Ken uw klassieken!

Hendrik Conscience, ca. 1870 © © Hendrik De Pondt

Eerstejaarsstudenten Nederlands kennen hun Harry Potter, maar van pakweg Buysse, Streuvels, Van Ostaijen, Claus en Boon hebben ze ternauwernood gehoord. Waarom gaat zowel het onderwijs als de overheid zo nonchalant om met ons literair erfgoed, vraagt Kris Humbeeck zich af. ‘Wie vandaag in Vlaanderen de vogelpoep af wil krabben van een literair monument om het weer aantrekkelijk te maken, is veroordeeld tot crowdfunding.’

Op 23 oktober sloot de Frankfurter Buchmesse haar deuren, maar tot eind 2016 houdt een reeks activiteiten de herinnering gaande aan wat deze editie voor Nederlandstaligen zo speciaal maakte. Al voor de tweede keer traden Vlaanderen en Nederland op als gemeenschappelijk gastland en ditmaal werden werkelijk kosten noch moeite gespaard. We presenteerden onszelf aan het buitenland onder het motto Dit is wat we delen. Wat Vlaanderen en Nederland delen? ‘Eén taal, een geschiedenis, en een rijke literatuur en cultuur’, aldus de officiële website van ’s werelds grootste boekenbeurs.

Doordrongen van die gedeelde culturele en historische lotsbestemming sloegen het Nederlands Letterenfonds en het Vlaams Fonds voor de Letteren (VFL) de handen in elkaar en stelden een bijzonder gevuld programma samen. Nog voordat de Messe van start ging, werd het Duitse publiek warmgemaakt voor onze gemeenschappelijke cultuur en literatuur. Het zogenaamde ‘voortraject’ bestond uit maar liefst 400 evenementen, verspreid over heel Duitsland. Vervolgens zetten tijdens de gigantische vakbeurs nog eens 300 evenementen het streven van Vlaanderen en Nederland kracht bij: van het oorspronkelijke Nederlandstalige boek een gewild exportartikel maken en de aandacht voor onze gedeelde geschiedenis en cultuur stimuleren. ‘Het literair offensief van de Lage Landen’, zo vatte De Morgen het samen.

De voorhoede van het Lage Landenoffensief bestond uit onze twee koningen, die op 18 oktober gezamenlijk ons gastlandpaviljoen openden onder het goedkeurend oog van onze twee ministers van Cultuur en onze Vlaamse minister-president. De aandacht in de Duitse pers was aanzienlijk. Onbedoeld allegorisch was de foto waarop de Nederlandse koning Willem-Alexander stond met Käse in zijn hand, de Duitse vertaling van Willem Elsschots meesterwerk. Naast zoveel meer is een rijke kaastraditie iets wat we inderdaad delen en het werk van de Vlaming Elsschot wordt in de noordelijke Lage Landen terecht niet minder gewaardeerd en verkocht dan in de zuidelijke. Kaas is een moderne klassieker. Een kleine anekdote. Eind 2011 nam het VFL afscheid van zijn eerste directeur en de toenmalige minister van Cultuur wuifde hem mee uit. De excellentie begon haar speech met de vraag aan het publiek of iemand al ooit van Frans Laarmans had gehoord. De tot de nok met literaire professionals gevulde zaal onderdrukte een collectieve zucht van ongeloof, een uitgeefdame viel bewusteloos op de grond, een gerenommeerd criticus diende na te lang ingehouden lachen op een brancard te worden afgevoerd. Iedereen die bij ons zijn middelbare school heeft afgemaakt, hoort Laarmans te kennen. Toch?

De 68e Buchmesse bood dankzij de doortastende aanpak van onze twee letterenfondsen niet alleen een mooi podium voor onze literatuur in het buitenland, de slimmere Laaglandse uitgever liet de kans niet lopen om ook het thuispubliek promotioneel te bewerken. Op 20 oktober stuurde Harold Polis het bericht de wereld in dat zijn uitgeverij het hele werk van Willem Elsschot heruit zou brengen. Dat was nu eens goed nieuws. Immers niet alleen de roman Kaas, Elsschots volledige werk mag ‘klassiek’ heten en het is een goede zaak dat we onze klassieken in druk houden en liefst ook digitaal beschikbaar maken. Los van zuiver commerciële overwegingen is er geen enkele reden waarom we daarin zouden hoeven onder te doen voor de Franstalige, de Engelstalige of de Duitstalige culturen. Of voor Italië, om me niet te bepalen tot de echt grote taalgebieden en dito ‘binnenlandse’ afzetmarkten. Het is echter zeer de vraag of wij Vlamingen wel een zelfde belangstelling voor onze literaire canon hebben als de genoemde culturen. Of als de Nederlanders. Want bij alles wat we cultureel delen met deze taalgenoten, lijken we de laatste jaren tegelijkertijd verkrampter en nonchalanter met ons ‘literaire erfgoed’ om te gaan dan onze noorderburen.

Standbeeld

Als er over ‘literair erfgoed’ wordt gesproken, heeft de Vlaamse cultuurdrager het doorgaans lastig om te kiezen tussen loden ernst of loze epateerzucht. In beide gevallen wordt de schrijvende erflater beschouwd als een standbeeld dat indien het de levende literaire cultuur al niet in de weg staat, de gemeenschap in ieder geval niet te veel moet kosten. Wordt van groot onderhoud gesproken, dan houdt men de portemonnee liefst gesloten. Zo zag het VFL zich in de aanloop van de Buchmesse genoodzaakt een mondeling toegezegde subsidie voor de verdere uitwerking van een canonproject van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (KANTL) in te trekken. Het geschrapte bedrag was overigens maar een habbekrats in vergelijking met de financiële steun die nodig is om een respectabel aantal canonwerken in een betrouwbare editie weer in de winkelrekken en op het web te krijgen. Daarvoor is er in Vlaanderen al helemaal geen geld. Zo kan het gebeuren dat uitgever Polis nu al een hele tijd instellingen en bevoegde instanties afdweilt om steun te krijgen voor een reeks van 25 Vlaamse klassieken. Vergeefs. Wij hebben al gegeven, zo krijgt hij (als een handelaar wiens al te belegen kaas men niet lust) overal te horen.

Harold Polis is niet alleen een slimme uitgever, hij heeft ook een hart voor de Vlaamse letteren en hij koestert emancipatorische ideeën. Och-arme! Die dwaas wil kennelijk niet begrijpen dat wie vandaag in Vlaanderen de vogelpoep af wil krabben van een literair monument om dat monument weer aantrekkelijk te maken en er mensen rond te verzamelen, in de praktijk veroordeeld is tot crowdfunding.

Ik zou niet graag hebben dat de lezer van Knack nu gaat denken dat het hier al meermaals vermelde VFL verantwoordelijk is voor de dreigende verwaarlozing van ons literair erfgoed. Het VFL heeft eenvoudigweg de middelen niet voor literair erfgoedbeheer, ook al maakt ‘opvolgen en dynamiseren van de Vlaamse literaire canon’ volgens de beheersovereenkomst met de overheid prominent deel uit van zijn opdracht. (Als ik niet in Vlaanderen zou wonen, zou ik het waarschijnlijk merkwaardig noemen dat de overheid een autonoom fonds een zinnige opdracht geeft zonder daarvoor het nodige geld te voorzien.) Het siert het VFL dat het desondanks in het verleden weleens geld heeft gevonden om aan groot onderhoud van literair erfgoed te doen. Hoe zuinig ook in vergelijking met de steun die dergelijke projecten in andere landen genieten, zonder het VFL zou er vermoedelijk geen Verzameld werk van Louis Paul Boon worden gepubliceerd. Onze literaire canon heeft echter nog zo veel meer interessants te bieden dan Boon en de overigens met Nederlands belastinggeld vervaardigde standaardeditie van Willem Elsschot. Althans potentieel interessants.

Nu kun je natuurlijk alles literair interessant noemen, omdat het vroeger ooit zo is genoemd, maar het lijkt me gezien de beperkte overheidsmiddelen een goed idee om vooral canonprojecten te ondersteunen die een waarneembaar maatschappelijk effect hebben. Nog te vaak wordt de canonieke status van een tekst ingeroepen als alibi om tekstedities te produceren louter en alleen om het historische belang, zonder dat er eerst wordt nagegaan of er vandaag nog wel een publiek voor gevonden kan worden dat ruimer is dan de letterenstudent die verplicht wordt om ook eens iets ‘ouds’ te lezen. Maar hoe een publiek warm maken voor vaak al half vergeten en nauwelijks nog gelezen auteurs in een land waar de sfeer daar niet naar is? Die weinig canonvriendelijke sfeer heeft te maken met het specifieke functioneren van literaire instituties (literatuuronderwijs, organisaties en instellingen met een culturele missie et cetera) in Vlaanderen, alsook met het soms ronduit onnozele optreden in de publieke ruimte van prominente letterkundigen.

Potter en Tart

Over de letterkundige eindtermen en leerplannen van het middelbaar onderwijs kunnen we kort zijn: ze noden niet tot het stimuleren van belezenheid in de eigen literatuur, noch tot het bevorderen van kennis en nieuwsgierigheid op dat vlak. Met betrekking tot ons literaire verleden wordt zowat alles overgelaten aan het initiatief van de individuele leerkracht, die natuurlijk in de klas in eerste instantie ‘de stof moet zien’ die de leerplannen wél opleggen. Voorts is deze culture broker tijdens zijn opleiding door pedagogen ingeblazen dat hij met zijn literatuuronderricht aansluiting moet vinden bij de belevingswereld van de scholier. De kans dat die uit zichzelf geboeid wordt door dode schrijvers van dikke boeken is gering. En verplichtingen – een op de canon gebaseerde leeslijst bijvoorbeeld – zijn er dus niet meer. De gevolgen laten zich raden.

Op heel wat punten is de democratisering van ons onderwijs nog lang niet voltooid, maar intussen zorgt een verkeerd begrepen drempelverlaging met betrekking tot het boek er wel voor dat wie op zijn zeventiende een beetje thuis is in de eigen literatuur zijn kennis meestal ook van thuis heeft meegekregen. Hoe dan ook is hij een uitzondering op de regel. Wie aan de universiteit aan eerstejaars Nederlands lesgeeft, zal dat beamen. Ongetwijfeld weten deze jongelui zoveel meer dan vorige generaties over culturele fenomenen die misschien even belangrijk zijn, en veelal kennen ze hun Harry Potter, maar van pakweg Buysse, Streuvels, Van Ostaijen, Claus en Boon hebben ze ternauwernood gehoord, laat staan dat ze op school al was het maar een fragment uit hun werk hebben gelezen. In de lessen Nederlands blijken vertalingen van Donna Tart inmiddels populairder te zijn dan de roman Kaas. Vraag ik eerstejaars of ze al ooit van Frans Laarmans hebben gehoord, dan staren ze me aan als Joke Schauvliege na het verorberen van een royaal stuk spacecake. En dan gaat het dus over intelligente jonge mensen die ervoor hebben gekozen een universitaire opleiding ‘Taal- en letterkunde: Nederlands’ te volgen.

Natuurlijk schets ik hier een kleine karikatuur en wordt de kennis van deze beginnende neerlandici tijdens hun opleiding duchtig bijgespijkerd, maar het gevaar van een vicieuze cirkel is niet denkbeeldig. Helaas zijn het niet altijd de allerbeste neerlandici die kiezen voor een carrière in het onderwijs. Bovendien worden neerlandici van goede wil op school geconfronteerd met de bovenvermelde leerplannen en eindtermen en zijn ze niet de enigen die ‘Nederlands geven’. Dat doen bijvoorbeeld ook professionele bachelors Nederlands of masters toegepaste taalkunde (vertalers/tolken) die een lerarenopleiding Nederlands hebben gevolgd. Beide lerarentypes krijgen in hun respectieve opleidingen nauwelijks nog te maken met literatuur. Dat met name die professionele bachelors toch alleen maar moeten lesgeven in de lagere graden, is een flauw excuus. Met het verwerven van literaire en culturele competentie is het als met een taal: als je er te laat mee begint, wordt het moeilijk. Juist over die competenties liggen we in Vlaanderen niet langer wakker. Als het gaat over de literatuur in de eigen taal en de kennis van ons literaire verleden, luistert het in het onderwijs eenvoudigweg niet meer zo nauw. Nogal wat van onze schrijvers lijken daar niet te zwaar aan te tillen.

Amechtig relletje

Tekenend voor de redelijk onvolwassen houding van Vlaamse schrijvers tegenover hun literaire verleden is een resem publieke uitspraken over Hendrik Conscience in 2012, het tweehonderdste geboortejaar van ‘de man die zijn volk leerde lezen’. Tien maanden bleef het, op een handjevol sympathieke initiatieven van lokale aard na, oorverdovend stil rond de auteur van canonieke romans als De Leeuw van Vlaenderen, De loteling en De Kerels van Vlaanderen. Vervolgens ontstond er heisa toen de culturele elite in Antwerpen, aangevoerd door het literaire evenementenbureau Behoud de Begeerte, eiste dat het (Pieter) de Coninckplein herdoopt zou worden in het Herman de Coninckplein. Op televisie beklemtoonde de weduwe van De Coninck (de dichter) dat het initiatief helemaal niet was bedoeld om de nieuwe, door rechtse Vlaams-nationalisten gedomineerde bestuurscoalitie van ’t Stad een beetje te jennen. Dat was behalve een flauwe leugen heel erg jammer, want juist het politieke karakter ervan maakte dit amechtige relletje nog enigszins boeiend. Het had de aanleiding kunnen zijn geweest om een debat te voeren over de rol van literaire fictie bij de constructie van nationale identiteiten en het bevorderen van gemeenschapsgevoel. Helaas bleek er vooral onwil te bestaan om over dit alles tot een gedachte-uitwisseling te komen. Er werd zelfs nauwelijks gereageerd toen romanschrijfster Rachida Lamrabet en theatermaker Chokri Ben Chikha opwierpen dat ze De Leeuw van Vlaenderen lazen als een emancipatorisch verhaal van onderdrukkers en onderdrukten waar ze vanuit hun situatie best wat mee konden.

Van Consciences al behoorlijk aangetaste reputatie bleef eind 2012 niet veel meer over. Geert van Istendael zette de kroon op het afbraakwerk tijdens de onvermijdelijke ‘academische zitting’ waarmee het herdenkingsjaar werd afgesloten. Wat bedoeld was als het intellectuele hoogtepunt van het Conscience-jaar draaide uit op een omgekeerde jubelrede. Van Istendael bleek het werk van de feesteling niet te lusten. ‘Brij, gezwel, ondraaglijk bombast’, zo foeterde hij. Een wereldburger als hij, die zelfs Duits las, kon alleen maar walgen van dit soort on-literatuur. Zijn teer gestel was niet bestand tegen de lectuur van De Leeuw van Vlaenderen. Hikkend en kokhalzend had hij al ‘na drie bladzijden het meesterwerk van Conscience van zich afgeworpen’.

Het vermoeden bestaat dat Van Istendael de mission statement van het VFL onzorgvuldig had gelezen en in plaats van de literaire canon te ‘dynamiseren’, deze wilde dynamiteren. Omdat zoiets vele onschuldige slachtoffers zou eisen, stelde hij tenslotte voor om de bronzen Conscience op het naar hem vernoemde plein in Antwerpen om te smelten. De man-die-zijn-volk-leerde-lezen had daar volgens de man-die-geen-vier-pagina’s-van-hem-had-gelezen al veel te lang sullig voor zich uit zitten staren.

Met zijn publieke vertoning van ondeskundigheid bracht Geert van Istendael een breuk met de Vlaamse literaire en culturele traditie aan het licht. Vanaf het allereerste begin werd de symbolische vader van de Vlaamse literatuur door zijn collega’s bekritiseerd en na zijn dood is die kritiek alleen maar aangezwollen. Tot ongeveer het eind van de vorige eeuw kenden ook de felste critici ‘hun’ Conscience evenwel. In de regel staken ze hun bewondering voor de impact van zijn werk bovendien niet onder stoelen of banken. Dat geldt bijvoorbeeld voor Cyriel Buysse en Louis Paul Boon, die beiden in hun fictie op een overtuigende manier de dialoog aangingen met de sterk verbloemende vertelkunst van de volksschrijver. Voor Hugo Claus behelsde de erfenis van de man die zijn volk tot zelfbewustzijn bracht onder meer een flinke portie kleinburgerlijke benepenheid alsmede een cultureel superioriteitsgevoel dat innerlijke angst en onzekerheid compenseerde. Precies vijftig jaar geleden stelde Claus die overerfbare eigenschappen van de 19e-eeuwse Vlaming te kijk in Het Goudland, een inventieve toneelbewerking van Consciences gelijknamige roman.

Braakbal

Boon en Claus zijn inmiddels al jaren dood en hun goed geïnformeerde, kritische omgang met ons literair erfgoed wordt almaar uitzonderlijker. De officiële Vlaamse literaire wereld dreigt er een te worden van zelfverklaarde kosmopolieten wier gebrek aan kennis over het eigen culturele verleden vaak recht evenredig is aan de drang om opinies te formuleren en oordelen te vellen. Een jaar geleden liet het ‘duidingsprogramma’ Terzake Saskia de Coster aan het woord over de ‘dynamisch’ bedoelde canonlijst van de KANTL. Deze lijst van 51 werken is slechts bedoeld om de discussie te stimuleren over wat vandaag in de Nederlandstalige letteren nog mooi, goed en interessant genoemd kan worden en het staat iedereen dus vrij de geselecteerde teksten te wraken en alternatieven te formuleren. De Coster weerstond de verleiding niet om makkelijk te scoren en drukte voor de camera haar verbazing uit over het feit dat De Leeuw van Vlaenderen in 2015 überhaupt nog canonieke kwaliteiten werden toegedicht. Het was toch ‘algemeen geweten dat dat boek eigenlijk een soort van braakbal van een schrijfsel is’.

Natuurlijk moeten we zulke uitspraken niet serieus nemen. Er wordt ook in de Vlaamse letteren hoe langer hoe meer maar wat gekwetterd. Zoals overal in de westerse wereld zorgt de overproductie van fictie ook hier voor een genadeloze concurrentiestrijd. Het verlangen van een auteur om zich in interviews en opiniestukken door sterke uitspraken te distantiëren van al die andere schrijvers is begrijpelijk. Natuurlijk zullen er vast Vlamingen zijn geweest die zich door die stoute Saskia vernederd, gekrenkt en tot in het diepst van hun Vlaamse ziel beledigd voelden. Zoals er in Hongarije ongetwijfeld mensen zijn die de roman De sterren van Eger misschien slechts van horen zeggen kennen, maar zich niettemin verbolgen zouden tonen als iemand hun nationale epos een hallucinant lachwekkend kutboek noemde. Zulke ‘lezers’ zoeken iets in fictie wat Conscience ze niet kan bieden, de bevestiging namelijk van een nationale identiteit die onveranderlijk is, door God geschapen dan wel natuurlijk, en waarvoor soms heilige oorlogen gevoerd worden. Althans zo denk ik over Conscience, na geduldige lectuur van zijn werk. Ik ben evenwel graag bereid me van het tegendeel te laten overtuigen door iemand die eveneens Conscience heeft gelezen. Juist over zulke kwesties zou de discussie over de man die zijn volk leerde lezen naar mijn mening moeten gaan, en uiteindelijk over de vraag wat Vlaming zijn vroeger heeft betekend en wat het nu nog kan betekenen. Maar een dergelijke omgang met literair erfgoed veronderstelt natuurlijk wel historisch besef en respect voor de tekst. Bij gebrek aan dat alles is het vandaag moeilijk om een gedateerde tekst opnieuw interessant te maken.

Het is goed om te beseffen dat alle teksten in feite gedateerd zijn en niemand kan voorspellen of in 2112, als Hendrik Conscience zijn driehonderdste verjaardag zal vieren, ook over het Verzameld werk van de dan tweehonderdjarige Louis Paul Boon niet allang het stof der tijd zal zijn neergedaald. Evenals over dat van Elsschot en Claus. Wie enig historisch besef heeft, weet hoe wankel de klassieke status van met name moderne literaire werken is, zeker in een uitgeverscontext waarin schaalvergroting, overproductie en kleinere winstmarges het streven naar instant succes en de actualiteitsdwang almaar versterken. De bewaardatum van literaire fictie benadert steeds meer die van zuivelproducten. In dit culturele klimaat hebben onze twee letterfondsen samen 5,7 miljoen euro geïnvesteerd in de laatste Expo van het gedrukte woord, wat bijna zoveel is als het totale jaarbudget van het VFL. Ik vind dat goed besteed geld, omdat de economische return dat bedrag ruimschoots zal overtreffen. Maar ik stel me wel de vraag of de Vlaamse overheid haar letterenfonds niet ook in staat moet stellen om meer te doen dan de economische rentabiliteit van het product ‘Nederlandstalige literatuur’ vergroten en daarnaast wat hongerige schrijversmonden voeden. Literatuur is per slot van rekening iets anders dan kaas. Het kan een gemeenschapsvormend product zijn dat ons helpt de vraag wie we zijn, waar we vandaan komen en wat we van onze leefwereld gemaakt hebben aan de orde te stellen.

Bezette stad-app

Zomaar wat extra geld geven voor literair erfgoedbeheer is zoals gezegd een slecht idee. Er is behoefte aan gecoördineerde actie en ik zou ervoor willen pleiten dat het onderwijs het voortouw neemt. De context daarvoor is gunstig. De verdere professionalisering van het secundair onderwijs en met name de discussie over een educatieve master in de talen is een goede aanleiding om de eindtermen ‘Nederlands’ ter discussie te stellen. Daarnaast biedt de voortschrijdende digitalisering tal van nieuwe mogelijkheden om literaire klassieken interessant te maken voor een generatie die leert lezen op een tablet of e-reader. Een Bezette stad-app, een interactieve editie van de boeken over De Kapellekensbaan en een rond Hendrik Conscience opgebouwd digitaal kennis- en leerplatform over Vlaanderen en België – het ontbreekt niet aan creatieve ideeën, maar aan geld om die ideeën te realiseren én aan een institutionele context waarin ze kunnen gedijen.

Vlamingen en Nederlanders hebben één taal, maar of er werkelijk één cultuur van de Lage Landen bestaat, betwijfel ik en de idee dat we één geschiedenis delen, lijkt me een vreemde miskenning van de feiten. Het zou de culturele integratie echter flink stimuleren als ook Vlaanderen op een wat meer gecoördineerde manier aan literair erfgoedbeheer ging doen, met het middelbaar onderwijs als grote gangmaker. Mevrouw Crevits, grijp uw kans! Want anders zullen we nog gaan geloven dat zelfs u niet meer weet wie Frans Laarmans is.

Wordt in het literaire erfgoed van groot onderhoud gesproken, dan houdt men de portemonnee het liefst gesloten.

Vraag ik eerstejaars of ze al ooit van Frans Laarmans hebben gehoord, dan staren ze me aan als Joke Schauvliege na het verorberen van een royaal stuk spacecake.

De bewaardatum van literaire fictie benadert steeds meer die van zuivelproducten.

Er wordt ook in de Vlaamse letteren hoe langer hoe meer maar wat gekwetterd.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content