Piet Piryns
Piet Piryns Piet Piryns is redacteur bij Knack.

Bij de dood van Hans van Mierlo.

Februari 1980. In de grote zaal van een internationaal hotel in Bangkok beraadt een vierhonderdtal artsen, journalisten en Bekende Wereldburgers zich over de marsorde voor een protestmars naar de Cambodjaanse grens, die de weg vrij moet maken voor voedselkonvooien van het pas opgerichte Médecins sans frontières. Op het podium komt het tot een kletterende ruzie tussen beroemdheden als de Franse filosoof Bernard-Henri Lévy, de Zweedse actrice Liv Ullman en de Amerikaanse zangeres Joan Baez. Inzet van de discussie is de vraag wie straks met een witte vlag aan het hoofd van de optocht mag lopen. Middenin een Babylonische spraakverwarring – Fransen en Amerikanen houden vast aan hun eigen taal – werpt een lid van de kleine Nederlandse delegatie zich op als tolk en scheidsrechter. ‘Stopt u toch alstublieft met dit propagandacircus op de rug van stervende mensen.’

Mijn eerste kennismaking met Hans van Mierlo – op dat moment een ambteloos burger. Een fascinerende man, die de politiek ontgoocheld de rug had toegekeerd. Niets liet vermoeden dat hij een jaar later weer op het voorplan zou treden. Carrièreplanning was een woord dat niet goed bij hem paste. Het wisselvallige succes van zijn partij D66 heeft hij ooit vergeleken met ‘de vlucht van de kwikstaart’: telkens een glijvlucht naar beneden en dan weer omhoog. Dat gold ook voor zijn eigen Werdegang.

Toen hij in 1966 de overstap maakte van de journalistiek naar de politiek, wilde hij niets minder dan ‘het oude bestel doen ontploffen’. Zijn nieuwe partij Democraten 66 (afgekort tot D’66, later D66) moest een einde maken aan de verzuiling. Het middel daartoe was in zijn ogen ‘bestuurlijke vernieuwing’: bewindslieden – van de burgemeester tot de minister-president – moesten rechtstreeks worden verkozen en over kwesties van belang zouden de burgers zich moeten kunnen uitspreken in bindende referenda.

Van de staatsrechtelijke hervormingen waar Van Mierlo van droomde is nooit iets terechtgekomen. Maar hij heeft wel decennialang zijn stempel gedrukt op de Nederlandse politiek. Hij werd twee keer minister en hij was in 1994 de architect van Paars, een term die door hem is bedacht. Zijn links-liberale D66 fungeerde als het cement tussen sociaaldemocraten en liberalen. En kreeg daar bij de volgende verkiezingen prompt de rekening voor gepresenteerd: na iedere regeringsdeelname kon D66 uithuilen en opnieuw beginnen. Van Mierlo liet zich daardoor niet uit het lood slaan: ‘Een kaars die licht geeft, moet zich niet beklagen dat hij korter wordt.’

Hij was een atypisch poli-ticus, of in de woorden van zijn vriend Marcel van Dam: ‘Hans was eigenlijk geen politicus. Zoals een dolfijn eigenlijk geen vis is.’ Anders dan men van politici gewend is, sprak Van Mierlo nooit met meel in de mond en was hij niet te beroerd om publiekelijk zijn twijfels te etaleren. Een politicus die durfde te zeggen: ‘Ik weet het niet.’ Hij had iets tobberigs over zich en drukte zich graag uit in fraaie paradoxen. Zoals hij met wapperende regenjas langs de Amsterdamse grachten zwierf, leek hij wel weggelopen uit een nouvelle-vague-film (hij had eigenlijk acteur willen worden). Een dromer, maar tegelijk een pragmatisch machtspoliticus, die een broertje dood had aan ideologie. Toen hem in 1998, bij zijn vertrek uit de Haagse politiek, de Machiavelliprijs werd toegekend, roemde de jury hem ‘als mens van vlees en bloed tussen sprekende poppen’. Geen gering compliment.

Piet Piryns

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content