‘Het is zoals in de tijd van Stalin’ zei een dichteres tegen me, ’toen moesten alle virtuozen de hort op om in vlekken en gehuchten uitleg te geven over hun Stradivarius en om er nog maar eens Kalinka op te spelen.’ Tja, misschien waren die virtuozen beter meteen tewerkgesteld als aardappelrooiers. Want waar dienen virtuozen eigenlijk voor? ‘Een vernieuwende kunstenaar zou misschien opnieuw decadent kunnen zijn’, opperde ik. ‘Provocerend elitair. Het ultieme taboe, wat mij betreft, in een democratie. Radicaal individualistisch. It’s a tough job, but someone’s got to do it. Eens een keertje niet poseren als een weldoener van de maatschappij, je menslievendheid niet gebruiken als sociale pasmunt. Gewoon stoppen met lippendienst. Zoals Augustinus zei: heb lief, en doe wat je wilt. Dat is radicaal. Weet je nog, toen dat boek van Huysmans verscheen, hoe de critici zich de haren uit het hoofd rukten en riepen: “Waar gáát dit eigenlijk over?”‘

‘Onweerstaanbaar,’ zei zij, ‘de ware verboden vrucht voor nutsdenkers. Geen wonder dat Huysmans zo mooi in het Nederlands vertaald is door een telg van het calvinistische, rekenende Holland.’

Kortom, een tikje meer vrijheid.’

Kalinka is goed, maar dat wil niet zeggen dat je je hele leven alleen daarnaar moet luisteren. In elk geval, het woord decadent is al lang niet meer bruikbaar’, bedacht zij. ‘Waarschijnlijk is het intussen de titel van een duur tijdschrift, of doet het mensen op de eerste plaats denken aan Temptation Island. Niet aan iemand die rustig thuis zit te werken aan een boekje of een schilderijtje, want daar komt het uiteindelijk toch op neer.’

‘We zullen gauw genoeg vastlopen in paradoxen’, besefte ik. ‘En denk jij nu ook: alles van waarde is weerloos? We lopen zelfs al vast in clichés.’

‘Dat heb je snel, met woorden,’ zei de dichteres, ‘dat gezoem op de achtergrond.’ Dichters weten zulke dingen.

Perspectief bieden. Ik vind het wel prettig wanneer een oude schilder dat doet. Toen het perspectief nog maar pas opnieuw uitgevonden was. Je ziet bijvoorbeeld een kamer met een tegelvloer en een lezend meisje op een bank. Aan de overzijde van de kamer zijn de luiken geopend, en door glas in lood vang je een glimp op van een stuk roze of rode muur, twee voorbijgangers, een toren met een windwijzer, grijze daken. Dan een weg en een rivier die zich de heuvelachtige verte in slingeren. Een prachtig zeilschip op het water. Azuurblauwe hemel en links en rechts een ragfijne wolk. Dat schilderde zo’n man dan toch maar, op een dondermiddag. In Brussel, vijfhonderd jaar geleden. Misschien verveelde hij zich intussen, of ergerde hij zich aan de opdrachtgever, die arrogant eens een kijkje kwam nemen en afpingelde. Dat doet er niet toe. Schilders mogen veelbetekenend zwijgen. En de blik door zijn venstertje geeft me rust. Het kan best zijn dat ik me meer politiek dakloos voel dan ooit tevoren; moe van het geknoei en van de gedachte dat ik er als stemplichtige mee verantwoor-delijk voor kan worden gehouden; onprettig beroerd bij het vooruitzicht op de kieslijsten met vijfendertig dynastieën geconfronteerd te worden in plaats van met een, wat in elk geval overzichtelijker is en het aantal parvenu’s beperkt; raar melancholiek omdat die oude jas, België, zo geruisloos van mijn schouders is geplukt. Rogier heeft een terloops landschapje geschilderd, ik hoef niet te weten wat daarvan het nut is, het bestaat, dat is goed. En gelukkig maar is er op dit ogenblik een schilderes aan het werk in een atelier in Antwerpen, een schilder in een atelier in Dordrecht.

Leen Huet (42) woont in Leuven en leeft enigszins tot haar eigen verbazing van lezen en schrijven.

door Leen Huet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content