In De passage naar Europa biedt filosoof en Knack-columnist Luuk van Middelaar een panorama van de geboortestuipen van de Europese politiek. Bijgaand fragment vertelt hoe de doorbraak naar het Verdrag van Rome (1957), dat de gemeenschappelijke markt bracht, plaatsvond op het hoogtepunt van de Suezcrisis. Een opvallende bijrol is er voor de Belg Paul-Henri Spaak: welke deal sloot hij daar met zijn Franse collega?

Enkele maanden nadat een dertigtal Afrikaanse en Azia-tische staten zich op een conferentie in het Indonesische Bandung voor het eerst als ‘Derde Wereld’ had gemanifesteerd, bracht hun voorman Gamal Abdel Nasser het idee van een ongebonden politiek blok in de praktijk. In september 1955 kocht de Egyptische president wapens van Tsjecho-Slowakije. Dit was de eerste wapenleverantie van Moskou aan de Arabische wereld. Tegelijk zocht Nasser financiële steun in Washington en Londen voor de bouw van een enorme dam in de Nijl, die energie en welvaart voor de Egyptische bevolking zou moeten brengen. In de zomer van 1956 trokken de Amerikanen hun kredietaanbod plotseling in. Op zoek naar een andere inkomstenbron voor zijn pres-tigeproject deed Nasser een pokerzet. Gewapenderhand nationaliseerde hij op 26 juli het Suezkanaal.

Londen was gegriefd. Het kanaal, aangelegd met Frans en Egyptisch geld en geopend in 1869, verbond het Verenigd Koninkrijk met de koloniën India, Australië, Nieuw-Zeeland en het Verre Oosten. Na de Britse verovering van Egypte werd het een internationaal erkende vrije doorgang onder Britse bescherming (1888). Nog begin jaren vijftig waren tachtigduizend Britse soldaten in een garnizoen bij Suez gelegerd. De Kanaalmaatschappij was grotendeels in handen van Britse en Franse financiers. Wel was het belang van de zeeweg tussen Middellandse en Rode Zee inmiddels verschoven. Deze was niet langer de strategische as van het Empire, maar de handelsroute via welke twee derde van de West-Europese olie werd ingevoerd. Zeggenschap erover bleef vitaal.

Na Nassers actie volgde een zomer van vruchteloos diplomatiek overleg. De Britse premier Anthony Eden en de Franse premier Guy Mollet beschouwden Nasser als een nieuwe Mussoli-ni; beiden vergeleken zijn geschriften met Hitlers Mein Kampf. Elke concessie scheen hun appeasement. Bij de Britse ergernis over de blokkade van de mediterrane vloot voegde zich de Franse woede over Egyptes militaire steun aan het Algerijnse verzet, dat een burgeroorlog tegen het (Franse) moederland was begonnen. Daarentegen scheen de Amerikaanse president Dwight Eisenhower gebruik van geweld uit te sluiten. Hij stond voor verkiezingen, te houden op 6 november, en wenste zich niet te identificeren met koloniale machten op hun retour. Langs diplomatieke weg kon geen Egyptische terugtrekking worden afge-dwongen. Daarop sloten Londen en Parijs een geheime deal met Israël, het enige land dat zijn scheepvaart door Nasser geblokkeerd zag.

Op 29 oktober viel de Israëlische infanterie Egypte binnen. Zoals afgesproken riepen het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk de strijdende partijen op zich uit de kanaalzone terug te trekken. Op Nassers (ingecalculeerde) weigering volgde op 31 oktober een Brits-Franse luchtaanval op Egyptische doelen, vanaf Britse bases op Cyprus. Een tegenslag was dat niet alleen Rusland maar ook Amerika, bij monde van Eisenhower, de aanval publiekelijk veroordeelde. Militair liepen de zaken beter. Binnen twee dagen had de Brits-Franse luchtmacht de Egyptische weerstand gebroken. Een landing van grondtroepen stond evenwel pas voor de zevende dag gepland. Vier dagen lang gebeurde er weinig.

Intussen vond aan de periferie van het Russische imperium een volksopstand plaats. In Hongarije was een revolutie uitgebroken. Sovjettanks waren in brand gestoken, een meerpartijenregering was geïnstalleerd, de neutraliteit uitgeroepen. Dat laatste was voor Moskou onduldbaar. Op 4 november trok het Rode Leger Boedapest binnen. De opstand werd bloedig neergeslagen. Amerika en zijn bondgenoten stonden machteloos. De ‘dooi’ in de Koude Oorlog, die velen na de dood van Stalin meenden te ontwaren, bleek illusoir. Een hernieuwd gevoel van dreiging bekroop West-Europa.

Eén dag na dit machtsvertoon stuurde de Russische premier Nikolaj Boelganin brieven naar Eden, Mollet en Eisenhower. De ‘roofdierachtige’ agressie jegens Egypte moest stoppen, aldus het Kremlin. Beide West-Europese regeringsleiders werd in nauw verholen termen de mogelijkheid van een nucleaire aanval op Londen en Parijs voorgespiegeld, indien de kanaalactie niet werd afgeblazen. De brief aan Eisenhower, anders van toon, suggereerde dat Russen en Amerikanen samen de vrede in het Midden-Oosten zouden herstellen.

Terwijl men die maandagavond 5 november in Moskou op antwoorden op die ultimata wachtte, begonnen Brits-Franse paratroepen de grondaanval op havenstad Port Said, was Londen bezorgd over de Amerikaanse speculatie tegen het pond, werd in Parijs een topontmoeting tussen Mollet en de Duitse bondskanselier Konrad Adenauer voorbereid en maakte Washington zich op voor de presidentsverkiezingen, de volgende dag. In Bonn stapte een hoog gezelschap op een speciale nachttrein naar Parijs. Vlak voor vertrek ontving men afschriften van Boelganins brieven. Ontzette blikken in de coupé: dit kon ‘ den ‘großen’ Krieg, den atomaren Krieg’ betekenen. Ook dit gezelschap had die nacht genoeg te overdenken.

Franse twijfel

In een opgeknapt kasteeltje in het Hertoginnedal nabij Brussel vonden in dezelfde zomer van 1956 onderhandelingen plaats tussen de zes lidstaten van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.

Na het dramatisch sneuvelen van de defensiegemeenschap, in augustus 1954, lag de Europese gedachte in zwijm. Frankrijk had door zijn nee het initiatief in de Europese politiek verloren. Duitsland verkeerde evenmin in de positie stappen te ondernemen. De Italiaanse en Belgische regeringen, voorvechters van politiek federalisme, waren ontmoedigd. Alleen de Nederlandse regering zag zich volgens minister van Buitenlandse Zaken Wim Beyen ‘niet gedwongen haar gedachten inzake de Europese eenwording een geheel andere richting te geven’. Den Haag had nimmer geloofd in politieke integratie zonder economische integratie en haalde eerder ingediende plannen voor een Europese markt tevoorschijn. De mijnbouwautoriteit rond voorzitter Jean Monnet, ten slotte, ijverde voor uitbreiding van het bestaande werkterrein naar kernenergie, de energiebron van de toekomst.

In het voorjaar van 1955 lanceerden de drie kleinste leden van de Zes een gezamenlijk plan voor én de markt van Beyen én de atoom- pool van Monnet. Dit gaf de aanzet naar een Europese doorstart. Op een ministersconferentie in het Siciliaanse Messina stemden de Zes met het Beneluxplan in (juni 1955). Experts zouden onder voorzitterschap van de Belgische minister van Buitenlandse Zaken Paul-Henri Spaak een studie naar markt en atoomkartel verrichten. De Zes nodigden ook Londen uit. Niemand hoefde zich te committeren. Een klein jaar later lag er een eindrapport.

Inzake de economische integratie bepleitten Spaak c.s. een douane-unie, met op diverse punten een gezamenlijke economische politiek. De Beneluxlanden en Italië hadden hierbij alles te winnen. De vraag was wat de grote drie zouden doen. Voor de Britten, ten eerste, ging de voorgestelde economische integratie te ver. Londen had liever een regionale vrijhandelszone, mede vanwege de politieke implicaties. In tegenstelling tot een vrijhandelszone namelijk, waarbij de deelnemers alleen onderling de handelsbelemmeringen wegnemen, vraagt een douane-unie ook om een gemeenschappelijk tarief ten aanzien van de buitenwereld. Een buitentarief betekent: gezamenlijke handelspolitiek, gezamenlijke instellingen, als eenheid optreden naar buiten. Toen eind 1955 duidelijk werd dat consensus over zo’n douane-unie ontstond, ging de Britse vertegenwoordiger naar huis. Daarmee waren de Zes weer onder elkaar. Voor de Fransen, ten tweede, druiste handelsliberalisatie in tegen een onveranderlijke protectionistische politiek. Na verkiezingen in januari 1956 trad onverwacht een linkse regering aan, waarvan enkele leidende figuren de economie wilden moderniseren. De gedachte dat Frankrijk de buitenlandse concurrentie niet aankon, bleef buiten die kleine kring niettemin sterk. De Duitsers, ten derde, waren intern verdeeld. Minister van Economie Ludwig Erhard pleitte op economische gronden voor een vrijhandelszone à la Londen, terwijl Buitenlandse Zaken bereid was een prijs te betalen voor politieke verzoening met Parijs. Bondskanselier Adenauer greep niet beslissend in. Op één punt nam het Duitse kabinet wel een beslissing: men zou niet de atoomgemeenschap aanvaarden zonder de markt. De Fransen, van wie Bonn (de toenmalige hoofdstad van Bondsrepubliek Duitsland) meende dat ze alleen op dat eerste uit waren, zouden moeten kiezen tussen alles of niets.

In mei 1956 moesten de Zes in Venetië de stap zetten van vrijblijvende studie naar bindende onderhandelingen. Het vraag-teken was Frankrijk. Tevoren sprak de Franse minister van Buitenlandse Zaken Christian Pineau met conferentievoorzitter Spaak. Aangezien de andere vijf een economische gemeenschap willen, meende de laatste, was voor Frankrijk het moment gekomen ja of nee te zeggen. ‘En wat als we nee zeggen?’ vroeg Pineau. ‘Heel simpel. Dan is er binnen zes maanden een vrijhandelszone. Sommigen van uw vrienden zullen blij zijn dat de Britten aanhaken. Maar geen vrijwaringen en overgangstermijnen meer. Uw boeren en industriëlen zullen pijn lijden. Aanvaardt u wat onvermijdelijk is,’ zo besloot Spaak zijn advies, ‘in de loop van de discussie zult u voldoende gelegenheid vinden uw belangen te verdedigen.’ Deze laatste hint bleek voldoende. In Venetië zei de Fransman, tot verrassing van vier van zijn vijf collega’s: ja. Daarmee was de vergadering geslaagd. Een maand later kon de regeringsconferentie tussen de Zes beginnen. Spaak was opnieuw voorzitter, op voorstel van… Pineau.

Britse capitulatie

Pas na de zomer kwamen de onderhandelingen in het Hertoginnedal serieus op gang. Spaak had voorgesteld dat elke delegatie een lijst met probleempunten zou inleveren. Op 20 september presenteerden de Fransen hun lijst. Parijs vroeg opname van de overzeese gebiedsdelen in de markt; een veto op de overgang naar de tweede etappe ervan; sociale harmonisatie, met name de veertigurige werkweek en gelijk loon voor mannen en vrouwen; uitzonderingsbepalingen voor eigen exportsubsidies en importheffingen, bij betalingsbalansmoeilijkheden en vanwege de Algerijnse crisis. Er viel een diepe stilte. Even meende Spaak dat dit het einde was. Toen werd besloten de kwestie door te schuiven naar ministerniveau. De Franse eisen hadden de onderhandelingen niet opgeblazen, maar werden de focus ervan.

Het weekeinde van 20-21 oktober zouden de ministers de zaak vlot moeten trekken. Op de eerste dag deed Pineau een concessie inzake de overgang van de eerste naar de tweede etappe van de markt. Hij verwachtte als ruil een Duits toegeven op het punt van de veertigurige werkweek. Voor minister van Economie Erhard, eveneens in de Duitse delegatie aanwezig, was en bleef dat onaanvaardbaar. Daarop trok Pineau zijn concessie weer in. Men was terug bij af. Ook een besloten zitting bracht geen uitkomst. De conferentie eindigde in een mislukking, allerwegen aan Duitse verdeeldheid – zo niet sabotage – toegeschreven.

In Bonn beschouwden sommigen dit echec als een zegen. Erhard hoopte nog steeds op een vrijhandelszone met de Britten. Minister voor Atoomvragen Franz Josef Strauss deed liever rechtstreeks nucleaire zaken met Amerika. Buitenlandse Zaken wilde wel door op de sinds Messina ingeslagen weg. Adenauer hield zijn opties open. Eerder die zomer was de bondskanselier geschrokken van een plan van een Amerikaanse topmilitair de troepen uit Europa naar huis te halen. Daarop had hij publiekelijk geopperd de West-Europese Unie, waarvan ook het Verenigd Koninkrijk deel uitmaakte, te benutten voor politiek-militaire samenwerking; alleen zo kon tegen Amerika en Rusland enig gewicht worden gemaakt. Tegelijk wilde de bondskanselier het beeld vermijden dat juist Duitsland de onderhandelingen tussen de zes ‘Messina-staten had laten stuklopen.

Toen de Franse premier de bondskanselier uitnodigde voor een topberaad, besloot deze erop in te gaan. Hooggeplaatste ambtenaren in Bonn en Parijs beschouwden zo’n ontmoeting als de enige gelegenheid de impasse in het Hertoginnedal te doorbreken. Deze was Chefsache geworden. Compromisteksten werden voorbereid. Hoewel Adenauer van zijn minister van Buitenlandse Zaken en van leidende parlementariërs het dringende verzoek kreeg niet naar Parijs af te reizen aangezien de Fransen zich internationaal onmogelijk maakten met hun actie bij het Suezkanaal, besloot der Alte toch te gaan. Juist in tijden van crisis was het belangrijk solidariteit te tonen.

Op dinsdagmorgen 6 november arriveert de Duitse delegatie in Parijs. Het gesprek tussen beide regeringsleiders in Hôtel Matignon gaat vrijwel onmiddellijk over de gespannen situatie in Suez en Boedapest. Mollet blijkt de Russische dreiging van een aanval op Parijs serieus te nemen. Adenauer leest in Boelganins brief aan Eisenhower het aanbod de wereld tussen beide supermachten te verdelen. De bondskanselier fulmineert tegen de Amerikanen, wier belang in het avondland gestaag afneemt, en stelt dat West-Europa zich op wat voor manier ook moet verenigen. Ook informeert de gast of de Fransen wel zeker weten dat ze nucleair gedekt zijn door Washington als de zaak uit de hand loopt. Dat vindt Mollet een goede vraag. De Franse ambassadeur in Washington wordt op onderzoek uitgestuurd. Tijdens de lunch arriveert een telegram met het zeer ontwijkende antwoord van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken John Foster Dulles.

Tegen vier uur in de middag, de Frans-Duitse besprekingen zijn weer hervat, gaat de telefoon. Guy Mollet neemt op, gebaart zijn minister Pineau mee te luisteren. Het is Anthony Eden aan de lijn. De Britse premier klinkt moegestreden, gebroken. ‘We moeten stoppen’, zegt hij. ‘Het pond is verder gedaald; er dreigt paniek. Ik heb net een telefoontje van Eisenhower persoonlijk gehad. Hij geeft me twaalf uur om een staakt-het-vuren af te kondigen.’ ‘Vraag uitstel,’ dringt Mollet aan, ‘we kunnen nog terrein winnen, onze onderhandelingssituatie verbeteren.’ ‘We houden het geen twee dagen meer vol!’ antwoordt de Brit. ‘Probeer het, wij staan u bij!’ Dan komt het hoge woord eruit: ‘Ik heb al toegezegd.’

Voor de Fransen is dit een harde slag. Met name Mollet is ontdaan. De Britten hebben hen niet tevoren geraadpleegd, alle afspraken geschonden. Hun hart ligt duidelijk niet op het continent. Mollet en Pineau aarzelen hun gedachten in het bijzijn van de Duitse gasten uit te spreken. Adenauer echter heeft alles begrepen en doorbreekt de stilte: ‘Als ik u was, zou ik aanvaarden. Dat is wijsheid.’ Na een nieuwe stilte zegt de bondskanselier: ‘En nu moeten we Europa maken!’

Kort erna stemmen Mollet en Adenauer zonder op- of aanmerkingen in met de door hun ambtenaren voorbereide compromisvoorstellen betreffende de gemeenschappelijke markt. Hiermee zijn alle strijdpunten van twee weken tevoren beslecht, behalve de status van de overzeese gebiedsdelen. Ook aanvaardt de bondskanselier dat de toekomstige atoomgemeenschap, die louter civiele doelen heeft, een lidstaat niet zal verbieden zelf atoomwapens te ontwikkelen. Ten slotte sluiten beide leiders een akkoord over Frans-Duitse militaire samenwerking. Dankzij deze successen, bereikt op een in eigen land zeer omstreden bezoek, kan de bondskanselier de terugreis naar Bonn met een gerust hart aanvangen.

Vernederde bondgenoten

Het staakt-het-vuren rond het Suezkanaal ging middernacht in. Nadat de Britten voor de Amerikaanse druk waren gezwicht, legden de Fransen zich erbij neer. De Israëlische troepen trokken zich terug. Enkele maanden later werden in de Sinaï neutrale troepen gelegerd om de Israëlisch-Egyptische grens te bewaken; ze bleven er tien jaar. In Londen trad Eden, ziek en gebroken, in januari 1957 af; hij werd opgevolgd door Harold Macmillan. In Parijs viel Mollets regering in juni. Zijn minister Pineau, die aanbleef, schreef achteraf over zijn ervaring in de Suez-zaak: ‘Wanneer je verwikkeld raakt in een opeenvolging van gebeurtenissen die een bepaalde loop volgen, ben je een beetje als een boot op een rivier. Het is aan de bestuurder om obstakels te vermijden; hij zou zich tevergeefs inspannen om de stroom stop te zetten.’

De les uit de gebeurtenissen van 6 november was niet moeilijk te trekken. De Egyptische chef-propaganda schreef twee weken later: ‘ There are only two Great Powers in the world today, the United States and the Soviet Union. (..) The ultimatum put Britain and France in their right place, as Powers neither big nor strong.’Beide vernederde bondgenoten wisten dat ze niet onvoorwaardelijk op Amerikaanse steun konden rekenen. Ze trokken hieruit niet dezelfde conclusie. Londen schikte zich in de rol van gezagsgetrouwe kolonel, in eigen land special relationship genoemd. Het zou een kwarteeuw duren voor het opnieuw een buitenlandpolitiek initiatief durfde te nemen dat niet door Washington werd gesteund. Parijs daarentegen besloot de steven naar het continent te wenden. Op de Frans-Britse alliantie rekende het niet meer; ook in militaire zaken zette het de kaarten op Duitsland. Wel zette Parijs vaart achter de ontwikkeling van een eigen atoomwapen. Dat verminderde de afhankelijkheid van Washington en bood een garantie van een machtsoverwicht over de continentale buren.

In het Hertoginnedal kon Spaak de Europese onderhandelingen spoedig hervatten. Met de Frans-Duitse akkoorden van 6 november waren de belangrijkste horden genomen. Verdragsteksten konden worden voorbereid. Over het buitentarief, de institutionele vormgeving, financiële regelingen en het landbouwbeleid – een in de slotfase ingebrachte Franse eis – bereikten de zes ministers overeenstemming in januari/februari 1957. Toen stond alleen de Frans-Belgische wens van opname van de overzeese gebiedsdelen in de Europese markt nog open. Duitsland, gesteund door de andere drie, was er fel tegen. Het haalde bijvoorbeeld liever goedkope bananen uit Zuid-Amerika dan dure uit de Franse Antillen.

Aangezien ambtenaren noch ministers eruit kwamen, moesten de regeringsleiders de knoop doorhakken. Mollet nodigde zijn vijf collega’s uit voor een Top in Parijs, op 18-19 februari. Adenauer, Antonio Segni, Joseph Bech, Achille Van Acker en Willem Drees kwamen naar Matignon. Deze bijeenkomst in Parijs kan gelden als de eerste top van regeringsleiders en dus als vroegste voorloper van de Europese Raad. Parijs voelde al in 1957 het nut van een onderhandelingsforum waar op het hoogste niveau elke lidstaat afzonderlijk zijn nationale belangen kon afwegen tegen de gezamenlijke Europese belangen. Nog kon de patstelling over de overzeese gebiedsdelen niet worden doorbroken. Tot gastheer Mollet, die meende dat de ratificatie door de Assemblee anders zou mislukken, op zeker moment de bondskanselier bij de arm nam voor een wandelingetje in de tuin. Dit bleek vruchtbaar. Adenauer, groot Europeaan, nam de bananen erbij.

Op 25 maart 1957 werden op het Capitool in Rome het verdrag voor een atoomgemeenschap en dat voor een economische gemeenschap ondertekend. Kerkklokken in de hele stad werden geluid. Na zes parlementaire ratificaties werden beide verdragen op 1 januari 1958 van kracht.

DE PASSAGE NAAR EUROPA. GESCHIEDENIS VAN EEN BEGIN, LUUK VAN MIDDELAAR, HISTORISCHE UITGEVERIJ, 532 BLZ., 35,00 euro.

DEBAT ‘DE PASSAGE NAAR EUROPA’ AAN DE VOORAVOND VAN DE EUROPESE VERKIEZINGEN GAAT LUUK VAN MIDDELAAR IN DEBAT MET VOORMALIG BELGISCH PREMIER LEO TINDEMANS EN MET RENé CUPERUS, EUROSCEPTISCH KANDIDAAT VOOR HET EUROPEES PARLEMENT (PVDA NEDERLAND). MODERATOR IS RIK VAN CAUWELAERT (KNACK). DINSDAG 26.05 | 20.15 uur, FLAGEY, HEILIG KRUISPLEIN, 1050 BRUSSEL GRATIS TOEGANG – RESERVEREN AANBEVOLEN: TEL. 02 641 10 20 OF INFO@FLAGEY.BE

DOOR LUUK VAN MIDDELAAR

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content