‘Je moet jezelf er constant aan herinneren dat het om pure lust gaat’

PIETER WISPELWEY (R.): 'De klassieke muziek zit vandaag roest- en roestvast.' © DEBBY TERMONIA

Nederlands aanstormend cellotalent Harriet Krijgh en de topsolist Pieter Wispelwey concerteren deze maand voor het eerst samen tijdens Gent Festival van Vlaanderen. Een dubbelgesprek over de oogkleppen van de muziekwereld, het drankverbruik van Bach en vingeroefeningen als een vorm van bidden.

‘Begin jij Kol Nidrei van Bruch ook op de G-snaar?’ ‘Hoezo?’ ‘Dan krijg je zo’n héérlijk jammerend effect, alsof er ergens een rabbi aan het zingen gaat.’ Waarop Pieter Wispelwey grijnzend een Jiddische lamento inzet in zijn Schermerse achtertuin, benoorden Alkmaar. De solist met wereldfaam doceert graag en smakelijk, en dat treft, want aanstormend talent Harriet Krijgh is meer van het luisterende, bedachtzame type. Al staat dat haaks op haar intense en krachtige spel.

Het vroegere enfant terrible van de cellowereld en het huidige enfant adorable – dixit Wispelwey – kijken elkaar vandaag pas voor het eerst in de ogen. ‘Maar ik ben met Pieters opnames grootgebracht’, vertelt Krijgh, die sinds haar dertiende in Wenen woont. Alles moest wijken voor de droom, ook Nederland. ‘Pieter voelt nagenoeg als een deel van het gezin.’ Wispelwey van zijn kant sloeg de steile opmars van de 25-jarige soliste gade van een afstand. ‘Het soort talent dat je slechts één keer per generatie ziet’, aldus Wispelwey. In 2012 won ze het Nationaal Celloconcours in Amsterdam, vorig jaar tilde de European Concert Hall Organization haar nog op het schild als Rijzende Ster en binnenkort gaat ze aan de slag als artistiek directeur van het Utrechtse Kamermuziekfestival.

Met The Generation Project plaatst Gent Festival van Vlaanderen de twee voor het eerst bij elkaar. Krijgh soleert met Kol Nidrei van Bruch en Libertango van Piazzolla, Wispelwey met de haast symfonische Sonate van Kodály. Niet het meest evidente stuk. ‘Eenmaal je een stuk beheerst, kun je ermee op wandel gaan’, reageert Wispelwey. ‘Ik wist niet meteen wat ik samen met het orkest wou spelen, dus waarom geen orkestrale cellosolo? Want het klinkt bijna alsof ik er wél met een orkest sta.’ Samen spelen ze het Concerto voor 2 cello’s van Vivaldi.

HARRIET KRIJGH: Fijn dat ik het nu samen met Pieter mag spelen, want sinds mijn jeugd zitten zijn Vivaldisonates in mijn bloed. Een heerlijk stukje ook, zeer spritzig.

PIETER WISPELWEY: Vivaldi moet zo ondeugend mogelijk gespeeld worden, maar hij is meer dan alleen maar ‘leuk’. Ik heb ooit een Vivaldi-cd uitgebracht met originele en samengestelde celloconcertjes, maar ook met zeer exotische, langzame delen uit vioolconcerten. Stukjes van drie tot vijf minuten, schijnbaar eenvoudig, maar tegelijk ongelooflijk intelligent. Het vergt bijna een te scherp oor om alles te waarderen, anders hoor je enkel een licht verteerbaar, lekker ritme. Terwijl hij daar als een soort superkubist te werk gaat met een paar motiefjes die hij door elkaar husselt, ondersteboven plaatst, of zelfs viermaal herhaalt, terwijl meer dan twee keer al hoogst illegaal is. Heerlijk.

Jullie genoten beiden een verschillende opleiding. De een richtte de blik naar het westen, de ander naar het oosten. Waarschijnlijk zit daar een groter verschil dan in die generatiekloof?

WISPELWEY: Grote verschillen moeten nog blijken tijdens de repetitie, maar ik ben inderdaad opgeleid in de Franse cellotechniek, een 200 jaar oude, heel andere streektechniek dan de Midden-Europese en zeker de Russische. Al heb ik later ook les gevolgd onder de Brit William Pleeth, die Jacqueline du Pré had opgeleid, en Paul Katz, een leerling van Pjatigorski, in de VS. Vreemd genoeg moest ik naar Amerika trekken om in contact te komen met de invloeden van de Oude Wereld. Amerika bleek ook conservatiever, wat ik natuurlijk wel lekker vond om me tegen af te zetten.

KRIJGH: Je hebt die verschillende invloeden nodig: je moet uitzwerven om uiteindelijk terug tot je ware zelf te kunnen komen. Op mijn dertiende trok ik naar Wenen, om er bij Lilia Schulz-Bayrova te studeren. Gerhard Schulz, haar man en lid van het vermaarde Alban Berg Quartet, is de belichaming van de Weense school, maar zij kan ook nog op haar Russische invloeden terugvallen. Een interessante mix, en ik heb nog geen dag spijt gehad van mijn beslissing. Zelfs al was het wennen aan de stijve mentaliteit van de Weners. Mijn vader en broers bleven in Nederland, maar mijn moeder trok met me mee. Ik was toen ook echt nog een kind, al ben ik vrij snel op eigen benen gaan staan. Op mijn zestiende woonde ik er alleen. Toen is de verdieping in de cello echt begonnen voor mij. Ik zat op muziekgymnasium, waardoor ik korte lesdagen had en nog meer kon oefenen. Tot tien uur per dag. En waar beter dan in Wenen, waar muziek en cultuur in elke straatsteen gesijpeld zijn.

WISPELWEY: Mijn favoriete componisten zijn Weners: als ik er ben, trek ik naar de huizen van Schubert en Brahms, en word ik telkens rotsentimenteel. Slimme keuze wel, Harriet, want Wenen kent ook een enorme cellotraditie. Ik bleef aanvankelijk in Nederland om onderwezen te worden door Anner Bijlsma, een totale idioot.

Waarom vond u dat?

WISPELWEY: Hij is een geniale artiest, maar een totale idioot. Onconventioneel, rebels, in geen enkel hokje te wringen. Echt geweldig. Godzijdank was ik ‘klaar’ voor Bijlsma: ik was streng opgeleid en had reeds balans en techniek voor ik bij hem kwam. Het kan heel erg fout lopen als je op je zeventiende een leraar treft waar geen touw aan valt vast te knopen. Wat niet wegneemt dat ik heel veel van hem heb opgezogen, vooral op artistiek vlak, maar ook zeker qua techniek. Hij was mijn idool, maar het heeft tussen ons nooit echt geboterd. Ik herinner me nog hoe hij, zoals wel vaker, iets aan het instuderen was tijdens de les. Een modern stuk. Ik vond het leuk klinken, maar pas na lang aandringen wou hij me een kopietje geven. ‘Te moeilijk voor jou, Pieter.’ Een paar dagen later speelde ik het foutloos uit mijn hoofd tijdens een voorspeelavond. Vond hij niet leuk. Een zware misrekening van mij, want ik dacht me net eens te bewijzen tegenover mijn idool.

KRIJGH: De relatie tussen leerling en leraar is iets zeer emotioneels en intensiefs. Zo voelde ik het toch altijd aan. Het is ongetwijfeld even slikken wanneer de leerling plots heel veel gaat optreden en zelfstandig wordt, maar ik weet niet of het altijd tot zo’n grote clash moet komen.

Het is makkelijk om te vergeten hoe jong u bent, maar u kunt volgend jaar als twintiger nog deelnemen aan de eerste Koningin Elizabethwedstrijd voor cello. Overweegt u dat?

KRIJGH: Absoluut niet. Voor de aandacht of het eerste zetje in de carrière hoef ik het gelukkig niet meer te doen, maar zelfs mocht dat wel zo zijn: ik hou hoegenaamd niet van competitie. Laat mij maar lekker muziek maken en concerten spelen. Ik heb deelgenomen aan een paar concours, maar voelde me er nooit thuis.

WISPELWEY: Dat herken ik. Al was het ook niet aan de orde: ik speelde tot mijn 26e op een barokcello en met darmsnaren, ze hadden me op elk concours naar buiten gedragen.

Iedereen roemt uw naturel, mevrouw Krijgh. U speelt op jonge leeftijd al alsof het allemaal vanzelf komt.

KRIJGH: Ik kan moeilijk doen alsof er niks meer achter zit. Ik wil aannemen dat het voor het publiek naturel aanvoelt, maar dat komt dan vooral uit een soort gelatenheid, omdat ik weet dat ik er keihard voor gestudeerd heb.

WISPELWEY: Op je dertiende al zo intensief begeleid worden, is dan ook bijna een voorrecht.

U bent later gestart: hebt u ooit het gevoel gehad dat u wat in te halen had?

WISPELWEY: Kinderen worden vandaag veel jonger klaargestoomd dan vroeger. Zoals het ook hoort. Het is een topsport en je móét er vroeg mee starten, want het is snel te laat. Echte vooropleidingen zoals die vandaag bestaan, heb ik niet gekend, maar dankzij een superstrenge toplerares kon ik alles spelen toen ik op het conservatorium kwam. Bovendien was ik zo gretig dat ik meteen acht uur per dag ging oefenen, met de eierwekker naast me.

U noemt het topsport. Mevrouw Krijgh schreef haar scriptie over mentale training en visualisatie voor muzikanten, een principe uit de topsport.

KRIJGH: Het is doodzonde hoe muzikanten verstoken blijven van alle hulpmiddelen die topsporters ter beschikking hebben. In het beste geval moeten we er zelf maar zien achter te komen. Een atleet wordt intensief begeleid, van voeding tot mental coaching, maar wij moeten het zelf zien te rooien. Ook aan het conservatorium is daar geen spat aandacht voor, en ik miste dat heel erg. Want net zoals een sprinter zijn prestatie kan verbeteren door zich die 100 meter te visualiseren, hebben ook muzikanten daar baat bij.

WISPELWEY: Ik was als jonge tiener zo nerveus dat ik voor mijn eerste optredens telkens mijn maag moest legen. Mijn lerares heeft me toen tot viermaal toe het podium opgeduwd: ‘Als je de vijfde keer nog braakt, dan moet je maar naar de universiteit.’ Dat was het zowat qua mental coaching. Het wérkte echter wel. Het moet vooral sterk zitten in je kop. Voorbereiding is niks waard als het niet op het podium op zijn plaats valt. Plots zitten er duizend mensen voor je neus en verandert er iets in je hersenchemie, iets dat thuis amper te simuleren valt. Zo ben ik ook door een periode gegaan waarin ik mezelf op het podium nogal destructief ging testen: ‘Pieter, bij de volgende passage ga je in je hoofd ook het Griekse alfabet opzeggen.’ Blijkbaar is er een laag in mijn hersenen die af en toe heel brutaal gaat roepen, en ik krijg die stem niet altijd stil. Het enige wat mij altijd hielp, was de gedachte dat ik me ondanks alles werkelijk verheugde op de volgende noot. Je moet jezelf er constant aan herinneren dat het om genot gaat, om pure lust.

Is de tijd niet aangebroken om les te gaan geven?

WISPELWEY: Sinds vorig jaar betrek ik een leerstoel in Düsseldorf. Twintig jaar terug gaf ik ook heel even les in Amsterdam, maar ik kreeg er barstende hoofdpijn van het gewafel tussen leraren onderling. Over hoe de dingen horen en moeten zijn. Na weer zo’n oeverloze discussie tijdens een examenjury, ben ik in de pauze gewoon weggelopen, om nooit meer terug te komen. Ik krijg regelmatig de vraag van enthousiaste jonge mensen: ‘Geeft u ergens les? Ik heb al uw cd’s!’ Zulke vrijblijvende ‘lesjes’ wil ik niet geven, want zo geef je aan het eind van je leven niks door. En misschien kan ik wel geen school meer maken, maar ik hoop toch nog heel wat korreltjes gif te strooien. De klassieke muziek zit vandaag roest- en roestvast. ‘Sjostakovitsj? Zo moet je dat spelen, en niet anders!’ Schumann? Nog erger. Schumann zit al honderd jaar vast. Pablo Casals duidde Schumann ooit als een schizofreen met een dramatisch leven, dus moet je hem ook zo spelen: langzaam, gevoelig en gespleten. Terwijl dat ook levendig en briljant kan zijn. Mét veel humor, zoals zijn vrouw Clara het ook al zei. Maar de grote Casals bekritiseren? Daar komt telkens weer ruzie van. De klassieke wereld heeft oogkleppen op, en is gericht op netheid en perfectie. Je komt daar een heel eind mee, maar daar maak je het verschil niet mee.

KRIJGH: Er wordt te veel gezocht naar hoe het zou ‘moeten’ klinken. Heeft een stuk zijn grenzen? Uiteraard. Alleen zijn die er net om je een heldere afbakening te geven van je eigen speelveld, en mag structuur nooit een reden zijn om niet te blijven zoeken naar nieuwe invalshoeken of emoties.

Mijnheer Wispelwey, u nam ondertussen driemaal de Bachsuites op, telkens anders. De laatste keer voor uw vijftigste verjaardag in een ultralage stemming. De eerste in 1990, cleaner en meer rigide dan de laatste. Is dat een evolutie die mevrouw Krijgh nog staat te wachten?

WISPELWEY: Het is gek hoe je als jongere net strenger bent voor jezelf en de muziek, terwijl het omgekeerde logischer klinkt, toch? Ik ben pas later echt los gekomen, maar Harriet lijkt me nu al vrij ‘los’. Ik speelde de suites op mijn 28e ook op een barokcello die me in de schoot was gevallen, en met die dikke darmsnaren krijg je sowieso al een strenger karakter. Dat knarst en dat piept. Niet dat dat een probleem is: Bach mag best wat weerbarstig zijn. Ik denk ook dat ik nu beter speel dan tien of twintig jaar geleden. Je blijft oefenen om je spel nog op een hoger plan te heffen natuurlijk, zelfs al heb je die stukken al honderden keren gespeeld. Al maak ik me steeds vaker de bedenking hoe vreemd het is om als vijftiger bij mijn volle verstand nog vingeroefeningen te doen, uren aan een stuk. Maar het heeft iets tijdloos en voelt als bidden.

Dienen de suites in se niet op een schouderviool gespeeld te worden?

KRIJGH: De viola da spalla, zoals Sigiswald Kuijken het wil? Jij mag antwoorden, Pieter. Daar woedt weer een heel leuk debat over momenteel, net zoals de discussie of de suites nu wel of niet door Bach zelf geschreven zijn. Aan dat soort discussies waag ik me niet.

WISPELWEY: Ik kan geen schouderviool spelen, dus daar houdt het op voor mij. (grijnst) Voor de opname in 2012 heb ik met een paar zwaargewichten uit de musicologie gepraat: het enige wat we met zekerheid kunnen zeggen, is dat we zo weinig weten dat het onzin is om ergens zeker van te zijn.

U trok toen naar het Magdalen College in Oxford om er twee Bachspecialisten te ontmoeten. Wat hoopte u daaruit te halen?

WISPELWEY: Vooral zaken die níét met muziek te maken hadden. Hoe lachte Bach eigenlijk? Ingehouden of net luid schallend. We weten zo ontzettend weinig details over hem. Dagelijkse beslommeringen, ja, maar de intieme, wezenlijke zaken blijven ongrijpbaar.

KRIJGH: Iemand als Mozart is bijvoorbeeld een open boek, dankzij alle bewaarde brieven die bijna uit zijn ziel komen. Ik haal daar zo veel uit als muzikant. Het is dan ook doodzonde dat iemand als Bach, die zo dominant is in de westerse muziekgeschiedenis, zo’n raadsel blijft. En ik vrees dat we ook niet veel dichter meer zullen komen.

WISPELWEY: Klopt. De allergrootste biograaf van Bach gaf een paar jaar terug nog een slaapverwekkend saai boek uit. Feitjes, maar je komt nergens in de buurt van de genialiteit van die man, van zijn drift…. Bach had een vulkanisch brein, dat kan niet anders met zo’n productie. We roepen altijd maar hoe religieus hij was, maar hij was ook een ongelooflijk ambitieuze, eerzuchtige kerel. (denkt na) Nog iets wat ik wil weten: de rol van alcohol en de roes in zijn leven. We weten dat hij van witte wijn hield en die in grote hoeveelheden bestelde, maar hoe was Bach als hij ladderzat was? Dát is de hamvraag.

The Generation Project: Harriet Krijgh & Pieter Wispelwey met Casco Phil onder leiding van Frank Agsteribbe, 27 september, Sint-Michielskerk, Gent.

The Sound of C, met onder andere Pieter Wispelwey en het Vlaams Radio Koor, 18 september, Abdij Keizersberg, Leuven.

Opus 100, van Pieter Wispelwey en pianist Paolo Giacometti, het derde van zes volumes met alle duo’s van Schubert en Brahms, verschijnt begin november bij Evil Penguin.

DOOR KRISTOF DALLE, FOTO’S DEBBY TERMONIA

‘Een atleet wordt intensief begeleid, van voeding tot mental coaching, maar wij moeten het zelf zien te rooien.’ Harriet Krijgh

‘Dankzij een superstrenge toplerares kon ik alles spelen toen ik op het conservatorium kwam. Bovendien was ik zo gretig dat ik meteen acht uur per dag ging oefenen, met de eierwekker naast me.’ Pieter Wispelwey

‘Blijkbaar is er een laag in mijn hersenen die af en toe heel brutaal gaat roepen, en ik krijg die stem niet altijd stil.’ Pieter Wispelwey

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content