicht geen seriemoordenaar worden. Maar de meeste mensen kunnen wel deelnemers worden aan een burgeroorlog of een volkerenmoord. Oorlog maakt van gewone mensen wrede mensen.

U verwijst in uw boek naar de beroemde stelling van filosofe Hannah Arendt over ‘de banaliteit van het kwaad’. Wat is er voor u precies zo banaal aan?

TAYLOR: Dat het heel onopvallende, gewone, banale mensen zijn die, in uitzonderlijke omstandigheden, bijzonder wreed kunnen zijn voor hun medemens. Zelfs als we niet actief deelnemen aan zulke wreedheden, laten we het vaak wel gebeuren. Denk maar aan de manier waarop de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk ten oorlog zijn getrokken na de aanslagen van 11 september 2001. De opbouw naar de invasie van Irak was ongelooflijk: hoe we daar bijna met z’n allen tot op grote hoogte in zijn meegegaan.

Mij viel het vooral op dat de toenmalige Britse premier, Tony Blair, er oprecht van overtuigd leek dat die inval in Irak zijn morele plicht was.

TAYLOR: Precies. Daaruit kun je leren dat ook intelligente mensen volstrekt belachelijke overtuigingen kunnen hebben, waarvoor ze bereid zijn om heel ver te gaan.

Wat was uw reactie toen u de foto’s zag uit Abu Ghraib, waarop te zien was hoe Amerikaanse soldaten Iraakse gevangenen folterden en vernederden?

TAYLOR: Ik was absoluut niet verrast, en tegelijk zeer teleurgesteld. Omdat ik had verwacht dat zoiets zou gebeuren. Het gebeurt in élke oorlog. Ik heb ter voorbereiding op mijn boek genoeg gelezen over de verschrikkingen uit het koloniale tijdperk om te weten dat er niets nieuws is onder de zon. Iedereen had dit kunnen verwachten.

Als we er, in zulke omstandigheden, allemaal toe in staat zouden zijn, moeten de individuele soldaten dan nog wel gestraft worden?

TAYLOR: Verantwoordelijkheid is voor mij geen alles-of-niets-concept. Ik bekijk het als een taart die je kunt verdelen. En ik zou in het geval van Abu Ghraib een groot deel van die taart reserveren voor de legerleiding, tot en met het hoogste niveau: dat van de president. Als politieke leiders dubbelzinnige taal gebruiken en ongewenst gedrag niet expliciet veroordelen, dan zijn ze in hoge mate mee verantwoordelijk voor de ontsporing van dat gedrag. Hun verdediging, dat het ging om een paar rotte appels in de mand, klopt hoe dan ook niet. Het is de verkeerde verklaring. Al hebben individuele soldaten natuurlijk altijd nog een persoonlijke verantwoordelijkheid.

Waarom geven we niet graag toe dat ook wij wellicht tot zulke daden in staat zouden zijn?

TAYLOR: Ook hier speelt opnieuw het groepsmechanisme. Moreel ongewenst gedrag associëren we altijd met de out-group, met de anderen. Wij zouden nooit in staat zijn om zulke verwerpelijke daden te stellen. Het zijn de anderen, de rotte appels, de slechteriken. Het is iets wat we wegduwen, we willen er niets mee te maken hebben. En dat is de verkeerde houding. We zouden net moeten leren om te begrijpen hoe het werkt, waarom iedereen er vatbaar voor is. Alleen dan zouden we het beter kunnen voorkomen.

Kranten hebben de neiging om titels als ‘het gezicht van het kwaad’ of ‘gruwel heeft een gezicht’ te gebruiken. In België gebeurde het met Marc Dutroux, en ook met Kim De Gelder, de jongeman die in een kinderdagverblijf een paar baby’s vermoordde.

TAYLOR: Ja, ook bij ons gebruiken de tabloids voortdurend dat soort koppen. Die slaan natuurlijk nergens op, maar – alweer – het is wel verklaarbaar dat we op die manier over zulke mensen spreken. Mensen die dat soort verschrikkelijke misdaden begaan, willen wij uit onze groep stoten, omdat ze een gevaar vormen voor de groep. Daarom schilderen we hen af als de belichaming van het absolute kwaad. Maar dat is geen correcte analyse.

Moeten we zulke psychopaten meer behandelen als patiënten dan als misdadigers?

TAYLOR: Dat niet. Maar we moeten psychopaten en seriemoordenaars wel behandelen als mensen, niet als monsters. Een monster is iets wat wij nooit zullen of willen of kunnen begrijpen. Een mens kunnen we wel leren begrijpen. Het probleem is dat we mensen zoals Marc Dutroux niet willen begrijpen, omdat we dan het gevoel zouden krijgen dat we te veel op hem zouden lijken. En toch moeten we die inspanning doen. We leven niet meer in de prehistorie, toen konden we zulke individuen gewoon uit de groep verstoten. Dat is vandaag niet meer mogelijk. Dutroux zit vandaag in de cel, maar er zullen nog veel andere misdadigers zoals hij worden opgepakt.

Wat hebt u tijdens het schrijven van dit boek geleerd over het menselijke brein?

TAYLOR: Dat het nog complexer is dan ik al dacht. En dat je pas kunt nadenken over het voorkomen van wreedheid als je begrijpt wat er in de hersenen gebeurt. Bij mensen die verslaafd zijn aan wreedheid, de sadisten, loopt er iets fout met het beloningscentrum in het brein – als je die mensen wilt behandelen, moet je dus op dat centrum werken. Bij mensen die niet verslaafd zijn, maar die wreed zijn vanwege bepaalde overtuigingen die ze hebben – burgers tijdens een genocide, bijvoorbeeld – gaat het om heel andere circuits in de hersenen die je moet bestuderen. Nog een belangrijk inzicht is dat we ons soms vergissen in het motief van de dader. Neem zelfmoordterroristen: die handelen niet zozeer uit haat voor de slachtoffers, maar vooral uit liefde voor hun eigen volk. Het is pas als we die veelheid aan motieven en mechanismen begrijpen dat we kunnen nadenken over manieren om wreedheid te voorkomen.

KATHLEEN TAYLOR, CRUELTY. HUMAN EVIL AND THE HUMAN BRAIN, OXFORD UNIVERSITY PRESS, 288 BLZ., 22,95 EURO, ISBN 978 0 19 955 262 7

DOOR JOëL DE CEULAER

‘De nazi’s vonden sadisme verwerpelijk, onmannelijk en zwak.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content