‘Het avontuurlijke, dat is zo mooi aan het mountainbike’ zegt Roel Paulissen, tot nader order onze beste vertegenwoordiger in een wat miskende wielerdiscipline.

België is zot van de fiets, maar het mountainbike blijft hier toch een beetje het weinig geliefde broertje. Dat is eigenlijk gek, want mountainbike is als recreatiesport geweldig populair. Er worden immers al jaren veel meer mountainbikes dan racefietsen verkocht, en de toertochten en bosparkoersen zijn stilaan niet meer te tellen. Bovendien hebben we in het mountainbike op topsportniveau een roemrijk verleden met Filip Meirhaeghe (oud-wereldkampioen crosscountry, voormalig winnaar van de wereldbeker) én een trots heden met Sven Nys en Roel Paulissen.

Nys is natuurlijk vooral bekend uit het wel door de media opgepikte veldrijden, maar spreekt in het internationalere mountainbike ook zijn woordje mee. Paulissen is de regerende wereldkampioen mountainbikemarathon, een voormalige nummer 1 op de UCI-ranking, en een grote naam in zijn sport. ‘Wat mij altijd zo geboeid heeft aan mountainbike, is het avontuurlijke. Je stapt op die fiets, je trekt het bos in en je weet niet waar je gaat terechtkomen. Je ervaart een verbondenheid met de natuur die je nergens anders meemaakt’, zegt hij als voorbeeldig ambassadeur van zijn sport.

De Limburger was 17 toen hij zijn eerste mountainbike kocht. De start van een blitzcarrière: één jaar later vroeg hij een licentie aan, datzelfde jaar werd hij prompt Belgisch kampioen van zijn leeftijdscategorie. Amper twee jaar na die stunt wist hij zich te plaatsen voor de Olympische Spelen van Atlanta.

Onze grootste mountainbiketopper is ondertussen 33 en woont de helft van het jaar in Zonhoven, de andere helft in Rasun Anterselva in de Italiaanse provincie Zuid-Tirol. Al is hij in de praktijk haast vaker niet dan wel in België of Italië te vinden, wegens de erg geglobaliseerde kalender in het mountainbike.

‘Een paar jaar geleden kwam ik terecht bij een Italiaanse ploeg, wat meebracht dat ik veel Italiaanse koersen reed’, vertelt Paulissen over zijn immigratie. ‘Ik was dat telkens op en af reizen beu en heb mij dan daar maar een appartement gezocht. Kwam nog bij dat ik verliefd werd op de secretaresse van de ploeg… Mijn vrouw heeft hier ondertussen een eigen zaak, een bar/taverne, midden in het dorp. De kans dat ik ooit naar België terugkeer, is dus vrij klein geworden.

‘Ik kom nu uit een rustperiode, heb wat kunnen genieten van de zon en van dingen waar ik anders nooit tijd voor heb. Vorige week ben ik bijvoorbeeld naar een concert van Marilyn Manson geweest. Lachen, roepen en mij afreageren: schitterend. Nu is het stilaan tijd om er weer volop in te vliegen. Juli is traditioneel een zware periode met twee wereldbekers, en het Europees en het Belgisch kampioenschap. Ik sta op een behoorlijke plaats in het wereldbekerklassement en daarin staan we allemaal nog vrij kort bij elkaar, ik moet dus volop aan de bak in die koersen. En de kampioenschappen zijn sowieso erg belangrijk. Dat wordt dus een paar weken serieus zweten.’

Is het nog altijd zo dat in sommige wedstrijden recreanten mogen meerijden met de profs?

roel Paulissen: Dat zie je alleen in wedstrijden met heel lange omlopen, wij noemen dat marathonkoersen. De profs starten in een eerste blok, daarachter mag iedereen meedoen die het inschrijvingsgeld betaalt. Het startsein geldt voor beide groepen tegelijk. Dat is leuk voor de amateurs, want zij kunnen hun eindtijd perfect vergelijken met die van de profs: we rijden op hetzelfde parkoers, in dezelfde omstandigheden. En heel af en toe worden we zelfs door een van hen verrast. Ik herinner me een koers dat een amateur derde werd. Bleek dat die net veel getraind had op grote hoogte, sommige mensen hebben veel over voor hun hobby.

Allerminst een amateur is Julien Absalon, de huidige olympisch kampioen. Die wint de laatste tijd zowat overal. Wat maakt hem zo goed?

Paulissen: Hij is vooral bijzonder compleet. Er is geen enkel onderdeel waarin je tegenover Absalon het verschil kunt maken: hij is snel, explosief, heeft uithouding, klimt goed, daalt perfect… begin er dan maar aan. Bovendien staat hij mentaal bijzonder sterk, wat logisch is, als je zoveel wint.

Zelf ben ik ook een allrounder, maar natuurlijk lang niet zo onaantastbaar als Absalon. Bergop spreek ik zeker mijn woordje mee en in een snelle koers hoef ik mij ook niet te schamen. Ik heb dus van alles een beetje, maar om te winnen, heb ik een lastige omloop nodig.

Tegenwoordig is er een jonge generatie aan het opkomen met een erg explosieve manier van koersen. Ik denk bijvoorbeeld aan Burry Stander, een 22-jarige Zuid-Afrikaan die officieel nog belofte is maar wel al tweede staat in de wereldbekerstand. Of Nino Schurter, een 23-jarige Zwitser die vorig jaar derde werd op de Spelen. Om die jonge, snelle mannen te kloppen moet ik het hebben van mijn ervaring en mijn weerstand. Als er bijvoorbeeld eens vijf weekends na elkaar een topkoers is waar iedereen aan de start staat, dan weet ik dat ik in de laatste twee wedstrijden waarschijnlijk bij de beteren hoor. Ik word niet zo gauw moe.

Dan heb je de pech dat het mountainbikeseizoen niet erg druk gevuld is. Er zijn maar een veertiental topcrossen per jaar.

Paulissen: Acht wereldbekerwedstrijden, een WK crosscountry en een WK marathon, een BK, een EK en een paar koersen buiten categorie, dat is het zowat. Op zich is dat niet veel. Toch is het seizoen zwaar, vooral omdat we zoveel reizen. Volgende maand moet ik bijvoorbeeld naar Canada, voor die twee manches van de wereldbeker. Als ik daarvan terug ben, trek ik naar Oostenrijk voor het wereldkampioenschap marathon. Twee weken later volgt het WK crosscountry in Australië al.

Wat is de mooiste koers op de kalender?

Paulissen: De wereldbeker in Houffalize. Voor mij is die sowieso speciaal omdat mijn supporters me zelden in eigen land aan het werk zien, maar het is gewoon ook een prachtig parkoers en een mooi decor. Die keer dat ik er won, is zonder twijfel mijn mooiste herinnering als sportman.

Maar als ik één wedstrijd mag kiezen die ik graag nog zou winnen, dan toch net iets liever de Olympische Spelen. Na Peking heb ik ook wel iets recht te zetten, vind ik. Daar heb ik de fout gemaakt om mezelf te veel druk op te leggen. In Athene was ik vierde geweest en ik had voor Peking aangekondigd dat alles onder de vierde plaats slecht was. Maar zo werkt het niet. Het kan zijn dat je door omstandigheden zelfs nog veel lager eindigt en toch goed hebt gereden.

Ik leef nu toe naar Londen 2012, normaal worden dat mijn vijfde en laatste Spelen. Daarna stop ik zeker met crosscountry. Het systeem zit zo ineen dat je voortdurend UCI-punten moet verzamelen om er op de Olympische Spelen bij te mógen zijn. Dat betekent dat je programma heel strikt vastligt, je rijdt waar de meeste punten te verdienen zijn. Maar daardoor zijn er een paar koersen die ik de laatste jaren jammer genoeg heb moeten missen. ’t Zou dus kunnen dat ik na Londen nog even doorga, gewoon om die paar wedstrijden te kunnen rijden.

Samen met de Deen Jakob Fuglsang won je vorig jaar de Cape Epic in Zuid-Afrika. Van die kerel zeggen ze in Denemarken dat hij binnen de drie jaar de Tour de France wint.

Paulissen: Ik zal voorzichtig zijn in wat ik zeg, want een Tour winnen komt natuurlijk niet op bestelling. Maar die Fuglsang is echt wel een extreem talent, de strafste die ik ooit bezig zag. Heeft een fenomenaal duurvermogen, kan op iedere klim met de besten mee, en is ook sterk in tijdritten. Ik ben geneigd om de Denen gelijk te geven: Fuglsang heeft alle wapens om ooit in Parijs het geel te dragen. Vorig jaar versloeg hij in zijn eentje de hele CSC-ploeg in de Ronde van Denemarken. En CSC is een Deens team, die hadden daar graag gewonnen, maar tegen Fuglsang konden ze niet op. En toen was die jongen nog voltijds mountainbiker, hij nam die Ronde van Denemarken er even tussen de soep en de patatten bij. Ze hebben hem dan maar een contract gegeven.

De Cape Epic die ik met hem won, is iets heel speciaals. Het is een soort koppelkoers voor mountainbikers. Je rijdt in ploegen van twee en er mag nooit meer dan twee minuten verschil tussen de renners zijn, of je krijgt een tijdstraf van een uur. Het parkoers is iedere keer totaal nieuw en verkennen kan niet, zodat het echt jij en je maat tegen de onbekende wildernis is. Dat schept natuurlijk een bijzonder hechte band, want in die negen dagen Zuid-Afrika deel je alle lief en leed. Ik stond daar in het begin wat sceptisch tegenover, want mountainbike is per definitie heel individualistisch, teamspel en tactiek wegen bij ons veel minder door dan in andere sporten. Maar de Cape heeft mij helemaal overtuigd. Het schijnt ook erg indrukwekkend te zijn om naar te kijken, overal waar Cape Epic op televisie komt, is het een ongelooflijk succes. Die koers is zowat aan het evolueren naar de Ronde van Frankrijk voor mountainbike.

Gaat het goed met het Belgische mountainbike? Hebben wij talenten?

Paulissen: Er staan jongeren klaar, maar ze hebben het niet makkelijk. Op wereldbekers, het topniveau en de enige competitie die aandacht krijgt in de pers, kan een jonge Belg onmogelijk direct resultaten halen. Daarvoor ligt het niveau veel te hoog. Velen raken ontmoedigd en stappen over naar de weg. Zo zijn we Maarten Wynants en Dominique Cornu kwijtgeraakt: die proberen het eens op de weg en daar overtuigen ze blijkbaar wel onmiddellijk. Wynants en Cornu zijn nu prof bij Quick Step.

’t Is grof dat ik het moet zeggen, maar de jongens die in het mountainbike blijven, zijn eigenlijk van de tweede rang. Daar kunnen zij ook niet aan doen, maar het is wel zo. En dat die renners later niet doorbreken, is natuurlijk niet onlogisch. De grootste talenten zijn er immers al uitgefilterd. Het buitenland heeft dat probleem veel minder, want nergens is het wielrennen op de weg zo alomtegenwoordig als in België.

Het veldrijden maakt ongeveer hetzelfde mee. Wie is het grootste talent in het veld? Lars Boom. Maar vanaf dit jaar zullen we hem waarschijnlijk alleen nog op de weg zien. Dat is voor het Nederlandse veldrijden een aderlating waarvan het bijna niet kan herstellen.

Veldrijder Sven Nys zet in zijn tussenseizoen af en toe de stap naar het mountainbike en krijgt dan meteen veel aandacht. Ben jij, als gevestigde waarde in die sport, daar eigenlijk blij om?

Paulissen: Nys lokt pers en supporters naar mijn sport, ik kan daar alleen maar blij om zijn. Zeker omdat hij het prestige van de sport onrechtstreeks ook opkrikt. Het mountainbike is in België een weinig bekende discipline, onbewust denken veel mensen: zo zwaar zal dat allemaal niet zijn. Maar dat verandert als ze zien dat de beste veldrijder, Sven Nys, met heel veel moeite top tien haalt op de Olympische Spelen, terwijl hij daar toch naar gepiekt had. Zo gemakkelijk is het dus toch niet, dat mountainbike.

Hoe groot is Nys in het mountainbike?

Paulissen: Hij heeft enorm veel progressie gemaakt de voorbije jaren. Als Nys in topvorm is en het parkoers ligt hem, is hij altijd kandidaat voor de top tien. Zelfs een podium in een grote koers moet vroeg of laat lukken. Maar overdrijf dat nu ook niet, de buitenlandse toppers liggen zeker niet wakker van hem. Ze vinden het vooral sympathiek, iemand uit een andere discipline die het eens komt proberen in het mountainbike. Ik heb veel respect voor Sven. Hij steekt erg veel energie in zijn mountainbikeavontuur. En iemand met zijn status in het veldrijden móét dat niet doen, hè.

Heb je er zelf al aan gedacht om de twee disciplines te combineren?

Paulissen: Het mountainbikeseizoen loopt van februari tot oktober. Tel daar nog een paar weken rust bij en een paar weken opbouw, en je hebt eigenlijk geen tijd meer om nog veel andere zaken te doen. Ik denk dat de combinatie moeilijk is, zeker als je de ambitie hebt om in beide disciplines echt top te zijn.

Bart Wellens en Niels Albert zouden ook een carrière op de mountainbike overwegen.

Paulissen: Wellens ken ik nog van bij de beloften. Die reed toen dikwijls het Belgisch Kampioenschap. Niet met de bedoeling om te schitteren, ik denk dat hij het meer voor de afwisseling deed, dus hem kan ik niet helemaal beoordelen. Maar een fenomenale indruk maakte hij in ieder geval niet. En Niels Albert kwam ik bij mijn weten nog nooit tegen op een mountainbike. Voor mij mag iedereen afkomen, graag zelfs, maar ik geef ze alleen de raad om het niet te onderschatten. Het is een heel andere sport dan veldrijden, zowel technisch als fysiek. Als ik morgen onvoorbereid start in een veldrit, ga ik ook afzien.

De UCI wil van mountainbike wat meer veldrijden maken. De wedstrijden zijn de afgelopen jaren een stuk korter geworden.

Paulissen: Dat zou het voor de supporters interessanter moeten maken, redeneert de UCI. Een koers duurt nu meestal twee uur, terwijl dat vroeger makkelijk naar drie uur kon gaan. Voor de renners wordt het er niet simpeler op, want er zijn er nu meer die in aanmerking komen om te winnen. Zelf heb ik het liever wat zwaarder en langer, zodat de beste meer kans maakt om de overwinning te pakken. Maar ja, de sport is anders aan het evolueren. Wie zich niet aanpast, kan maar beter stoppen.

Afsluiter: je bent een van de vele sportlui die aan het twitteren geslagen is. Kun je dat fenomeen eens uitleggen?

Paulissen: Ik ben voortdurend op de baan en via Twitter kan ik makkelijk en snel een boodschap op mijn site zetten, zodat het thuisfront weet waarmee ik bezig ben. Om echt online een dagboek bij te houden, heb ik niet de tijd of de inspiratie. Maar zo’n kort berichtje, meestal gewoon wat gekkigheid via mijn gsm, à la ‘ben nu een ijsje aan het eten’, dat lukt wel. En de mensen die mij volgen, vinden het leuk. Vandaar.

DOOR JEF VAN BAELEN

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content