Niemand vraagt mij nog wat ik later wil worden. Dat komt omdat ik nu vijftig ben. Zoveel later heb je dan niet meer. Dat zeggen de mensen natuurlijk nooit in je gezicht, maar dat denken ze wel. En de mensen krijgen in deze wereld vaak gelijk, ook als ze het niet hebben. Maar tien jaar geleden hoorde ik die vraag ook al niet meer: wat wil je later worden? Wat ga je later doen? Terwijl ik toen toch nog behoorlijk wat later had. Kennelijk heeft die vraag een leeftijdsgrens, komt er een moment waarna het niet meer welvoeglijk is om iemand te vragen naar toekomstplannen die hij of zij wellicht niet meer heeft, dromen die hij of zij wellicht niet meer koestert – wegens, nou ja, te oud dus.

Toch heb ik nog één droom. Ik zou nog graag despoot worden. Verlicht natuurlijk, maar toch despoot. Ik vind dat ik daar nu de juiste leeftijd, de vereiste maturiteit voor heb. Despoot mag je niet te jong worden. Kijk naar Nero. Keizer op zijn zeventiende, dood op zijn eenendertigste. Liet een ontzettende puinzooi achter. Veel te jong aan de top gekomen. Kon duidelijk niet om met de macht. Of neem Richard II. Koning van Engeland op zijn tiende. Verbijsterde vriend en vijand toen hij op zijn veertiende door onderhandelingen een einde maakte aan een boerenopstand. Dat gaat zo’n cadet naar het hoofd natuurlijk. Richard werd helemaal zot van eigendunk. Graaide in de staatskas, verbande, beboette en executeerde tegenstanders à volonté . Afgezet en dood op zijn drieëndertigste. Had Shakespeare geen weergaloos stuk over hem geschreven, wij zouden van Richard II niet meer spreken. Verlicht despotisme is niets voor tieners.

Maar ik ben er klaar voor. Ik heb genoeg gelezen, genoeg gereisd, genoeg mensen gesproken, de wereld lang genoeg geobserveerd om te weten dat het zo niet verder kan. Ik wil mijn verantwoordelijkheid niet langer ontlopen.

Ik beloof dat ik op de eerste dag van mijn verlicht bewind het parlement zal sluiten. Die ouderwetse praatbarak bezit niet de macht en zeker niet het talent om de problemen van deze tijd het hoofd te bieden. Ik installeer meteen een oligarchie. Het dagelijks bestuur van het land komt in handen van een paar uiterst intelligente en bekwame mannen en vrouwen die mij voldoende integer lijken om op zindelijke wijze met macht om te gaan. Ik denk aan Bert De Graeve, Frank Vandenbroucke, Christine Van Broeckhoven en Bea Cantillon. Aan Paul de Grauwe vraag ik om een alternatief economisch model te ontwikkelen. Op mijn tweede despotendag sluit ik immers de beurs. Er moet een einde komen aan de permanente financiële onzekerheid waarin mensen als gevolg van al dat tomeloze gesjacher al vele decennia verkeren.

Op mijn derde dag nodig ik mijn oude prof Etienne Vermeersch uit. Hij moet me komen uitleggen waarom hij zich met die rare Gravensteengroep heeft vereenzelvigd, en waarom hij denkt dat een onafhankelijk Vlaanderen democratischer zou zijn dan België ooit is geweest. Ik vermoed hier volksverlakkerij, maar als Vermeersch mij kan overtuigen dat, ik zeg maar wat, in zo’n Vlaanderen het erfrecht fundamenteel wordt herzien, dat de vermogensbelasting er tien keer hoger zal zijn dan de belasting op arbeid, dat verplegers en verpleegsters er minstens evenveel zullen verdienen als topvoetballers en vrouwen niet minder dan mannen – goed, dan scheur ik ons af. Dan maak ik van Vlaanderen een utopische bonzairepubliek, een soort politiek madurodam dat grotere, onrechtvaardigere mogendheden tot voorbeeld zal strekken. De monarchie wordt sowieso afgeschaft.

Op de vierde dag richt ik een staatskrant op. Een krant zonder advertenties, zonder regionaal flutnieuws, zonder narcistische, schmierende journalisten, een krant die zijn lezers niet opvrijt, geen bonnetjes of gratis tickets uitdeelt, een uitmuntend geschreven krant die mij uitstekend informeert over wat er werkelijk toe doet in de wereld, zonder commerciële en andere tactische bijgedachten. En ik beloof vele zweepslagen voor elke journalist die het nog bestaat om in nationale nieuwsuitzendingen te berichten over een verdronken paard of een brandend frietkot.

Op de vijfde dag laat ik een aantal mensen arresteren, niet omdat ze misdadigers zijn, maar gewoon, omdat ik ze vervelend vind. Draaikonten, konkelaars, gluiperds, genre Noël Slangen of Siegfried Bracke: de nor in. Maar verlicht als ik ben laat ik hen niet ophangen, liever spreek ik de gruwelijkste straf uit die zulke mensen in deze tijden kan treffen: ze mogen nooit meer op teevee. O heerlijke nieuwe wereld!

Frank Albers is auteur, vertaler en docent aan de Artesis Hogeschool in Antwerpen.

door Frank Albers

Draaikonten, konkelaars, gluiperds, genre Noël Slangen of Siegfried Bracke: de nor in.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content