Op sociaaleconomisch vlak zal de volgende Vlaamse regering zich moeten focussen op drie zaken: banen, banen en banen.

Eerst maar even meteen een open deur intrappen: Vlaanderen ontsnapt niet aan de wereldwijde financieel-economische crisis. En daarom verwacht de Vlaming van zijn volgende regering vooral twee zaken. Eén, dat ze de gevolgen van die crisis zo veel mogelijk weet te beperken. En twee, dat ze onze welvaart veiligstelt door onze economie opnieuw dynamischer, concurrentiëler en vooral banenrijker te maken. Wat moet ze dan absoluut en met voorrang aanpakken?

1 Meer mensen langer aan de slag

In Vlaanderen zijn er te weinig mensen die werken. Dat is niet houdbaar als we onze welvaart willen behouden. Van de Belgische bevolking op arbeidsleeftijd was in 2007 slechts 62 % aan het werk. Economen noemen dat de werkzaamheidsgraad en die ligt in Europa alleen maar in Italië (59 %) en Griekenland (61 %) nóg lager. De scores voor Vlaanderen zijn niet veel beter: in 1999 was 62 % van de Vlamingen op arbeidsleeftijd ook echt aan het werk, in 2007 66 %. Dat is veel te weinig.

We scoren vooral slecht met onze activiteitsgraad, het aantal mensen dat arbeidsgeschikt is en ook werk heeft of werk zoekt. In 2007 bedroeg die activiteitsgraad in België 67 %. Dat is zeer pover, want het gemiddelde van de 15 kernlanden van de Europese Unie is 72 %. Binnen de EU-15 doen alleen Italië (62 %) en Luxemburg en Griekenland (67 %) het op dit vlak slechter. En ook Vlaanderen heeft hier een groot probleem: in 1999 was er een activiteitsgraad van 66 %, in 2007 69 %. De Vlaamse activiteitsgraad ligt dus ook lager dan het gemiddelde van de 15 kernlanden van de Europese Unie. Anders gezegd: in Vlaanderen heeft bijna een op de drie mensen die arbeidsgeschikt zijn geen werk en is ook niet op zoek naar werk. Het blijken vooral 50-plussers te zijn, omdat ze bijvoorbeeld met brugpensioen zijn.

Met de financieel-economische crisis wordt dit alles er niet beter op. De werkloosheid lag in Vlaanderen onder de 5 % en was dus zeer laag, maar ze neemt nu weer toe: op jaarbasis steeg de Vlaamse werkloosheid al met 18 %. Bovendien wordt nu weer vaker gegrepen naar een oud recept om de crisis op te vangen: steeds meer mensen worden met brugpensioen gestuurd.

Tijdens de voorbije Vlaamse regeerperiode heeft minister van Werk Frank Vandenbroucke (SP.A) geprobeerd om meer mensen aan de slag te krijgen. Werklozen activeren was het credo: de VDAB zocht bijvoorbeeld op geregelde tijdstippen contact met de werklozen en bood hen sollicitatietrainingen en opleidingen aan. Bijzondere aandacht ging daarbij naar de ‘kansengroepen’ op de arbeidsmarkt: 50-plussers, allochtonen en laaggeschoolde jongeren.

Maar met de huidige crisis zal naast dat activeringsbeleid ook sprake moeten zijn van crisismanagement: de eerste opdracht zal zijn om te proberen zoveel mogelijk mensen aan het werk te houden. Daarbij moet de Vlaamse regering in het achterhoofd houden dat de economie mogelijk vanaf 2011 weer zal aantrekken. Dan dreigt er met de toenemende vergrijzing opnieuw krapte op de arbeidsmarkt te ontstaan. De volgende minister van Werk zal er dus voor moeten zorgen dat de mensen die nu zonder werk vallen later makkelijk weer in het arbeidsproces kunnen worden opgenomen. En de brugpensioenen moeten worden afgebouwd.

2 Verdere regionalisering arbeidsmarktbeleid

Er zijn grote regionale verschillen in de situatie op de arbeidsmarkt. Dat zie je meteen aan de werkloosheidscijfers. Eind 2008 bedroeg de werkloosheidsgraad in ons land 7 % en dat is precies evenveel als het gemiddelde van de 15 kernlanden van de Europese Unie. Maar kijk naar de verschillen binnen België: in Vlaanderen bedroeg de werkloosheidsgraad 4 %, in Wallonië 10 % en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zelfs 17 %.

Zulke grote verschillen vind je nergens anders in Europa: tot en met 2006 vertoonde de arbeidssituatie in het noorden en het zuiden van Italië de grootste kloof, sindsdien wordt het grootste verschil in België vastgesteld. Omdat de situatie in Vlaanderen zo anders is dan in Wallonië en Brussel dringt zich in elke regio een andere aanpak op. Dat is een eerste reden waarom een regionaal arbeidsbeleid noodzakelijk is.

Nieuw is zo’n pleidooi zeker niet. Begin december 2008 lanceerden Frank Vandenbroucke en Jean-Claude Marcourt (PS), de Vlaamse en Waalse minister van Werk, een gezamenlijke oproep: ‘Een versterking van het regionaal arbeidsmarktbeleid geeft ons meer mogelijkheden om beter samen te werken en onze arbeidsmarkt te dynamiseren’, zo schreven ze. Daarbij pleitten ze voor ‘een financieringsmechanisme dat impulsfinanciering en responsabilisering verenigt’. Want nu is het nog steeds zo: een regio die veel geld geeft aan maatregelen om mensen (weer) aan het werk te helpen, brengt veel geld op voor de federale overheid (en dus niet voor de regio zelf); een regio die weinig investeert in activering en dus veel mensen in de werkloosheid en in de lage inkomensgroepen houdt, krijgt extra geld van de federale overheid. Dat is een tweede reden waarom een regionaal arbeidsbeleid zinvol is: wie werk maakt van werk, wordt beloond en niet gestraft.

In het akkoord dat Vandenbroucke en Marcourt onderling afsloten, namen ze als uitgangspunt dat het arbeidsrecht, de loonpolitiek, het financieringsmechanisme en de verschillende takken van de sociale zekerheid federale bevoegdheid moeten blijven. Maar de regio’s moeten wel ‘het geheel van de bevoegdheden kunnen uitoefenen die nodig zijn om hun kerntaak inzake werkgelegenheid te vervullen, met name de begeleiding en actieve opvolging van werkzoekenden, met inbegrip van de vorming van werkzoekenden en werknemers en dit rekening houdend met de specificiteit van hun arbeidsmarkten.’

Het akkoord van Vandenbroucke en Marcourt moet in de volgende Vlaamse regeerperiode dringend worden uitgevoerd.

3 Doorbraak kenniseconomie

‘Vlaanderen is een goede middenmotor, maar geen topregio. Sterker nog: er heerst zelfgenoegzaamheid, een culture of contentment’, verklaarde Vlaams minister-president Kris Peeters (CD&V) eind 2007. Volgens hem ontbrak er een sense of urgency om de Vlaamse economie om te vormen tot een dynamische kenniseconomie.

Dat was nochtans ook al de topprioriteit in 2005, toen de huidige Vlaamse regering van start ging: ‘De wereld noch Europa zitten op ons te wachten’, stond toen in de Septemberverklaring. ‘Ons concurrentievermogen hangt in belangrijke mate af van de innovatie van onze producten en processen. Wij hebben superieure en nieuwe producten en diensten met een hoge toegevoegde waarde nodig.’ Het zijn zinnen die zo kunnen worden opgenomen in de nieuwe regeringsverklaring.

Want ondanks al het gepraat over innovatie doen we er nog veel te weinig aan. Zowel de overheid als de ondernemingen investeren veel te weinig in onderzoek en ontwikkeling (O&O), de motor voor de ontwikkeling van een concurrentiële kenniseconomie. Scheidend minister van Economie Patricia Ceysens (Open VLD) herlanceerde wel Flanders Technology, maar er is meer, véél meer nodig om van Vlaanderen een echte inno-vatieve regio te maken.

Er bestaat een Europese afspraak dat tegen 2010 3 % van het bruto binnenlands product (bbp) besteed moet worden aan O&O. De overheid moest instaan voor 1 %, de bedrijven voor 2 %. Dat haalt Vlaanderen bij lange na niet: het overheidsbudget voor O&O bedroeg in 2008 0,69 % van het Vlaamse bbp. Daarmee scoren we ronduit slecht, zeker in vergelijking met landen als Frankrijk (1,02 %), Finland (1 %), Spanje (0,99 %) en Zweden (0,87 %). Ook de ondernemingen investeren te weinig in O&O: slechts 1,48 % van het Vlaams bbp, en dat cijfer wordt dan nog gehaald omdat een paar grote bedrijven, bijvoorbeeld uit de farmaceutische sector, zeer grote inspanningen leveren op dat gebied. Zo mogelijk nog verontrus-tender: onze inspanningen voor O&O stijgen niet, integendeel: in 2001 spendeerden overheid en bedrijven samen nog 2,38 % van het Vlaams bbp aan O&O, nu is dat nog maar 2,17 %.

Wil Vlaanderen een ‘goede middenmotor’ blijven – we hebben het nog niet over uitgroeien tot een ’topregio’ – dan moeten de investeringen in O&O omhoog: de overheid moet naar 1 % van het Vlaams bbp, de bedrijven naar 2 % en dat tegen 2014, het einde van de volgende regeerperiode. Als de Vlaamse regering tegen dan die 1 % wil realiseren, moet ze jaarlijks 230 miljoen euro extra investeren, zodat het O&O-budget van de Vlaamse overheid tegen 2014 verdubbelt van 1,1 miljard euro tot 2,2 miljard euro.

4Anderekeuzes

Natuurlijk moet de volgende Vlaamse regering zich ook over een aantal andere economische kwesties buigen, zoals:

– Moet de overheid voorzichtig investeren of het geld uitdelen met jobkortingen voor de werkende Vlaming? Moeten de uitkeringen verhoogd worden of de lasten verlaagd? En ongetwijfeld zullen na de Vlaamse overheidsinspanningen om KBC te redden en Opel Antwerpen open te houden, ook andere bedrijven en sectoren komen aankloppen voor steun. Hiervoor zullen duidelijke criteria uitgewerkt moeten worden.

– Wie heeft er in Vlaanderen nog de ambitie om een onderneming op te starten? We scoren zeer slecht qua ondernemingszin. In de periode 2004-2007 steeg het aantal starters in Vlaanderen wel, maar het bleef onder het Europese gemiddelde. En in 2008 daalde het aantal starters voor het eerst sinds lang. Tijdens de eerste drie maanden van 2009 werden er 9556 starters genoteerd, een daling met 14 % in vergelijking met dezelfde pe-riode een jaar eerder. De Vlaamse regering moet jongeren opnieuw warm maken om te ondernemen.

– De werkgeversorganisaties blijven klagen over een tekort aan bedrijfsterreinen en te ingewikkelde vergunningsprocedures. Ze wijzen er bijvoorbeeld op dat de vereenvoudigde bouw- en milieuvergunning nog steeds niet bestaat, al was die beloofd.

– De Vlaamse export doet het niet goed. Slechts een op de tien Vlaamse ondernemingen voert uit. We voeren ook veel te weinig uit naar landen met een forse economische groei. En Vlaanderen verliest marktaandeel op de wereldmarkt.

– Vlaanderen zal zijn economie moeten heroriënteren. De werkgelegenheid van de overheid moet verschuiven naar het onderwijs en de nieuwe noden van onze maatschappij, zoals zieken- en bejaardenzorg en kinderopvang. De extra aandacht voor milieu- en energietechnologie moet worden voortgezet.

De Vlaamse regering zal dus keuzes moeten maken. Voormalig minister-president Yves Leterme (CD&V) lanceerde midden 2006 Vlaanderen In Actie (VIA), dat Vlaanderen wou ‘genezen van een kwaal: die van de berusting’. Hij was ervan overtuigd: ‘Om onze welvaart veilig te stellen, moeten we nu de hand aan de ploeg slaan.’ VIA was tot nu toe echter vooral een praatbarak, met het echt uitvoeren van de plannen moet nog begonnen worden en dat is een dringende taak voor de volgende Vlaamse regering. Vlaanderen moet eindelijk In Actie.

DOOR EWALD PIRONET

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content