De Friese dichter Tsjêbbe Hettinga schreef de speciale bundel voor Gedichtendag. Een gesprek over de kleur van woorden.

Ieder jaar nodigt de Nederlandse stichting Poetry International een dichter uit om een speciale uitgave voor Gedichtendag te schrijven, die op 20.000 exemplaren verspreid wordt. Twee jaar geleden was dat de Vlaming Leonard Nolens, vorig jaar was de Zuid-Afrikaanse Antjie Krog aan de beurt en dit jaar viel de keuze op de Fries Tsjêbbe Hettinga. De Friese literatuur is in het Nederlandse taalgebied altijd een ondergeschoven kindje gebleven, maar met de publicatie van de tweetalige bundel Vreemde kusten/ Frjemde kusten (met bijbehorende cd) in 1995 vestigde Hettinga zijn reputatie ook in de rest van Nederland. Hij is een graag geziene gast op poëziefestivals in binnen- en buitenland. Ook wie geen woord Fries verstaat, wordt tot in de toppen van zijn tenen geraakt door de zangerige, bezwerende voordracht van Hettinga. Hij reciteert zijn gedichten uit het hoofd – dat kan ook moeilijk anders, want door een erfelijke aandoening is de dichter zo goed als blind. Maar het heeft niet alleen daarmee te maken: het is voor hem ook ‘een opperste vorm van concentratie’.

Hettinga geeft zelden interviews. ‘Ik word niet graag lastiggevallen met vragen over mijn werk of over mijn slechte ogen. Niet omdat ik timide zou zijn, maar omdat ik vind dat een gedicht op zichzelf moet kunnen staan. Het heeft geen krukken nodig. Ik weet niet goed wat ik persoonlijk nog zou kunnen toevoegen aan wat ik geschreven heb. Dat valt kennelijk moeilijk uit te leggen, want als ik interviews weiger, reageren mensen vaak een beetje kribbig. Jorge Luis Borges heeft ooit gezegd dat mensen altijd aardig zijn tegen een blinde. Over het algemeen klopt dat ook wel, maar als je een keer nee zegt, verandert de reactie.’

Dat hij uitsluitend in het Fries schrijft, heeft niets te maken met chauvinisme. ‘Hoewel ik Nederlands heb gestudeerd, zou ik onmogelijk gedichten in het Nederlands kunnen schrijven. In technische zin misschien wel, maar de taal van mijn gevoel is het Fries. Ik merk het ook bij de vertaling van mijn gedichten. Die maak ik samen met Benno Barnard. Omdat Benno niet in het Fries is opgegroeid, maak ik eerst een ruwe vertaling en Benno maakt daar vervolgens een literaire tekst van. Dat zou mij in het Nederlands niet lukken.’

‘Mijn taal’, zegt hij, ‘is die van de zee. Een overblijfsel van het Noordzeegermaans, de kusttaal die al sinds het begin van de jaartelling in Friesland wordt gesproken. Je kunt er het zout van de zee nog in proeven. Op de een of andere manier is die taal op het vasteland aangeslibd, zoals zeevogels het land intrekken. Het Fries is een taal van het platteland gebleven. Een zangerige taal, zoals ook het West-Vlaams en het Antwerps dat voor mijn gevoel nog altijd zijn. Het heeft sterk te maken met de twee- en soms zelfs de drieklanken, waardoor die taal, met verschillende toonhoogtes, vanzelf gaat zingen. Als ik een gedicht van Guido Gezelle in het West-Vlaams hoor voordragen, geeft mij dat een wonderlijk thuisgevoel.’

Homerus

De poëzie van Tsjêbbe Hettinga laat zich moeilijk omschrijven. Zijn – lange – gedichten hebben een sterk verhalende, soms bijna epische inslag, ze worden voortgestuwd door een dwingend ritme (‘sommige mensen menen er de golfslag van de zee in te horen’) en ze zijn buitengewoon beeldend. ‘Hoor. Blind van licht slaat een zeventigjarige hond aan, / Breekt los van zijn blauwe ketting, die verteert in zilveren / Vlammen, en hapt naar hoog opgetilde paardenhoeven / Die, zwaar in het zwarte haar, het groene erf niet meer raken.’ (Uit: Het vaderpaard. Vertaling: Benno Barnard.)

Hettinga is vaak vergeleken met Homerus. Ook blind, altijd prijs. Hij kent het cliché: ‘De blinde ziener. Zo werd Homerus door het nageslacht afgebeeld. De dichter die zo in zichzelf gekeerd was, dat hij nergens door kon worden afgeleid. Teresias, nog zo een voorbeeld. Wie blind was, was zo helderziend dat hij de toekomst kon voorspellen. Ik ben misschien wel een blinde dichter, maar ik voel me niet zo. Niet dat het erg is, maar ik word door anderen zo genoemd.’

Het lijkt een rare paradox dat een blinde dichter zo schilderachtig en zintuiglijk schrijft als Hettinga doet, maar het is ook weer niet zó vreemd. In een lezing die hij vorige week hield in de Plantijn Hogeschool in Antwerpen noemde hij zichzelf ‘een chronisch geval van synesthesie’ (Van Dale: Synesthesie – min of meer constante verbinding tussen waarnemingen en voorstellingen uit verschillende zintuigsferen, bijvoorbeeld het ontvangen van een geluidsindruk bij het zien van kleuren).

In mensentaal: ‘Het is natuurlijk zo dat je, als je blind wordt, niet alleen beter gaat horen, maar ook beter gaat voelen, proeven en ruiken. Het ene zintuig laat het afweten, en de andere zintuigen denken: dit laten we niet op onze kop zitten, we gaan nu even onze mouwen opstropen! Maar ik ben van nature visueel ingesteld. Mijn kleurgevoeligheid was er altijd al, zo ver als mijn herinneringen teruggaan. Het scheelt ook dat ik niet blind geboren ben, het grootste deel van mijn jeugd heb ik normaal gezien. Kleur is dus iets wat automatisch bij me opkomt en wat ik ook in mijn verbeelding gebruik. Woorden hebben voor mij een kleur. Een huis is rood, en dat kan ik terugvoeren op het feit dat het voorhuis van de boerderij waar ik ben opgegroeid rood was. Een paard is zwart. Ook de balans tussen de verschillende instrumenten van de band waarin ik saxofoon speel, is een kwestie van kleur. Aan het eind van een soundcheck voor een optreden zie ik intens rood, goudgeel, glanzend bruin, wisselend groen en blauw, wit dat zilver wil worden.’

Anders dan bijvoorbeeld Borges heeft hij blindheid nooit tot thema van zijn gedichten gemaakt: ‘Je moet schrijven over wat je bezighoudt. Ik ben niet met mijn blindheid bezig en dus wordt het ook geen thema. Dat zou trouwens niet goed voelen. Je zit heel gauw op de beijzelde weg van de clichés, maar het gaat in mijn poëzie toch vooral over de menselijke onmacht en de vergankelijkheid. Het besef en de fysieke ervaring dat alles voorbijgaat. Poëzie moet voor mij van alle mensen zijn. Een dichter moet zijn ervaringen zodanig vormgeven dat een ander daar zichzelf in kan herkennen. Die wisselwerking is essentieel. Veel poëzie is natuurlijk ook rationeel en daar zitten – bewaar me! – ook mooie dingen tussen, maar de rationele kant is bij mij zwak ontwikkeld.’

Havens

Zijn bundel Vreemde kusten gaf hij een motto van J. Slauerhoff mee: ‘Wat een leven!’ De vergelijking met de scheepsarts die over de zeven wereldzeeën zwierf, ligt voor de hand: met Slauerhoff deelt Hettinga een zwak voor havens en hotelkamers, zijn gedichten verhalen vaak van verre reizen. Als jongeman heeft hij een tijd op de Griekse eilanden gewoond. Had zijn reislust ook te maken met de wetenschap dat hij rond zijn dertigste blind zou worden en dus nog gauw zijn ogen de kost moest geven? ‘Dat heeft mijn reislust misschien nog wel aangewakkerd, maar ik reisde al veel voor ik wist dat mijn ogen slechter zouden worden. Ik had een soort aangeboren nieuwsgierigheid. Ik heb altijd veel geschaatst, als jongen zat ik bij de Friese jeugdselectie en ging ik overal in de provincie wedstrijden rijden. Het ging mij daarbij niet alleen om het schaatsen maar ook om het onderweg zijn. Dat verlangen om onderweg te zijn heb ik altijd gehouden.’

In tegenstelling tot Slauerhoff (‘liever heimwee dan Holland’) is Hettinga altijd verknocht gebleven aan zijn geboorteland. ‘Dat heeft ook weer met de taal te maken. Ik heb jaren buiten Friesland gewoond, maar telkens als ik terugkwam, was het de taal die me welkom heette. Het Fries is iets van mezelf. Mijn werk maakt deel uit van de Friese literatuur. Die is buiten Friesland lang geassocieerd met streekromans, maar er bestaat een buitengewoon rijke, moderne Friese literatuur. Van mijn laatste Friestalige bundel Equinox, die vorige zomer verscheen, zijn intussen al 700 exemplaren verkocht – dat halen vele Nederlandstalige bundels niet eens. Terwijl er maar 500.000 Friezen zijn.’

Tsjêbbe Hettinga vertaalde in het Fries onder meer Walt Whitman, Derek Walcott en Dylan Thomas – een van zijn meest geliefde dichters. Van Dylan Thomas is de beroemde uitspraak: The written poem is half the poem. Kan hij daarin meegaan? En hoe verhoudt de muzikaliteit van zijn voordracht zich tot zijn poëzie? ‘Dylan Thomas was zich natuurlijk zeer bewust van zijn talent als voordrager. Maar ik deel zijn mening op dit punt niet helemaal. Voor mij is dat voordragen toch een bijkomstigheid: het belangrijkste is het gedicht op papier. Ik hecht ook groot belang aan de bladspiegel bijvoorbeeld. Het gaat uiteindelijk toch om de tekst. Al moet ik toegeven dat ik bij het schrijven mijn gedichten wel hardop uitspreek, om te voelen hoe de zinnen lopen. Het moet niet alleen inhoudelijk kloppen. Schrijven is bij mij ook een bijna lijfelijk proces.’

Een gedicht, zegt hij, begint altijd met een beeld dat hem komt aangewaaid. Daaruit ontstaat een idee. Dat idee schrijft hij dan, out of the guts, op om het vervolgens een tijd te laten liggen. Was het beeld sterk genoeg, dan neemt hij het opnieuw ter hand. ‘Het moet als het ware besterven, zoals de dode dagen van een haas. Gedichten zijn bij mij een combinatie van herinnering en verbeelding. De landschappen die ik beschrijf, zijn niet naar de natuur geschilderd.’ Op dat moment kent hij zijn gedichten al uit zijn hoofd: ‘Mensen reageren daar altijd heel verbaasd op. Maar het is een bijna dierlijk proces. Als je ogen niet meer mee willen, versterken niet alleen je andere zintuigen maar ook je geheugen. Dat is een kwestie van zelfbehoud. Als ik ergens kom, heb ik er belang bij om te onthouden of de kruk nu aan de linker- of de rechterkant van de deur zit. Zoals ik het hier in Antwerpen in mijn lezing heb gezegd: het is, met permissie, dat dierlijke in de mens dat hem ervan weerhoudt een engel te worden.’

TSJêBBE HETTINGA, AAN SCHOR EN STAD NIKS VOORBIJ/ OAN LEECH EN STêD NIKS VOORBIJ, FRIESE PERS BOEKERIJ/ POETRY INTERNATIONAL/ LEEUWARDEN/ROTTERDAM, 25 BLZ., 2,50 EURO

DOOR PIET PIRYNS

‘Mijn taal is die van de zee. Op de een of andere manier is die taal op het vasteland aangeslibd, zoals zeevogels het land intrekken.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content