‘Ik zal je nooit meer warm omhelzen’

Gino en Carine Russo met Louisa en Jean-Denis Lejeune ten tijde van het onderzoek. 'Door onze wil om ze niet te doen vergeten, wisten Julie en Mélissa misschien wel een heel land te ontroeren.'

Op 17 augustus 1996, veertien maanden nadat ze spoorloos waren verdwenen, werden de lichamen van de meisjes Mélissa Russo en Julie Lejeune opgegraven in Sars-la-Buissière, in de tuin van Michèle Martin, de vrouw van Marc Dutroux. Twintig jaar na de dood van haar dochter reconstrueert Carine Russo die lange periode van onzekerheid in een aangrijpend dagboek. Een voorpublicatie.

Wanneer de winter van 1995 aanbreekt, mis ik mijn meisje zo erg dat het fysiek pijn doet. Ik wil haar horen, haar zien, met haar praten. Die nood wordt zo groot en onhoudbaar dat ik begin te schrijven in een blauw schriftje. Enkele regels, bijna elke dag. Toen ik ze opnieuw las, bleek dat ze heel sterk mijn geestestoestand van het moment onthulden. Ik heb daarom besloten om ze integraal over te schrijven. Die woorden zijn niets meer en niets minder dan de bijzonder directe uitdrukking van mijn gevoelens, van mijn ervaring van het moment. We werden heen en weer geslingerd tussen hoop en wanhoop, we leefden alleen nog voor de dag van haar terugkeer, we bedachten onze eigen middelen om het hoofd te bieden aan berusting en aan de onverschilligheid die we met alle kracht afwezen. Door onze wil om ze niet te doen vergeten, werden Julie en Mélissa na verloop van tijd bijna onmerkbaar de meisjes die uiteindelijk misschien wel een heel land wisten te ontroeren.

Dinsdag 26.12.1995

Onze woonkamer ziet er helemaal anders uit. Er staan geen meubels meer. We hebben ze vervangen door Ikea-tafeltjes die we makkelijk kunnen verschuiven om een landschapskantoor te maken. In plaats van de servieskast staan er lichte grenenhouten rekken die in een wip gemonteerd werden. Ze zijn gevuld met boeken, opbergmappen, kleine affiches, briefpapier, enveloppen, notaboekjes en noem maar op. De boeken zijn onze beschikbare documentatie, gaande van Appelez-moi Elvira van Michel Bouffioux & Jean-Pierre De Staercke over De prijs van een kind van Marie-France Botte & Jean-Paul Mari en De walm van de Wetstraat: 20 jaar onfrisse politieke praktijken van Eva Coeck en Jan Willems tot Witwassen, de praktijk van Ludwig Verduyn & Jean Vanempten en Sire, ik ben ongerust: geschiedenis van de Belgische politie 1794-1991 van Yves Cartuyvels, Lode Van Outrive & Paul Ponsaers. De mappen bevatten alle informatie die we verzameld hebben sinds 24 juni, de dag waarop we jou en Julie verloren hebben. In één map zitten alle dagelijkse rapporten die je meter Cécile ter beschikking stelt van de rechercheurs: daarin staan al onze onderzoeksdaden vermeld. De rijkswachters die belast zijn met het onderzoek, M. en L., leken stomverbaasd toen ze ons nieuwe interieur zagen. Al maandenlang voelden ze zich thuis bij ons. Ze toonden meteen belangstelling voor de boeken, ze stelden vragen over de inhoud van de dossiers, ze wierpen een blik op onze nieuwe omgeving, maar ze onthielden zich van elke commentaar.

Vanavond hebben we opnieuw een afspraak met de procureur-generaal van het parket van Luik. Het onderwerp is al maandenlang hetzelfde: de mogelijkheid om ons inzage te geven in het onderzoeksdossier. Op grond van zijn discretionaire macht is de procureur de enige die dat inzagerecht kan verlenen. Maar hij heeft geen zin. Onder vier ogen zegt hij van ja, maar in het openbaar weigert hij. Omdat we ontgoocheld zijn over zijn valse beloften en omdat we ongeduldig en moe zijn, hebben we een gerechtelijke procedure aangespannen. Ons kort geding tegen de Belgische staat werd ontvankelijk maar ongegrond verklaard. We overwegen om in beroep te gaan. Wat zette de procureur ertoe aan om ons nog eens te ontvangen in zijn privéwoning: dat dreigement of de constante druk die we via de media uitoefenen op de magistratuur? Jean-Denis en Louisa, de ouders van Julie, zijn ervan overtuigd dat we nu zullen krijgen wat we willen. Maar je papa en ik twijfelen, liefje. Wij denken dat de procureur een spelletje met ons speelt, wat er voor ons op neerkomt dat hij met jullie levens speelt. Wanneer het gesprek afgelopen is, krijgen we jammer genoeg gelijk. De procureur heeft alleen maar vage verklaringen afgelegd, nutteloze dingen gezegd. Het was dus opnieuw alleen maar een vertragingsmanoeuvre. Hij zegt dat hij nog moet nadenken over het probleem. Dat is nu al meer dan zes maanden dat hij verondersteld wordt na te denken over het probleem!

Het is vier uur in de ochtend. Ik ga slapen. Ik heb net Les voleurs d’innocence van Patrick Meney, een Franse journalist, uitgelezen (dat boek uit 1992 beschrijft de inschikkelijkheid van sommige media en instellingen tegenover pedofilie, nvdr). Ik heb natuurlijk zijn beschuldigingen van zwijgende medeplichtigheid onthouden. Morgen zal ik Cécile vragen om alle informatie uit dat boek te helpen inventariseren, analyseren en toetsen. Ik wil alles weten over pedofilie.

Jullie terugvinden is een gigantische opdracht, lieve meisjes. Maar ondertussen staat ons hele leven in het teken van dat doel. De gerechtelijke politie mag dan wel vastlopen in haar onderzoek, van onze kant hebben wij sporen die we met al onze kracht naar voren schuiven. Zo werd het spoor van gevangene Jean-Jacques F. (de man, die verbleef in Leuven-Centraal, beweerde dat hij de meisjes had herkend in een pedofiel getint fotoalbum, nvdr) nog altijd niet onderzocht.

Woensdag 27.12.1995

Mélissa, Mimi, mijn meisje, ik roep je in het lege huis. Om mijn stem te horen, laat ik jouw naam weerklinken. Zoals vroeger. En een fractie van een seconde hoop ik dat je zult antwoorden. Helaas: ik hoor alleen maar stilte. De stilte die me gek maakt, me omhult en groter wordt. De stilte waarin ik verdrink. De stilte van jouw verdwijning, de stilte van de magistratuur, de stilte van zij die de macht hebben. Een schandelijke stilte die medeplichtig is aan misdaad en onheil. Ik heb altijd een hekel gehad aan stilte, aan dingen die niet gezegd worden. Herinner je je dat nog? Ik kon nooit verdragen dat het tussen ons stil was, of tussen je papa en mij, of tussen je broer en mij, of tussen jullie en mij. Ik heb de stilte altijd doorbroken, tot elke prijs, ook al moest ik daarvoor iemand pijn doen. De stilte is voor mij het begin van het einde, een voorbode van de dood, het tegenovergestelde van het leven. Ik zal ze nooit verdragen.

Donderdag 28.12.1995

In gang schieten. We zijn nog niet goed georganiseerd in onze nieuwe omgeving. Ons vooral niet laten opzijschuiven. We móéten de verantwoordelijken om opheldering blijven vragen en de bevolking blijven motiveren. In jouw naam, meisje, en die van Julie. De moed erin houden en het niet opgeven is niet gemakkelijk voor je papa en mij. Gelukkig worden we omringd door vrienden, vertrouwelingen die altijd klaarstaan voor grote en kleine dingen. Ik heb behoefte aan een dosis optimisme. Dan verbeeld ik me dat je hier terug bent, liefje. Ik zie je vredig slapen in jouw bedje. Ik zie je, levend en wel, en ik neem je in mijn armen. Ik hou van jou, Nounette.

Vrijdag 29.12.1995

Onze nieuwe omgeving vereist dus een nieuwe organisatie. Onze activiteit thuis begint te lijken op een goodwillvereniging. Uit alle hoeken duiken nieuwe ideeën op. We kunnen nog altijd een beroep doen op onze beste vrienden en onze familie, ze zijn allemaal bereid te doen wat we hen vragen. Van de vzw Marc et Corine (twintig jaar geleden de enige organisatie die in het hele land affiches van verdwenen kinderen verspreidde, nvdr) heeft opa een nieuwe lading briefjes, wenskaarten en kindertekeningen voor ons meegebracht. Voor mij zijn ze als felle lichtjes in de duisternis. De onverschilligheid heeft dus niet gezegevierd, men is jullie niet vergeten. Voorzichtig heeft zich een nooit geziene solidariteitsketen gevormd. Er blijft hoop.

Vanavond zijn we uitgenodigd bij Yves. Een vriendelijk, meelevend gebaar. Maar jammer genoeg verveelde ik me te pletter. Nochtans waren er momenten waarop we gelachen hebben. Momenten van zorgeloosheid die daarna duur betaald werden met tranen. Want ik verwijt mezelf die verloren tijd. Ik heb moeite om te leven zolang jij er niet bent, schat. Ik ben boos op mezelf, net zoals ik boos ben op het leven omdat het er altijd weer bovenop wil komen – door de kracht van de vergetelheid, de terugkeer naar de zorgeloosheid, alsof er niets aan de hand is… Ja, ik neem het mezelf kwalijk dat ik vergeet dat je nog niet teruggevonden bent, ook al duurt dat maar enkele ogenblikken. En ik neem het de mensen kwalijk dat ze jou uit mijn hoofd willen bannen. Vandaag op de radio hoorde ik dat John Stamford gestorven is (Stamford, een Engelse priester die sinds 1970 het pedofiele tijdschrift Spartacus uitgaf, was beschuldigd van pedofiele feiten, nvdr). Nog maar eens een proces dat nooit zal plaatsvinden. De rechtsgang verdwijnt samen met hem, en dat geldt ook voor zijn loodzware geheimen. Zo veel onrechtvaardigheid maakt me steeds opstandiger. Opzettelijk toegebracht lijden zou zwaar betaald moeten worden. Waarom lijkt het alsof zware criminelen altijd gespaard blijven?

Mimi, mijn meisje, mijn hartje, waar ben je? Liefde verdwijnt toch niet. Ik moet dat geloven. Ik moet geloven dat het goede bestaat, dat niemand geboren wordt om te ondergaan en te lijden. Als het de bedoeling is dat we iets leren uit deze beproeving, dan wil ik begrijpen wat. Ik denk dat er uit lijden en onrecht niets goeds kan worden afgeleid. Ongeluk is een slechte leermeester. Ik heb jou op de wereld gezet om je levensvreugde te geven. Zoals alle moeders op deze wereld. De ochtend van jouw geboorte zag de toekomst er stralend uit. En kreeg het leven zijn volle betekenis.

Vandaag maakt de wereld me bang…

Zaterdag 30.12.1995

Thuis lopen de mensen af en aan. Vrienden en familie vallen een na een binnen, wellicht om ons aan de vooravond van het nieuwe jaar een extra hart onder de riem te steken. Ik slaag er niet meer in om af te bakenen wat essentieel en wat dringend is. Ik houd me recht met wat routine geworden is: ’s ochtends de post sorteren, ’s avonds de politieke brieven sorteren. Wat is het moeilijk om richting te geven aan onze actie, en om gepaste hulp te vinden om twee meisjes terug te vinden die verdwenen zijn in deze grote wereld! En toch zou het nog veel moeilijker zijn om op te geven. Via de telefoon bracht rijkswachter M. ons onrustwekkend nieuws: binnenkort worden hij en zijn collega L. van het onderzoek gehaald. Dan blijft er niet één rechercheur meer over met wie we contact kunnen hebben. Is het een vorm van straf? Een nieuw manoeuvre om ons te ontmoedigen? M. heeft er niets meer over gezegd. Het bevel komt ‘van hogerhand’. Het spijt hem. Nu verzinken we nog dieper in de duisternis en de stilte. Staat men na zes maanden op het punt om het onderzoek stop te zetten? Hebben we nog recht op hoop? Alle deuren van de gerechtelijke wereld zijn voortaan voor ons afgesloten.

Mijn liefje, mijn kleintje, mijn schatje, morgen is het al de laatste dag van dit waanzinnige jaar. Ik smeek je: geef me een teken… Een teken van leven! Mijn kleintje, waar je ook bent, mama is in de buurt. Ik denk elk moment aan jou. Ik zal je terugvinden!

Zondag 31.12.1995 & maandag 1.1.1996

Plots is 1996 aangebroken. Een choquerend besef: het jaar 1995 is voorbij.

Mensen vinden het prettig om elkaar een gelukkig nieuwjaar te wensen. Het oude jaar is voorbij, de bladzijde wordt omgeslagen. Maar ons jaar is niet afgesloten. De periode van jullie raadselachtige verdwijning is niet voorbij, meisjes. 1995 is geëindigd zonder nieuws over jullie. Ondanks al onze inspanningen, de vele slapeloze nachten en de dagen van onafgebroken inspanningen. Ondanks de vele voorvallen, verplaatsingen, de krachtmetingen met de tijd en de willoosheid van de gezagdragers. Ondanks de vele manoeuvres om de media in beweging te brengen. Ondanks zo veel hardnekkige verzoeken samen met onze advocaat. Ondanks de oneindig grote goede wil waarop we konden rekenen om te blijven hopen. Het onderzoek gaat niet meer vooruit en er lijkt ook niets meer uit te komen. We zijn alleen op deze oudejaarsavond, wij vieren: papa, je oom Michel, je tante Cécile en ik. Met onze twee kinderen, natuurlijk: je broer Grégory, die elf geworden is, en je nichtje Manon, een grappige engel met blonde krulletjes van amper drie jaar… Door het raam van de woonkamer zien we het vuurwerk dat hier en daar afgestoken wordt om het nieuwe jaar te vieren. Maar wij, wij zijn alleen met onze ontreddering. Een huizenhoge ontreddering. Wij zijn vanavond uitgesloten van het leven, van de vreugdevolle wereld. En ik ben bang dat ze jou, mijn liefje, mijn schatje, mijn kleintje, ik ben bang dat ze jou vanavond vergeten zijn… Ik sterf van schrik. Het feest doet me walgen. Ik begin te huilen, te schreeuwen. Met het ellendige gevolg dat Manon ook begint te huilen… Door mijn idiote gedrag wordt de sfeer nog drukkender. Het spijt me, ik heb mezelf niet meer in de hand. Ik heb de mooie terracotta asbak gebroken die Grégory gemaakt had. Beschaamd kijk ik naar de scherven. Ik voel me al even gebroken als de asbak. Ik haat de wereld. Ik haat bovenal die wereld van het geld en van de machtigen die ons het zwijgen oplegt en ons in de steek laat. Die wereld van onverschilligheid, die zelfverklaarde meerderen, die jouw leven, onze levens in de hand hebben, maar het hunne leiden in complete onverschilligheid van wat er met ons gebeurt. Rechters en politici. Maandenlang hebben wij hen onophoudelijk om opheldering gevraagd. En het jaar eindigt in de poel van hun stilzwijgen…

We zijn alleen, gevangen in onze angst, onze pijn, als ratten in de val gelokt. We zijn alleen en ons meisje is ver van ons. Ze is ons ontstolen: ons leven is kapot. In mijn hart voel ik de roep om wraak… Maar nee, liefje, eerst aan jou denken. Je eerst terugvinden. De tijd van de wraak is nog niet aangebroken. Nu moeten we steeds weer de moed, de energie en de middelen vinden om jullie gezond en wel terug te krijgen. Wegklimmen van de machteloosheid, die nachtmerrie die elke ochtend opnieuw begint.

Ik zal jou nooit in de steek laten, mijn liefje, mijn schatje, nooit. Zelfs als de vermoeidheid zo groot wordt dat ik er ziek van word en dat ze al mijn kracht wegneemt, zal ik het niet opgeven. Ik zal er zijn voor jou. Ik zal je zoeken. Ik zal je vinden. Veel liefs, mijn schat. Waar je ook bent, ik overlaad je met kusjes. Op een dag zul je er zijn. In mijn armen.

Mijn razernij ebde weg toen het vuurwerk ophield. De klok die de voorbijvliegende tijd aangeeft, die het onherstelbare aangeeft, tikte onverbiddelijk voort. Hoe laat ’s nachts was het toen Michel de loden stilte doorbrak door te zeggen dat we toch moesten eten. In de ijskast vond hij alleen maar een pakje spekreepjes en vier eieren. Met die armzalige ingrediënten slaagde hij erin om, als een volwaardige Italiaanse chef, een spaghetti carbonara te bereiden. Hij eiste dat de tafel mooi gedekt zou worden. We zouden het jaar starten in de beste stemming.

Dit jaar krijgt niemand onze goede wensen en we zullen er ook geen krijgen. Iedereen weet dat we ons enige verlangen al sinds 24 juni kenbaar maken…

Ik hou van je, liefje. Ik wil het vertrouwen behouden. In het leven. En in het toeval. Ondanks alles.

Deze ochtend, de eerste van het nieuwe jaar, willen we een vliegende start maken.

Ik verbeeld me nieuwe affiches met een zin onder jullie welbekende gezichtjes, een zin die de onverschilligheid moet wegnemen: ‘De wereld is gevaarlijk om in te leven. Niet door zij die kwaad doen, maar door zij die louter toekijken en laten begaan.’ Het is een citaat van Albert Einstein dat ik gisteren bij het lezen toevallig ontdekte. Ik maak mezelf wijs dat, door die zin op de nieuwe verdwijningsaffiches te schrijven, zelfs Albert Einstein zal deelnemen aan onze zoekcampagne… Einstein helpt een handje om jullie terug te vinden, liefjes! Is dat niet geweldig? Ik denk alleen nog aan de vreugde, de immense, algemene vreugde die er zal zijn de dag dat we jullie terugvinden. Hou vol, meisje! Ruimte noch tijd kan ons scheiden. Jij bent in mijn hart, mijn hoofd, in al mijn gedachten, in elke ademhaling. Ik weet dat het voor jou ook zo is. Waar je ook bent.

Dinsdag 2.2.1996

Men heeft rijkswachters M. en L. dus van het onderzoek gehaald. Ze waren wel niet al te best als rechercheurs, maar we hadden alleen hen. Ze waren onze enige band met het onderzoek.

Via twee sympathieke maar nogal ongewone figuren, Georges en Yvonne, hebben we kennisgemaakt met een nog vreemder meisje. Haar naam is Anne H. en ze beweert dat ze in september getuigd heeft voor de vzw Marc et Corine, maar dat daar nooit rekening mee werd gehouden. Om haar bron te beschermen, wou ze haar naam niet geven, zei ze. Daardoor werd er geen onderzoek gevoerd. Ze is er nochtans van overtuigd dat, als de rechercheurs haar inlichtingen hadden gecheckt, ze het spoor van jullie ontvoerders hadden teruggevonden. Gevangene F. beweerde hetzelfde. Ik begrijp niet waarom hun informatie niet gecontroleerd werd. Het enige antwoord dat we kregen van de rijkswacht en de gerechtelijke politie kon mij niet overtuigen: die mensen zouden bedriegers zijn, die geld proberen af te troggelen in ruil voor aanwijzingen. Dat is best mogelijk. Maar waarom gaan ze toch niet na of die aanwijzingen kloppen? Naar verluidt zit er geen enkel element in dat beruchte dossier dat het onderzoek vooruithelpt. En als er dan nieuwe elementen worden aangedragen, wijst men ze van de hand om zulke bijkomstige redenen. Waarom toch?

Ik verlies mijn geduld. Die ondraaglijke passieve houding van de gerechtelijke verantwoordelijken maakt me gek. We blijven van niets gespaard: de verdwijning van de meisjes, de angst, onverschilligheid en gereserveerdheid van de magistratuur, en vooral de uitsluiting, het opzijschuiven, het verbod om enigszins dichter te komen bij de onderzoeksdaden. De stilte is zo groot dat we wel moeten denken dat het onderzoek zonder meer stopgezet werd. Ik vind moeilijk mijn draai in het leven. Geef mij mijn dochter terug! Mijn kleintje, mijn meisje, mijn leven!

Woensdag 3.1.1996

Het is niet makkelijk om mij ook maar eventjes bezig te houden met jouw broer. Een uurtje of twee de noodtoestand vergeten waarin jullie ontvoering ons de laatste maanden gebracht heeft, komt erop neer dat we jullie on hold zetten. Dat is een zware inspanning. Want ik kom niet los van het idee dat elke minuut telt. Maar het is kerstvakantie en Greg is nog zo jong. Hij is nu al bijna nooit meer thuis. Hij wordt opgevangen door zijn tante en mijn ouders, die zich steeds meer met hem bezighouden. Het is een ramp! Het is net of ik hem ook aan het verliezen ben.

Deze avond heeft rijkswachter M. ons nog eens bezocht, ook al is er een contactverbod. Hij zei dat we bij het ministerie van Justitie moesten aandringen om hem te laten oproepen. Meer wou hij niet zeggen. Wat wil hij van de minister? Waarom komt hij bij ons voor zo’n verzoek? Zonder meer uitleg zal het niet mogelijk zijn om de minister te overtuigen, antwoorden we. Waarom zouden we zo’n gunst vragen aan Stefaan De Clerck? Is M. echt de eerlijke, integere en moedige man die we in hem gezien hebben? Hij speelt soms een dubbel spel en dat stelt ons niet gerust. We vertrouwen hem niet meer.

Bovendien vernemen we via de pers dat politica Anne-Marie Lizin, op grond van jullie verdwijning, haar oude project van een Interpoldienst voor kinderen nieuw leven wil inblazen. Ik verdraag ook al niet dat jullie te pas en te onpas gebruikt worden om politieke ideeën te lanceren, fondsen in te zamelen voor de vzw Marc et Corine, rekeningen te vereffenen onder politiemannen of goed verkopende artikelen van journalisten te publiceren…

Ik lees De walm van de Wetstraat, een boek van Eva Coeck & Jan Willems over de politieke en financiële schandalen in België. In dat soort publicaties staan vrijwel altijd onthullingen over kinderprostitutienetwerken. Op grond van de informatie van gevangene F. of van Anne H. en door dit soort boeken te lezen, kan ik niet langer mijn ogen sluiten voor zulke netwerken. Het is afschuwelijk. Mijn verbeelding slaat op hol en dat moet stoppen. Ik mag me niet laten overweldigen door vreselijke veronderstellingen.

Jouw afwezigheid doet pijn, Mimi. Vreselijk pijn. Maar ik hou van je en ik wil blijven geloven dat deze nachtmerrie bijna voorbij is.

***

Zaterdag 17.8.1996

De procureur-generaal, de BOB, een arts, een psycholoog…

Justitie en een compleet team.

Toen ik de nieuwe procureur zag aankomen, heb ik het begrepen. Die mensen verplaatsen zich alleen maar bij rampspoed. Net als gieren. Nog andere gieren begonnen trouwens al hun camera’s op te stellen voor ons huis… Ze hoefde niets meer te zeggen. Ik heb trouwens niets gehoord van de woorden die ze sprak. Toen ik haar zag, wist ik genoeg…

Ze hebben jou teruggevonden, liefje…

Ze hebben jullie beiden teruggevonden, Julie en jou.

Te laat.

Ik zal je nooit meer kunnen omhelzen…

Vaarwel, lieve schat…

Carine Russo, 14 maanden, Davidsfonds, 208 blz., ? 19,99

DOOR CARINE RUSSO

‘Ik neem het mezelf kwalijk dat ik vergeet dat je nog niet teruggevonden bent, ook al duurt dat maar enkele ogenblikken.’

‘Je broer Greg is bijna nooit meer thuis. Hij wordt opgevangen door zijn tante en mijn ouders. Het is net of ik hem ook aan het verliezen ben.’

‘Ik verdraag niet dat jullie gebruikt worden om politieke ideeën te lanceren, fondsen in te zamelen of rekeningen te vereffenen.’

‘Ik verlies mijn geduld. Die passieve houding van de gerechtelijke verantwoordelijken maakt me gek.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content