Zijn de avonturen van Kuifje veelal fictie, de bedenker ervan was voldoende journalist om behoefte te hebben aan elementen uit de realiteit die hij in de verhalen kon verwerken. Michael Farr gunt in zijn boek Kuifje: Droom en werkelijkheid de lezer een kijkje in het bronnenmateriaal van Hergé.

De Blauwe Lotus is het eerste verhaal dat Hergé, vooral dan onder invloed van Tchang, op een realistische basis heeft gestoeld. Sindsdien ging de tekenaar een almaar uitdijend archief aan knipsels en vooral fotomateriaal aanleggen met het oog op latere verhalen. Vooral wat hij grafisch zou kunnen benutten hield hij bij. Vaak was de cover van een boek voor hem belangrijker dan de inhoud. Volgens Farr zijn de exactheid waarmee Hergé een beweging kon vastleggen en het nauwgezet detailleren van een tuig de sleutels tot zijn latere succes. Zo zijn in de Kuifjeverhalen alle auto’s getrouw afgebeeld, wapens overgenomen uit catalogi van fabrikanten, buitenboordmotoren afgetekend van een prospectus, kleren uit modebladen, enzovoort. Een van Hergés vroegste bronnen was het Franse maandblad Le Crapouillot, dat opgericht was na de Eerste Wereldoorlog en vanaf de jaren 1930 uitsluitend nog themanummers uitbracht. Het journalistieke concept beviel Hergé heel erg. De bijdragen in het Franse blad waren vaak onthullend en de stijl onderhoudend. En vooral, ze waren ruim geïllustreerd met foto’s. Het gebeurde dat Hergé in een nummer inspiratie vond voor meerdere verhalen. Zo heeft hij de februari-editie van 1934, met als thema de wapenhandel, zowel voor Het gebroken oor als voor Kuifje en het zwarte goud kunnen gebruiken. Hij vond er een foto in van Sir Basil Zaharoff, een wapenhandelaar van Griekse afkomst met een gekochte Engelse adellijke titel die tijdens en na de Eerste Wereldoorlog fortuin had gemaakt. In Het gebroken oor wordt hij B. Mazaroff en later in de kleurenuitgave Basil Bazaroff. Het personage is exact afgebeeld naar een foto uit Le Crapouillot.

In datzelfde nummer trof Hergé een bijdrage aan van Anton Zischka, een Oostenrijkse journalist en zowat de succesrijkste non-fictieauteur van de 20e eeuw. In 1934 verscheen van Zischka Der Kampf um die Weltmacht Öl. Het samenvattende artikel over dat boek in Le Crapouillot werd de basis voor Kuifje en het zwarte goud, het meest explosieve album uit Hergés oeuvre.

Hij begon aan dat verhaal in Le Petit Vingtième in oktober 1939 en was maar 28 afleveringen ver toen de oorlog uitbrak. De tekenaar diende zijn helden achter te laten in volle woestijn. Pas acht jaar later kon hij de draad weer oppikken. Zowel in de versies van 1939 en 1948 laat Hergé heel goed de spanningen zien tussen de Engelse kolonisator, de Arabieren en de Joden. Hij zal het verhaal veel later, in 1971, helemaal omwerken. Volgens Farr ging de tekenaar daarmee ook in op een wens van zijn toenmalige Britse uitgever Metuen, die vond dat een Palestina onder Brits mandaat al te sterk gedateerd was. Hergé zal het verhaal lokaliseren in een fictieve Arabische staat.

Dat is wel een van de meest ingrijpende veranderingen die Hergé ooit heeft doorgevoerd. Hij moet vaak ook het gevoel hebben gehad dat zijn lezers aan de personages in hun gebruikelijke doen gehecht waren geraakt. Zo heeft hij onder protest Kuifjes pofbroek, de fameuze ‘drollenvanger’ (waarvoor Degrelle beweerde dat zijn broek model had gestaan), slechts na rijp beraad vervangen door een soort jeans.

Sommige prentjes uit Kuifje zijn ook tot het collectieve geheugen gaan behoren. Welke Kuifjelezer heeft op 11 september 2001 niet gedacht aan de televisiebeelden op pagina 51 in De zaak Zonnebloem, waar Plekszy-Gladz toont hoe hij torenhoge gebouwen op Manhattan kan doen instorten?

Michael Farr, Kuifje: Droom en werkelijkheid, Brussel/Tielt, Moulinsart/Lannoo, 203 blz., 27,80 euro.

Door Marcel Van Nieuwenborgh

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content