Ik volg de rivier, ik ben de rivier

In de zomer van 2016 wandelde Maarten Inghels van de bron van de Schelde in het Franse Gouy-Le-Catelet naar Antwerpen. Zijn stadsgedicht daarover verschijnt deze maand in een bijzondere uitgave – inclusief Scheldewater. Een voorpublicatie.

1. Ik leerde op school dat regen vloeit naar een beek die uitmondt in een rivier die uitmondt in een stroom die uitmondt in de zee die uitmondt in de oceaan die uitmondt in de wereldwateren.

Ik volg de Schelde van de bron in het Franse Gouy-Le-Catelet tot in Antwerpen, een voettocht van 284 kilometer in ongeveer 11 dagen. Ik controleer de stroom op onregelmatigheden en oneffenheden.

2. Ik draag in mijn rugzak: een blok harde kaas, notenkoeken en crackers, een zakmes Opinel N°08, twee bruine cahiers, vijf boeken, ondergoed, wollen shirts, een extra broek, een trui, een regenjas, gympen, een telefoon met oplader en reservebatterij, een zaklamp, een nagelknipper, pleisters, een kaart van Noord-Frankrijk, één wit hemd.

Ik pak altijd een wit hemd in. Je weet nooit of je een uitnodiging krijgt voor een diner in het Ritz in Parijs.

3. Ik bottel een fles terwijl het bronwater ijskoud in mijn huid priemt. Het begin van de rivier heeft een ingetogen schoonheid – het water is kristalhelder en zuiver. Er komt een oud stelletje aangelopen dat een klaptafeltje ontvouwt, schuimwijn uitschenkt, worst aansnijdt en de glazen klinkt. Dit is een mogelijk einde van een verhaal.

Ik zoek naar het einde en het begin van de dingen, maar de tijd glipt tussen mijn handen. De rivier is een touw van water met twee spartelende uiteinden.

Ik weet dat de stad bij de monding rust op walvisbeenderen en mammoetbotten en de resten van wolharige neushoorns en dat men daarom lang dacht dat er reuzen leefden. Een reus perste een rotsblok tussen zijn twee handen en molk de rivier uit een steen.

Ik ren door hoge struiken. Mijn draf gaat gelijk op met de beweging van het beekje. De rivier is nog niet meer dan een mager meisje dat op brak water leeft. Ze snijdt zich verlegen dieper in het veen, verdeelt de baksteen voor eeuwig en drie dagen in twee. Achter het eerste bochtje ligt een poel waar het water anderhalve meter diep is, maar de opaalblauwe vlekken doen anders vermoeden. Neem ik een bad tot mijn huid roodblauw ziet van de kou?

4. Ik voel een hand op mijn schouder. De hand trekt me naar de kant, een vrachtwagen blaast in mijn gezicht en dendert voorbij. Ik krimp zoals een oester bij aanraking schrikt. Mijn redder blijkt een op rust gestelde kledingfabrikant. Het groene krokodilletje op zijn linkertepel. De krokodil wil van geen wijken weten. Hij gaat me hoogstpersoonlijk tot thuis begeleiden. Pas op de donkerrode brug van Vendhuile durf ik zijn treurige ogen af te wijzen. C’est une promenade solitaire, zeg ik tegen hem. C’est une promenade solitaire, zeg ik tegen mezelf. Ik storm de brug af en loop het hoge gras in op de linkeroever. Een uitstekende plek om me te verbergen. Een kilometer verder zie ik hem nog steeds op de rode brug staan. De krokodil zwaait naar mij.

5. Ik breng het landschap in beweging. Takken met bladeren hangen naar beneden, rondborstige bomen spelen piano op het water. Eenden sleeën voorbij. Reigers stijgen op. Kikkers plonzen wanneer ik passeer. Het water is vissig. De wereld is gemaakt van trillingen.

Ik woon een vergadering van kraaien bij – er wordt over vuilnis beslist.

Ik zie dat de rivier is geautomatiseerd, de sluiswachter is al geruime tijd dood. De sluiswachterswoning is verkocht aan een echtpaar met zeventien honden in verschillende kleuren en groottes. Ze blaffen, grommen, snuiven. Mijn hand knelt zich om het zakmes in mijn broek. Ik vraag hun wat de beste oeverkant is om naar Vaucelles te lopen. De oeverlingen hebben zeventien piercings, bellen, ringen en tatoeages verspreid over hun gezicht. De rechterkant.

Ik drink het uit de stad meegebrachte kraantjeswater en pis in de rivier. In de weerkaatsing sluiswachtershuisjes met een rode onderkant en een romp van geruit glas. Ecluse du Moulin Lafosse. In de sluizen drijven grijze konijnen en witgele baarzen, opgeblazen in hun doodsheid.

Ik loop tussen Canal de Saint-Quentin en Le Vieil Escaut, die soms slechts gescheiden zijn door een lage dijk of een afwering van wilgentakken. Het kanaal is kaarsrecht en leent zijn groene kleur van de oever. Lenig kronkelt de rivier zich rond het stijveheertjeslijf van het keurige kanaal. Zij injecteert het met verse vis, takken en bladeren.

6. Ik zie velden met knollen en bieten. Boeren delven enorme knotsen. Ze leggen de borstkas van de akker open en graven organen op, bloeddoorlopen harten van de aarde.

Ik stel me voor hoe wetenschappers van onze steden een afgietsel maken, zoals ze in een verlaten termietennest gesmolten tin gieten. De inkomhal van de stad steekt als een molshoop boven het gras uit, de rest van de kolonie bevindt zich ondergronds. Het hele draadstelsel van gangen en nesten stolt beenhard. Na graafwerk verschijnt het indrukwekkend bouwwerk van de termieten als een stad in staaldraad. Met archeologenborsteltjes stoffen de wetenschappers geduldig het fijnmazige zilverwerk af, tillen het in de laadbak van hun truck en rijden het weiland uit.

Ik ben van de stad, maar misschien ligt in deze omgeving mijn oplossing verscholen. Een natuurmens te worden. Honnecourt-sur-Escaut – Banteux – Vaucelles. Elke rivierbocht dwingt mijn blik in een andere richting en daagt me uit het landschap opnieuw te lezen. Pastoraal, romantisch, glooiend, industrieel.

Ik ben uit de taal gevallen. Ik leerde nooit de namen van de stippelmot en de wolfsspin, ik ken de planten niet bij naam, er vliegen de hele dag onbekende vogels over mijn hoofd. Ornithologen leerden het codesysteem van een voor mij verborgen wereld, net als kometenjagers het alfabet van de kosmos kennen. Ik ben vooralsnog een vreemde in een buitenwereld die mij iets onverstaanbaars probeert te vertellen.

7. Ik wil alleen maar zwemmen. In de rivier gaan en vrijen onder water. In de rivier gaan en jagen op mijn staart. In de rivier gaan en duiken naar het glinsterende sprookje op de bodem.

Ko au te awa, ko te awa ko au. Ik ben de rivier, de rivier is mij. Volgens de Maori is de mens familie van de natuur – je bent een zuster van de zee en een broer van het bos. De rivier Whanganui in Nieuw-Zeeland werd in 2014 officieel tot rechtspersoon gedoopt. De rivier bezit zichzelf. Zes voogden vertolken voortaan haar stem.

Ik koop de rivier, de rivier is van mij. Westerlingen cultiveren hun zelfgecreëerde boekhoudersnatuur. De bron van de Schelde werd in 2009 voor de helft aangekocht door het havenbestuur van Antwerpen. Het bezit de oneindige blaas om de economische stroom te verzekeren. (…)

Ik volg de rivier, ik ben de rivier is een Stadsgedicht voor Antwerpen en een uitgave van Demian. Het boek telt 64 pagina’s en is onlosmakelijk verbonden met een glazen houder gevuld met water uit de Scheldebron. Elke houder bevat 40 cl. zuiver bronwater. De oplage bestaat uit 100 genummerde en gesigneerde exemplaren, waarvan er 80 in de handel komen. Te koop via www.demian.be.

De presentatie vindt plaats op zondagmiddag 22 januari 2017 om 14u00 in het Letterenhuis te Antwerpen.

Lees het volledige gedicht op Knack.be/rivier en win een unieke uitgave op Knack.be/win.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content