‘Het is niet omdat wij met vijf jaar communautaire stilstand hebben ingestemd dat de Vlaamse Beweging zich zo lang moet opheffen’, zegt hij. ‘We hebben het communautaire luik van ons programma niet in de kachel gegooid. Wacht maar tot 2019.’ Vicepremier Jan Jambon over ongelukkige uitspraken, slechte staatshervormingen en het nadeel van radicale ideeën.

‘Het is niet de romantiek van het Vlaams-nationalisme die me drijft’, zegt Jan Jambon (N-VA). ‘Daar ben ik veel te realistisch voor. Al toen ik nog bij de Vlaamse Volksbeweging zat, heb ik ingezien dat je ook met een pragmatische aanpak bakens kunt verzetten. Mij zul je ook niet zo snel horen verwijzen naar de filosofen of andere grote denkers die me hebben geïnspireerd.’

Anderhalf jaar is hij nu al vicepremier en minister van Binnenlandse Zaken en dat blijkt hem bijzonder goed te bevallen. Zijn kabinet aan de Brusselse Wetstraat, waar nog niet zo heel lang geleden Joëlle Milquet (CDH) kantoor hield, ademt nog altijd de grandeur van een België dat al lang niet meer bestaat. Toch voelt Jambon zich er duidelijk thuis. ‘Ze vragen me vaak of ik als overtuigde flamingant niet liever in de Vlaamse regering had gezeten’, zegt hij. ‘Op sommige vlakken zou het Vlaamse niveau inderdaad comfortabeler zijn, maar op het federale niveau worden er wel beslissingen genomen die cruciaal zijn voor de Vlamingen.’ Dat hij als vicepremier geregeld in beeld komt als de Brabançonne weerklinkt of als de koning in de buurt is, vindt hij geen punt. ‘In het begin keken de mensen met argusogen toe als er een N-VA-minister met tricolore symbolen werd geconfronteerd, maar ondertussen zijn ze daar wel aan gewend’, zegt hij. ‘Toen ik op 21 juli naast de vorst op de tribune zat, kreeg mijn vrouw telefoon van een oudere man uit onze gemeente: hij vond het geweldig dat ik de koning aan het lachen had gebracht.’

Tien jaar zit Jan Jambon, die eerst carrière maakte in het bedrijfsleven, ondertussen in de politiek. In die tijd heeft hij best wat krediet opgebouwd, maar ook uitspraken gedaan die hem blijven achtervolgen. Dat Vlamingen tijdens de Tweede Wereldoorlog hun redenen hadden om te collaboreren, bijvoorbeeld, en dat hij Molenbeek wil opkuisen. Ook het feit dat hij in 2001 in naam van de Vlaamse Volksbeweging (VVB) aanwezig was op een viering van de oostfrontersvereniging Sint-Maartensfonds – hetzelfde feestje dat Johan Sauwens zijn ministerschap kostte – wordt keer op keer opgerakeld. Heel vervelend voor een minister die naar eigen zeggen toch zo graag op zijn beleid zou worden afgerekend. ‘Ik ben daar destijds naartoe gegaan om de aanwezigen warm te maken voor een betoging, zoals ik bij zoveel andere verenigingen deed’, zegt hij. ‘Achteraf is dat volledig uit de context gerukt en opgeblazen. Vooral aan Franstalige kant konden ze het totaal niet plaatsen.’ Meer wil Jan Jambon daar niet over kwijt. Over andere, al dan niet gecontesteerde episodes uit zijn carrière wil hij het wel uitgebreid hebben, ook over die dingen die hij nooit (meer) wil doen.

1. Aan de kant blijven staan

‘Toen de N-VA me tien jaar geleden vroeg om in de politiek te stappen, was de partij nog erg klein. In Brasschaat, waar het Vlaams Belang heel sterk stond, vroegen ze me om te helpen met de oprichting van een N-VA-afdeling en in dezelfde periode werd ik ook benaderd door Bart De Wever. Hij wilde vooral mensen uit het bedrijfsleven aantrekken om de partij te versterken. Lang heb ik niet getwijfeld. Ik vond zelfs dat ik geen keuze had. Al jaren probeerde ik vanuit de Vlaamse Volksbeweging druk uit te oefenen op de politiek. Als je dan de kans krijgt om zelf aan het roer te gaan staan en veranderingen te realiseren, moet je dat ook doen. Anders is het niet geloofwaardig meer als je aan de zijlijn op de politiek staat te roepen. Uiteindelijk is het in de Wetstraat dat er iets in beweging kan worden gezet. Wel moet je dan onvermijdelijk compromissen sluiten – daar was ik me op voorhand van bewust. Maar wat is het alternatief? Vasthouden aan radicale ideeën die in de kast blijven liggen? Dan heb ik liever dat we zo’n idee voor de helft in de praktijk brengen. De andere helft kan altijd later nog worden gerealiseerd.’

2. De Vlaamse Beweging negeren

‘Ik keek er echt niet van op dat mensen uit de Vlaamse Beweging onlangs kritiek gaven op de N-VA. Dat is hun taak: zij moeten druk uitoefenen om de politiek vooruit te stuwen. Het is niet omdat wij met vijf jaar communautaire stilstand hebben ingestemd dat de beweging zich dan maar zo lang moet opheffen. Al heeft het ook geen zin om de partij de hele tijd te schoppen en te stampen. Wij hebben ondertussen gezegd dat we tegen de volgende verkiezingen met een communautair aanbod naar de kiezers zullen gaan en de beweging moet ons er helpen voor zorgen dat dat thema tegen die tijd weer bovenaan op de agenda staat.

Nu heeft de VVB het de voorbije jaren natuurlijk niet makkelijk gehad. Toen de Volksunie uit elkaar viel, ging de grootste groep militanten wel mee met de N-VA, maar veruit de meeste mandatarissen kozen voor Spirit. De N-VA moest dus op zoek naar nieuwe mensen en heeft die onder meer bij de Vlaamse Volksbeweging gerekruteerd. Onder anderen Theo Francken, Ben Weyts, Peter De Roover en ikzelf zijn naar de partij overgestapt. Dat was een braindrain voor de beweging, of toch op zijn minst een drain. (lacht) Ze hebben nu dus wel even tijd nodig om nieuwe mensen in stelling te brengen.’

3. Een foute uitspraak doen

‘Eigenlijk is er maar één uitspraak waarvan ik echt spijt heb. Tijdens de laatste verkiezingscampagne zei ik in een interview met Het Nieuwsblad dat werklozen eerst hun spaargeld moeten aanspreken voor ze een beroep kunnen doen op een leefloon. Dat was verkeerd. In ons verkiezingsprogramma stond letterlijk dat het eigen huis is vrijgesteld van de middelentoets voor wie op de bijstand terugvalt. Ik had dus de indruk niet mogen wekken dat je eerst je woning moet verkopen voor je een leefloon kunt krijgen. Achteraf heb ik dat wel rechtgezet, maar daarmee maak je zo’n uitspraak natuurlijk niet ongedaan. Dat het gevolgen had voor mezelf, vond ik nog niet eens zo erg. Maar ik zei dat in volle verkiezingscampagne en dus had al die heisa impact op de hele partij. Daar zat ik echt wel mee.’

4. Een slechte staatshervorming aanvaarden

‘Beter geen staatshervorming dan een slechte staatshervorming. Destijds ben ik uit de Volksunie gestapt omdat de staatshervorming van 1988 in mijn ogen een stap achteruit in plaats van vooruit was. De betonnering van de faciliteiten in de randgemeenten rond Brussel, de financieringswet, Brussel als derde gewest: daar kon ik niet achter staan. Hadden ze me toen gevraagd om minister te worden, dan had ik vriendelijk geweigerd. Vandaag is de situatie helemaal anders: de N-VA is niet met een slechte staatshervorming maar zonder communautair akkoord in de regering-Michel gestapt. Tijdens de formatie was het klimaat nu eenmaal niet gunstig voor communautaire onderhandelingen, want de zesde staatshervorming was pas goedgekeurd en nog niet uitgevoerd. Als we toen communautaire eisen waren blijven stellen, dan hadden de andere partijen ons daar een zware prijs voor laten betalen of hadden ze ons simpelweg aan de kant geschoven. Nu hebben we tenminste een regeerakkoord dat voldoende garanties biedt dat belangrijke sociaaleconomische punten uit ons programma zullen worden gerealiseerd. Anders zat ik hier niet.

Maar dat betekent natuurlijk niet dat we het communautaire luik van ons programma in de kachel hebben gegooid. Tegen 2019 zullen we een geactualiseerde versie voorstellen en de dag na de verkiezingen zullen we meteen bekijken wat we op dat vlak kunnen binnenhalen.’

5. De collaboratie goedpraten

‘Ik was pas twee dagen minister toen ik bergen kritiek over me heen kreeg. In een interview met La Libre Belgique had ik gezegd dat de mensen die in de oorlog met de Duitsers collaboreerden daar hun redenen voor hadden. Zo opzienbarend was dat niet. Anders hadden ze er bij die krant wel voorpaginanieuws van gemaakt. Ik was me dan ook van geen kwaad bewust. Maar toen lichtte CDH-voorzitter Benoit Lutgen dat zinnetje op televisie uit de context en voegde hij er ook nog van alles aan toe dat helemaal niet in dat bewuste interview stond. En plots sprak iedereen erover. Tot op vandaag vind ik niet dat die uitspraak fout was. Alleen had ik er misschien nog wat meer uitleg bij moeten geven. Het enige wat ik wou zeggen, is dat mensen in de Tweede Wereldoorlog om heel uiteenlopende redenen collaboreerden: sommigen uit economische overwegingen, anderen omdat ze echt in de Nieuwe Orde geloofden of omdat ze heel overtuigde flaminganten waren. Dat was het enige punt dat ik wilde maken. Het was totaal mijn bedoeling niet om de collaboratie goed te praten. Integendeel, ik heb er nog aan toegevoegd dat het Vlaams-nationalisme door de collaboratie jaren terug in de tijd is gegooid.

Maar zodra zo’n uitspraak een eigen leven gaat leiden, is niemand nog in de context geïnteresseerd. Sommigen hebben dat ook politiek gebruikt. In de begindagen van de regering-Michel greep de PS elke kans aan om de Franstalige publieke opinie te laten zien met welke zwijnen de MR aan het collaboreren was. Daarbij moesten vooral Theo Francken en ik het ontgelden. In de periode na mijn uitspraak over de collaboratie werd er elke week wel weer iets gelekt waarover vragen konden worden gesteld in het parlement. Mensen uit extreemlinkse hoek doorzochten zelfs het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme in de hoop informatie te vinden die mij kon schaden. Dat was een heel erg vervelende periode. Als ik in die dagen in Wallonië kwam, leek ik wel een alien: de mensenzee week uiteen om mij door te laten. De burgemeester kon dan moeilijk weigeren om me de hand te schudden, maar deed er wel alles aan om te vermijden dat daar een foto van werd genomen. Gelukkig is die tijd nu voorbij. De perceptie is gekanteld toen ik Filip Dewinter vorig jaar in de Kamer zwaar aanpakte nadat hij de Koran de bron van alle kwaad had genoemd.’

6. Voor Spirit kiezen

‘Ik was al jaren weg bij de Volksunie toen die partij uit elkaar viel. Dat schisma heb ik dus niet van nabij meegemaakt. Al herinner ik me wel een betoging tegen de staatshervorming van 2001 die we met de VVB in Gent hadden georganiseerd. Op een bepaald moment zagen we aan de kant van de weg een handvol mandatarissen van de Volksunie staan, onder wie Frieda Brepoels en Geert Bourgeois. “Als je er ook tegen bent, stap dan met ons mee”, zeiden we tegen hen. En dat deden ze ook. Toen was de breuk binnen de Volksunie natuurlijk compleet.

In 2005, toen ik net bekend had gemaakt dat ik naar de N-VA ging, kreeg ik een bericht van Hugo Schiltz, die na de splitsing van de Volksunie voor Spirit had gekozen. Hij wou nog eens met me van gedachten wisselen. Met Schiltz had ik een soort haat-liefdeverhouding: ik had veel bewondering voor zijn intellectuele kwaliteiten en zijn redenaarstalent, maar ik vond zijn drang om mee te regeren te groot. Maar de Hugo Schiltz die ik in 2005 aantrof, was behoorlijk geradica- liseerd: ook hij geloofde dat de verdamping van België onvermijdelijk was. Aan het eind van ons gesprek wenste hij me succes in de politiek, maar hij stond natuurlijk niet achter mijn keuze voor de N-VA. In die tijd was Geert Bourgeois nog het enige gezicht van de partij en tussen hem en Schiltz was er grote rivaliteit.’

7. Bang zijn voor terroristen

‘Alleen voor honden ben ik bang. Mijn hele leven al. Daarom vraag ik de politie ook altijd om hun honden bij me vandaan te houden als ik een kennel ga bezoeken. (grinnikt) Maar in de politiek mag je geen angst hebben, want daar schiet je niets mee op. Ook toen er eind vorig jaar aanwijzingen waren dat er in Brussel aanslagen zouden worden gepleegd, werd ik niet door angst gedreven. Als ik bang zou zijn, zou dat me verlammen terwijl ik op zo’n moment net moet kunnen handelen en beslissingen nemen. Dan voel ik de adrenaline ook echt door mijn lichaam razen. Misschien is het maar goed dat je in tijden van crisis geen tijd hebt om even te gaan zitten en na te denken over alle onheil dat je kan overkomen.

Maar achteraf valt er natuurlijk wel een hele druk van je schouders. Dat gevoel had ik ook begin vorig jaar na de antiterreuroperatie in Verviers. Toen waren we helden in de ogen van de rest van de wereld. Tientallen landen nodigden me uit om te komen uitleggen hoe we die situatie hadden aangepakt. Heel fijn. Maar dat werd in één beweging uitgewist toen de Franse president François Hollande ons land na de aanslagen in Parijs met de vinger wees. Van de ene dag op de andere gingen we van hero to zero. Ze noemden België een failed state en dat was intellectueel echt niet eerlijk. En mochten jullie denken dat ik me toen als Vlaams-nationalist in de handen wreef omdat ze ook in het buitenland vonden dat België niet werkte: niets is minder waar. Ik vond het vooral erg dat er zo laatdunkend werd gedaan over onze politie en de Staatsveiligheid. Uiteindelijk is het dankzij hen dat de kerels die in Verviers zijn gevat hun plannen niet tot uitvoering hebben kunnen brengen. Was dat wel gebeurd, dan was er een golf van paniek door heel West-Europa gegaan.’

8. Nationalisme een ideologie noemen

‘Als je vandaag als Vlaming nog niet ontvoogd bent, heb je de kansen niet gegrepen die je worden aangereikt. De Vlaamse emancipatie is ondertussen echt wel een feit. Vandaag is het probleem dat de Vlaamse kiezer niet meer echt krijgt waar hij of zij voor kiest. En de Waalse kiezer ook niet. In een democratie verdienen burgers nochtans dat hun keuze wordt gevolgd. Maar in een land als België, met twee democratieën die elk een andere richting uitgaan, kan dat niet meer. Nationalisme is voor mij dan ook geen ideologie maar wel een overtuiging die ontstaat door de omstandigheden in een bepaald land. Dat kan zowel aan de rechterzijde van het politieke spectrum zijn als aan de linkerzijde of in het centrum.

Voor mij draait het allemaal om de vraag hoe we alles wat in dit land vastzit weer in beweging kunnen zetten. Het is noodzakelijk dat we het budget weer onder controle krijgen, de staatsschuld beheren, de loonkosten aanpakken. In mijn ogen is het bedrijfsleven daarbij ontzettend belangrijk: het is de motor van onze samenleving en als politici moeten we er olie in spuiten zodat hij blijft draaien.’

9. Huis-aan-huisbezoeken eisen

‘Eigenlijk heb ik nooit letterlijk gezegd dat ik Molenbeek zou opkuisen. Dat maakte een journalist ervan toen ik in een interview opsomde hoe ik de problemen wou aanpakken. Maar ik meen het wel. Het lijkt me logisch dat er orde op zaken wordt gesteld in een gemeente waar terroristen kunnen gedijen. Er is echt veel werk aan de winkel, want de burgemeester geeft zelf toe dat ze niet weet wie er vandaag in Molenbeek woont. In sommige appartementen wonen tien mensen terwijl er maar twee zijn ingeschreven. Zo kun je natuurlijk geen veiligheidsbeleid voeren. Nochtans is een gemeentebestuur wettelijk verplicht om te registreren wie er op zijn grondgebied woont. Maar als ik durf te vragen om dat dan ook te doen, beschuldigt Philippe Moureaux (PS) me meteen van nazipraktijken. Tja, dan is elke burgemeester die zijn verantwoordelijkheid opneemt in zijn ogen dus een nazi. (zucht) Nogmaals: het enige wat ik vraag is dat het gemeentebestuur registreert wie er in Molenbeek woont. Huis per huis. Dat werd de voorbije weken in het belachelijke getrokken: alsof ik eis dat ze bij elk huis gaan aanbellen om koppen te tellen. Natuurlijk is dat niet haalbaar in een gemeente met 95.000 inwoners. Wel bestaan er intelligentere manieren om dat te doen. Ze zouden bijvoorbeeld de water- en elektriciteitsfacturen kunnen bekijken om te checken of het verbruik klopt met het aantal mensen dat officieel op een adres woont.’

10. Zich vastklampen aan de macht

‘Of ik er na de verkiezingen van 2019 weer bij zal zijn, houdt me nu niet bezig. Ik besef heel goed dat er geen garanties zijn. Het gaat nu wel heel goed met de N-VA, maar dat kan veranderen. Iedereen is onderhevig aan de cyclusbewegingen van de politiek. Het kan dus van de ene dag op de andere gedaan zijn. Zeker als je minister van Binnenlandse Zaken bent. Johan Vande Lanotte (SP.A) moest destijds opstappen omdat er ergens in de Ardennen een rijkswachter Marc Dutroux had laten ontsnappen. Wat kon hij daaraan doen? Zoiets kan mij ook overkomen. In elk geval hoop ik dat ik hier op een dag met een goed gevoel de deur achter me kan dichttrekken. Ik vind het heel belangrijk dat ze dan zeggen dat ik mijn job goed en op een verantwoordelijke manier heb gedaan.

Voor het leven na de politiek ben ik niet bang. Ik sluit niet uit dat ik dan nog voor een paar jaar naar het bedrijfsleven terugkeer. Als adviseur of crisismanager, bijvoorbeeld. En daarna, als ik echt met pensioen ben, ga ik kunstgeschiedenis studeren. Dat wil ik al heel lang. Als ik in een museum voor een kunstwerk sta, bedenk ik altijd dat ik daar veel te weinig van ken. Dat gat in mijn cultuur zou ik nog willen vullen.’

DOOR ANN PEUTEMAN EN JOS GEYSELS, FOTO’S JOHAN JACOBS

‘Als je nu als Vlaming nog niet ontvoogd bent, heb je de kansen niet gegrepen die je worden aangereikt.’

‘Ik wrijf me echt niet in de handen omdat ze nu ook in het buitenland vinden dat België niet werkt.’

‘De PS wilde de Franstaligen laten zien met welke zwijnen de MR collaboreerde.’

‘Nationalisme is voor mij geen ideologie.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content