LES 3: Word een nerd en leer tijdrijden

Op een man of acht na haat het hele peloton de nobele kunst van het tijdrijden. Wie faalt in het werk tegen de klok weet nochtans dat hij op de Champs-Elysées geen geel zal dragen. Ook het grote publiek houdt niet van tijdritten, maar kenners noemen het de puurste vorm van wielrennen. ‘Dat breekpunt waarop een renner toont dat hij niet meer kan, dat is toch prachtig?’

Quizvraag: wat hebben Lucho Herrera, Claudio Chiapucci en Andy Schleck met elkaar gemeen? Antwoord: het waren topklimmers – in hun tijdsvak misschien de besten ter wereld – maar omdat ze niet erg goed waren in tijdrijden wonnen ze nooit de Ronde van Frankrijk. Bij Andy Schleck hoort enig voorbehoud. De jongste Schleck was een ramp in het rijden tegen de klok, ondanks verwoede pogingen van zijn ploeg om het tij te keren. Maar omdat Alberto Contador door een positieve plas uit de Touruitslag van 2010 geschrapt werd, mag de Luxemburger zich toch winnaar van de gele trui noemen. Niet dat zoiets ook maar enige waarde heeft.

Een klimmer die niet kan tijdrijden heeft iets van een onvervulde belofte. Het geel lijkt binnen handbereik maar zal hem uiteindelijk altijd ontglippen. De Tourorganisatie vindt dat een onrecht, en zet dan ook al jaren het mes in het aantal tijdritkilometers. De editie van 2015 sloeg alles: amper 13,8 kilometer werd er tegen de klok gekoerst. Dit jaar is het minder extreem, al blijft 54,4 chronokilometer weinig. In de jaren van Miguel Indurain kon het gebeuren dat het Tourpeloton 180 tijdritkilometers afwerkte. Big Mig zette de concurrentie keer op keer op minuten. Daarna was het alleen nog een kwestie van de Tour uit te rijden. Dat wil men dus niet meer. ‘Tijdritten mogen het klassement overhoopgooien, maar allesbepalend hoeven ze niet te zijn’, klinkt het bij de parcoursbouwers van de Ronde van Frankrijk.

Dit jaar zijn er twee chronoproeven, en allebei worden ze voor de renners een rotklus. De eerste is vrijdag 15 juli in Bourg-Saint-Andéol, aan de oevers van de Ardèche. Een dag eerder zal het peloton de Mont Ventoux getackeld hebben. Dat zijn dus twee ritten op rij waarin de klassementsrijders vol aan de bak moeten. Zo’n tweeluik is hoogst ongebruikelijk. Serge Pauwels, vorig jaar de beste Belg in de Tour, noemt het zelfs ‘ongepast’. ‘Normaal wordt een tijdrit door een rustige etappe voorafgegaan. De dag na de chronoproef, die voor renners zoals ik verplichte kost is maar voor de specialisten een afspraak van cruciaal belang, gaat de Tour dan weer zijn gewone gang en wordt er gevlamd dat het geen naam heeft. Maar dat zie ik dit jaar niet gebeuren. Doordat de Mont Ventoux gevolgd wordt door bijna veertig kilometer tijdrijden, zal niemand zijn krachten kunnen sparen.’

Er zijn pakweg vijf specialisten en nog een drietal klassementsrenners die het goed kunnen, maar het grootste deel van het peloton haat de nobele kunst van het tijdrijden. ‘De meeste wielrenners weten niet hoe het voelt om een goede tijdrit te rijden. Ze kennen alleen de pijn, die inderdaad bij de discipline hoort. En wie houdt er nu van pijn? Maar als het lóópt, als alles samenkomt en je het gevoel krijgt dat je vliegt, kan een tijdrit geweldig mooi zijn’, zegt Nederlander Tom Dumoulin, een van ’s werelds beste tijdrijders en een grote favoriet in Bourg-Saint-Andéol – als hij dan tenminste nog in koers is. De specialist-tijdrijders worden in het peloton als monomane zonderlingen beschouwd. ‘Wij kunnen ons verliezen in details waarvan andere coureurs niet eens begrijpen dat ze een verschil maken. Ik vind het bijvoorbeeld interessant om te weten of ik tijd win als ik mijn hand twee centimeter opschuif. Andere renners knappen af op zo veel berekening’, grinnikt Dumoulin. ‘Bij tijdrijden op hoog niveau komt nochtans veel intuïtie kijken. Het houdt meer in dan je beugeltje vastmaken en zo snel mogelijk naar de finish rijden. Zo kun je seconden winnen door na de bochten heel hard op te trekken, maar dan raakt je energiepotje wel snel leeg. Wie goed wil tijdrijden, moet zijn energie zo efficiënt mogelijk spreiden. Het draait allemaal om zelfkennis en controle.’

Klinkt dat interessant? De meeste mensen vinden van niet. Bergritten doen de kijkcijfers pieken, naar tijdritten kijkt geen hond. Dat verklaart waarom de Tourorganisatie tijdrijden zo stiefmoederlijk behandelt. Als er toch tegen de klok wordt gereden, dan liefst in een omgeving waar cameralui mooie beelden kunnen schieten. Bij de eerste tijdrit van 2016 kunt u zich vergapen aan de Gorges de l’Ardèche, een meanderend klovencomplex en een van de fraaiste vergezichten van Frankrijk. Voor wie het toch nog saai vindt, heeft Tom Dumoulin een tip: ‘Naar een tijdrit kijken, is een topatleet zien breken. En dat is toch wat we allemaal zo mooi vinden aan sport? Mensen die tegen hun grenzen aanbotsen. Hoe het ervoor staat, kun je aan de rijhouding zien: goede tijdrijders zitten perfect stil. Alleen hun benen bewegen. Wanneer ze vermoeid zijn, wordt de coördinatie net wat minder en lijkt het meer op harken dan op peddelen. Dan verliezen ze cadans en dus ook snelheid. Dat breekpunt waarop een renner toont dat hij niet meer kan, dat is toch prachtig?’

Greg en Laurent

Echte kenners kijken enorm uit naar die zogenaamd saaie tijdritten. Sporza-analist José De Cauwer, die naar eigen zeggen gefascineerd is door tijdrijden, noemt het de ongenadigste vorm van wielrennen die er bestaat. ‘Renners zijn er bang voor’, zegt hij. ‘Je kunt je niet verstoppen: tijdens een chronoproef ziet iedereen open en bloot hoe goed je bent. Of hoe slecht. Dat is natuurlijk confronterend. Ik let altijd op de blik van een renner op het startpodium. Kijkt hij arrogant, alsof niemand hem iets kan maken? Of lijkt hij eerder bang dat hij zal afgaan?’

De bekendste tijdrit uit 103 jaar Tour de France werd gewonnen door een Amerikaan, maar de zege was georkestreerd door een Belg. We hebben het natuurlijk over het duel tussen Greg LeMond en Laurent Fignon dat de Tour van 1989 besliste. Fignon stond aan de start met vijftig seconden voorsprong. Normaal had dat voldoende moeten zijn, maar José De Cauwer, destijds de ploegleider van LeMond, overtuigde de jury in alle vroegte om een kleine reglementswijziging door te voeren. Daardoor mocht LeMond koersen met een triatlonstuur, dat op dat moment nog onbekend was in het wegwielrennen. Het gaf de Amerikaan een aerodynamisch voordeel, en bewegingswetenschappers zijn er zeker van dat het stuur de koers besliste. LeMond won de Tour met acht seconden voorsprong, het kleinste verschil ooit.

‘Je kunt niet geloven hoe vaak mensen mij over die tijdrit aanspreken’, vertelt De Cauwer 27 jaar na de feiten. ‘Die ene etappe krijgt zo veel aandacht dat het de gele trui van LeMond bijna devalueert. Greg was de beste over die drie weken. Die acht seconden winst hebben we onderweg zes keer gepakt, en vijf keer verloren. De reden dat mensen dat duel niet vergeten, is dat de tijdrit op de laatste dag geprogrammeerd stond. Het was de ultieme apotheose, een ommekeer die niemand nog verwachtte. Zo haal je dus de geschiedenisboeken.’ Eind jaren zestig was een afsluitende tijdrit op de Champs-Elysées vaste prik, maar de Tourorganisatie wil daar nu niet meer van weten. Men schijnt te denken dat er een anticlimax in schuilt: wat als het klassement al vastligt?

De fase van het triatlonstuur zijn we ondertussen wel voorbij, maar tijdritten blijven bij uitstek het terrein van de hightech. ‘Het is een strijd op het hoogste sportwetenschappelijke niveau’, zegt professor Peter Hespel van de Bakala Academy, het sportonderzoekscentrum van de KU Leuven. ‘Alles speelt een rol: je rijhouding, je fiets, de stof van je truitje, welke helm je draagt en hoe je die op je hoofd zet. Je kunt een heel doctoraat schrijven over welk soort rubber de minste weerstand ondervindt bij regenweer.’ Zijn sportonderzoekscentrum werkt nauw samen met Etixx-Quick.Step en dus ook met drievoudig wereldkampioen tijdrijden Tony Martin. Koersen tegen de klok draait volgens Hespel om de beste verhouding tussen aerodynamica en kracht. ‘Aan de hand van de lichaamsbouw van een renner berekenen we de optimale luchtweerstand’, legt hij uit. ‘De perfecte CX heet dat in het jargon. Die CX is in de praktijk onbereikbaar, want een renner moet er zijn lichaam zo oncomfortabel voor dubbelvouwen dat hij al na tien kilometer krampen krijgt. Je test dus verschillende houdingen uit, waarbij je de ideale houding een beetje laat varen om toch meer kracht te kunnen zetten. Dat levert een formule op: bij houding X win je 10 procent aerodynamica en verlies je 8 procent vermogen. Dat is dus finaal 2 procent gewonnen. Leken staan er vaak van versteld dat we daar zo ver in gaan, van computersimulaties tot praktische proeven. Met Tony Martin hebben we bijvoorbeeld tests gedaan in de windtunnel van McLaren, die bekend is van de Formule 1. ‘

Er zijn dus nogal wat investeringen nodig om goede resultaten te behalen in het tijdrijden. De proeven van Tony Martin werden gefinancierd door het fietsenmerk Specialized. Uitblinken in een tijdrit is namelijk goede reclame en een prestigestrijd waarin elk merk zijn beste beentje voorzet. Naar verluidt investeerde de Belgische fietsenbouwer Ridley 3,5 miljoen euro in de ontwikkeling van zijn Dean Fast-tijdritfiets. Onmogelijk om dat terug te verdienen door tijdritfietsen te verkopen aan amateurs, maar de status van snelste merk heeft kennelijk zijn waarde. Nog prestigieuzer is trouwens het WK ploegentijdrijden: een kampioenschap dat nog maar een paar jaar op het programma staat, maar meteen een belangrijke afspraak is geworden.

Goed tijdrijden is een soort survival of the richest en niet iedereen kan mee in die investeringswedloop. ‘De vijf beste ploegen zijn elkaar waard, bij de teams daaronder is de ondersteuning zwakker’, weet Peter Hespel. ‘Want je moet letterlijk alles getest hebben, en dat kost geld. Winst of verlies kan afhangen van de absurdste details. Of je 7,8 of 7,9 bar in de banden pompt, bijvoorbeeld.’ Zes teams steken er qua budget bovenuit: Sky (Froome), Movistar (Quintana), Tinkoff (Contador), Astana (Aru), BMC (Porte en Van Garderen) en Etixx-Quick.Step (Tony Martin). Eén ploeg bokst boven zijn gewicht: het bescheiden Team Giant-Alpecin van Tom Dumoulin hoort op technisch vlak naar verluidt zelfs bij de avant-garde. Dat betekent wel dat die ploeg noodgedwongen toegevingen moet doen: topsprinter Marcel Kittel is er afgelopen winter vertrokken en geld voor een gelijkwaardige vervanger was er niet.

Franse minkukels en Belgische angsthazen

Wie een tijdrit minder beslissend wil maken, kan er bergen in opnemen. Dan zijn de klimmers op hun terrein en kunnen de specialisten geen al te grote tikken uitdelen, is de redenering. De tijdrit van vrijdag bevat twee beklimmingen met een stijgingsgraad van 5 procent: genoeg om de mannen van de grote molen uit hun ritme te halen. Op donderdag 21 juli kiezen de parcoursbouwers voluit voor een klimtijdrit. Maar denk daarbij niet aan de grote Alpencols: we zitten in de Haute Savoie, en de Côte des Chozeaux klimt maar tot 1219 meter hoogte. Alweer omdat men de verschillen niet wil laten oplopen. Er speelt ook enig chauvinisme mee, want de Franse klassementsrenners staan bekend als minkukels op het vlak van tijdrijden. Dat lijkt bijna cultureel bepaald te zijn, want in Groot-Brittannië, Australië en de Verenigde Staten zien ze tijdrijden net als de basis: pas als je goed tegen de klok hebt leren koersen, kun je coureur worden.

Het ligt in de lijn van de verwachting dat de Tour in de nabije toekomst weer meer ruimte zal inbouwen voor tijdrijden. Thibaut Pinot, de grote Franse hoop op geel, is namelijk enorm gegroeid in het werk tegen de klok. Vroeger sloeg dat zijn klassement aan diggelen, nu hoort hij bij de specialisten. Lapierre, de fietsconstructeur van de ploeg waar Pinot voor rijdt, spendeerde ook een smak geld aan een nieuwe tijdritfiets. Pinot zelf zegt dat hij veel te danken heeft aan Steve Morabito, een weinig bekende renner zonder grote erelijst die in de winter van 2015 zijn ploegmaat werd. Morabito was een vertrouweling van specialist Cadel Evans, en schijnt veel kennis aan Pinot te hebben doorgegeven. ‘Hij leerde me hoe je moet omgaan met de stress, welke voeding je nodig hebt, hoe je achteraf het best recupereert, waar je op het binnen- of buitenblad moet rijden’, vertelde Pinot in Sport/Wielermagazine.

De Belgen blinken allerminst uit in het tijdrijden. De laatste Belgische winst in een individuele tijdrit dateert van donderdag 11 juli 1985. Eric Vanderaerden was toen de beste in de 31,8 kilometer tussen Lans-en-Vecors en Villard-de-Lans. Dat is dus meer dan dertig jaar geleden. Het Belgische lijstje in het klimmen (laatste winst in 2011, Jelle Vanendert) of de sprint (Gert Steegmans, 2008) oogt veel minder troosteloos. Nochtans is er wel degelijk talent. Zo was Jurgen Van den Broeck in 2001 wereldkampioen tijdrijden bij de juniors, maar hij legde zich er niet meer op toe eens hij een profcontract had getekend. Thomas De Gendt reed in het begin van zijn carrière met de besten mee: in de Giro van 2012 veroverde hij het podium via een knaltijdrit, en een jaar later werd hij derde in de prestigieuze chronoproef aan de Mont-Saint-Michel, na Chris Froome en Tony Martin. Maar de tijdrijder Thomas De Gendt is niet meer. Waarom verstijven Belgen toch wanneer ze koersen tegen de klok? ‘Een goede tijdrijder worden en blijven, is een werk van jaren’, zegt José De Cauwer. ‘Bij Dominique Cornu, een jongen die droomde van de wereldtop, heb ik dat proces van nabij gevolgd. Je moet voortdurend aan details prutsen, en dat kan een mens slopen. Je moet zelf enorm gemotiveerd zijn, en je entourage moet er honderd procent op gefocust zijn. Ik denk dat het er uiteindelijk op neerkomt dat wij Belgen de juiste achtergrond missen. Beloftevolle tijdrijders worden niet opgepikt, verslappen en als de rest van de wereld ze inhaalt, is het helemaal einde verhaal.’ Cornu, wereldkampioen tijdrijden bij de beloften in 2006, was nog geen dertig toen hij zijn fiets aan de haak hing.

Wat is volgens tijdrijders zelf het geheim van een goede tijdrit? Fabian Cancellara vertelde ons dat hij zich op het startpodium van een tijdrit voelt alsof hij in een tunnel zit: ‘Het enige wat telt, is de streep en hoe ik daar zo snel mogelijk kan raken. Voor al de rest blijf ik blind en doof. Ik zou het niet eens merken als er een bom naast me ontplofte. Om gefocust te blijven, richt ik me op getallen: hoeveel watt ik trap, bijvoorbeeld. Het komt neer op rekenen en jezelf kennen. Je moet de limiet opzoeken en er net niet over gaan.’

Tom Dumoulin herkent zich in die omschrijving, al spiegelt hij zich zeker niet aan Cancellara, want dat is in zijn ogen een tijdrijder van de vorige generatie. ‘Alle respect voor hoe hij het tijdrijden domineerde, maar Cancellara is een krachtpatser en geen adept van het precieze, bestudeerde tijdrijden van bijvoorbeeld Bradley Wiggins of Tony Martin’, vertelt Dumoulin. ‘Maar die superfocus is inderdaad aantrekkelijk: je blokt elke externe factor af en focust alleen nog op de dingen die ertoe doen. Hoe snijd ik die bocht aan? Welke rijhouding neem ik aan? De rest telt even niet, en dat vind ik bevrijdend. Door de adrenaline en de focus van de wedstrijd word ik een andere renner. Een ander mens zelfs. Hoe minder tunnelvisie, hoe zwakker de tijdrit. Je kunt dat gevoel ook niet echt oproepen, het moet je overkomen.’

DOOR JEF VAN BAELEN

‘Je kunt je niet verstoppen: tijdens een chronoproef ziet iedereen open en bloot hoe goed of slecht je bent.’ José De Cauwer

‘Ik zou het niet eens merken als er een bom naast me ontplofte.’ Fabian Cancellara

Goed tijdrijden is een survival of the richest. Weinig teams kunnen mee in die wedloop.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content